Perinatale sterfte in Nederland gedurende 2000-2006; risicofactoren en risicoselectie

Objective

To gain insight in recent perinatal mortality figures in the Netherlands and their relation with important risk factors, risk groups and risk selection among pregnant women.

Design

Retrospective cohort study.

Method

The National Obstetrical Registrations and the National Neonatal Registration were linked into the Netherlands Perinatal Registry to prevent double counting. From this database, data on 1.3 million births in the years 2000-2006 were analysed with perinatal mortality as outcome measure.

Results

In 2006, perinatal mortality was 9.8 per 1000 total births (foetal mortality 6.8 per 1000 births and early neonatal mortality 3.1 per 1000 live births). Maternal age (< 20 and ≥ 40 years) and high multiparity (≥ 4) were risk factors for perinatal mortality but showed low prevalence (< 3). Non-Western ethnicity and nulliparity were important risk factors (relative risk of both 1.4) with a prevalence of 16 and 46, respectively. The very preterm births (22.0-25.6 weeks of gestation) provided 29 of all perinatal mortality with a mortality risk of 935 per 1000 births. Full-term births (≥ 37.0 weeks) accounted for 26 of all perinatal mortality with a mortality risk of 2.8 per 1000 births. In the full-term born group, perinatal mortality was 0.4 per 1000 births in home births, 2.7 per 1000 births in outpatient clinics and 4.5 per 1000 births when the women were referred to the gynaecologist before start of labour.

Conclusion

At a population level, low or high maternal age and high parity are less important risk factors than expected. More detailed research is indicated into the mortality of very preterm births but also of full-term born children.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2728-33

Samenvatting

Doel

Inzicht verwerven in de recente perinatale sterftecijfers in Nederland en hun samenhang met belangrijke risicofactoren, -groepen en -selectie onder zwangeren.

Opzet

Retrospectieve cohortstudie.

Methode

De registratiebestanden van verloskundigen (LVR1), gynaecologen (LVR2) en kinderartsen (LNR) werden gekoppeld in de Perinatale Registratie Nederland, om dubbeltellingen te voorkomen. Uit het resulterende bestand werden 1,3 miljoen geboorten over de periode 2000-2006 geanalyseerd met perinatale sterfte als uitkomstmaat.

Resultaten

In 2006 was de perinatale sterfte in Nederland 9,8 per 1000 geboorten (foetale sterfte 6,8 per 1000 geboorten en vroege neonatale sterfte 3,1 per 1000 levendgeborenen). Leeftijd (< 20 en ≥ 40 jaar) en hoge pariteit (≥ 4) waren risicofactoren voor perinatale sterfte, maar kwamen weinig voor (< 3). Nullipariteit en niet-westerse afkomst waren duidelijke risicofactoren (relatief risico 1,4) en betroffen respectievelijk 46 en 16 van de zwangerschappen. Het aandeel van zeer premature kinderen (zwangerschapsduur 22.0-25.6 weken) in de sterfte was 29, met een sterfterisico van 935 per 1000 geboorten. Aterm geboren kinderen (≥ 37.0 weken) maakten 26 uit van de totale perinatale sterfte, met een sterfterisico van 2,8. Onder de aterme kinderen was de perinatale sterfte 0,4 per 1000 geboorten bij thuisbevallingen, 2,7 bij poliklinische bevallingen en 4,5 per 1000 geboorten bij vrouwen die vóór de baring waren doorverwezen naar een gynaecoloog.

Conclusie

Lage of hoge leeftijd en hoge pariteit spelen op populatieniveau een bescheidener rol dan verondersteld. Gedetailleerd onderzoek van de sterfte bij de zeer premature geboorten en bij de aterm geboren kinderen is aangewezen.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2728-33