artikel
Dames en Heren,
Voorbijgaande neurologische uitval is een frequent verschijnsel. Meestal luidt de diagnose ‘transient ischaemic attack’ (TIA) en gaat men uit van een vasculaire oorzaak. Als er echter aanwijzingen zijn voor een tumor als onderliggende oorzaak, worden deze voorbijgaande neurologische symptomen ook wel ‘transient tumor attacks’ genoemd.1 Aan de hand van de volgende ziektegeschiedenissen gaan wij hier nader op in.
Patiënt A, een 72-jarige rechtshandige vrouw met een voorgeschiedenis van cardiale ritmestoornissen, chronisch obstructief longlijden en diabetes mellitus type 2, werd met spoed door de huisarts verwezen in verband met ‘TIA's’. Haar klacht was dat zij sinds een dag, ongeveer om het kwartier tot een uur, gedurende 30 tot 60 s geen woord kon uitbrengen. Begeleidende verschijnselen als verlammingen of gevoelsstoornissen ontbraken. Wel had patiënte een paar maal wat coördinatiestoornissen van de rechter hand opgemerkt. Zij ontkende dat zij gedurende de aanvallen taalbegripsstoornissen had. Neurologisch onderzoek toonde geen afwijkingen, behalve dat zij af en toe plotseling ophield met praten, om na circa een halve minuut het gesprek zonder problemen weer voort te zetten. Toen zij een week na aanvang van de klachten prednison gebruikte voor haar longproblemen, daalde de frequentie van de aanvallen tot 2 à 3 maal per dag.
Omdat wij dachten aan partiële epileptische insulten werd EEG verricht, waarvan het beeld, ook gedurende de aanvallen, ongestoord was. De CT-scan van de hersenen (zonder contrastmiddel) was zonder afwijkingen. MRI van het cerebrum toonde echter links pariëtaal een kleine aankleurende afwijking, welke operatief macroscopisch volledig verwijderd werd. Pathologisch onderzoek toonde een glioblastoma multiforme. Postoperatief was patiënte aanvalsvrij. Na vier maanden kreeg zij een lokaal recidief van het glioblastoom. Kort hierna overleed zij thuis.
Patiënt B, een 45-jarige vrouw met een blanco voorgeschiedenis, kon plotseling gedurende een periode van 45 min niet uit haar woorden komen. Zij wist wat zij wou zeggen, maar kon de juiste woorden niet vinden en gebruikte in plaats daarvan onjuiste of verbasterde woorden. Haar begrip was intact. Zij had hierbij geen andere begeleidende klachten, hoewel zij sinds een jaar klaagde over een geleidelijk toenemende pijn over haar linker slaap. Bij neurologisch onderzoek werden geen afwijkingen gevonden behoudens een geringe pronatie van de rechter hand bij extensie van de armen en een wat extra afstaande pink aan die zijde (piramidaal verschijnsel). De MRI-scan liet een grote temporo-frontobasale afwijking links zien, wijzend op een sfenoïdaal meningeoom; deze werd operatief verwijderd (figuur). De diagnose werd histologisch bevestigd. Na de operatie had patiënte geen klachten meer.
Patiënt C, een 80-jarige man met een voorgeschiedenis van cardiale ritmestoornissen, kreeg in aansluiting op een pacemakerimplantatie fatische stoornissen en een lichte verlamming van rechter arm en been. Nog dezelfde dag herstelde hij restloos.
De CT-scan van het cerebrum toonde een sterke hypodensiteit links frontaal, die door de radioloog aanvankelijk geïnterpreteerd werd als een oud infarct in het stroomgebied van de A. cerebri anterior. De patiënt had klinisch echter geen tekenen van een dergelijk doorgemaakt infarct (met name geen motorische uitvalsverschijnselen). Omdat wij dachten aan een ruimte-innemende afwijking werd CT van het cerebrum herhaald, dit keer ook met contrastmiddel. De opnamen toonden een aankleurende hypodensiteit met enig oedeem en druk op de zijventrikel, met sterke aanwijzingen voor een meningeoom. In verband met de pacemaker kon MRI niet verricht worden.
Omdat de patiënt geen klinische verschijnselen meer had, werd besloten hem verder onder controle te houden. Het laatste halfjaar deden zich geen nieuwe incidenten voor.
Patiënt D, een 84-jarige man met een blanco voorgeschiedenis, kreeg een acute verlamming van zijn linker been. Binnen een dag herstelde hij hier weer volledig van. De symptomen werden geduid als een TIA en patiënt werd doorgestuurd voor analyse van de oorzaak hiervan. De CT-scan van het cerebrum toonde hoog aan de convexiteit, rechts pariëtaal, een aankleurende afwijking van 2 bij 2,9 cm zonder ruimte-innemende werking, die het meest deed denken aan een meningeoom. Overig aanvullend onderzoek naar een emboliebron leverde niets op. Hoewel dit niet uitgesloten is, werd een verband tussen de neurologische symptomen en de lokalisatie van de tumor niet waarschijnlijk geacht. De tumor werd derhalve als een toevalsbevinding geïnterpreteerd. Patiënt kreeg acetylsalicylzuur en werd verder gevolgd. Nieuwe incidenten deden zich tot dusverre niet voor.
Al eerder werd in dit tijdschrift beschreven dat niet iedere voorbijgaande neurologische uitval op een vasculair lijden wijst.2 De diagnose van een TIA berust op de anamnese en de oorzaak is meestal voorbijgaande ischemie. Naast vasculaire oorzaken als een subduraal hematoom, een arterioveneuze malformatie of een aneurysma, kunnen ook intracraniale neoplastische processen leiden tot voorbijgaande neurologische uitval.2 In dat geval worden deze episoden, zoals gezegd, ook wel aangeduid als transient tumor attacks.1 Dit wordt geïllustreerd door de 4 beschreven ziektegeschiedenissen.
Hoewel ruimte-innemende processen doorgaans langzaam progressieve focale symptomen geven, kunnen ze debuteren met acute, intermitterende, neurologische uitval.3-7 In een groep van 120 patiënten met een meningeoom trof men dit fenomeen aan bij 8, vooral bij supratentorieel gelokaliseerde meningeomen. Het betrof een scala aan stoornissen, onder andere hemiparese, sensibele stoornissen, fatische stoornissen, vertigo, ataxie en spraakstilstand (‘speech arrest’), welke enkele minuten tot meer dan een dag duurden.4 In een grote Britse trial met 2449 patiënten bleken er 11 (0,4) een ruimte-innemend proces te hebben. Van hen hadden er 5 een hooggradig glioom en 5 een meningeoom.
In een recente prospectieve studie naar de oorzaken van TIA's en op beperkte beroerte lijkende beelden (‘minor stroke’-achtige beelden) vond men bij 1,9 van de patiënten (2 van de minor strokes en 1,6 van de TIA's) een andere dan een vasculaire oorzaak. Bij tweederde van deze patiënten ging het om tumoren, zowel primaire tumoren als metastasen. Klinisch was er geen onderscheid te maken tussen een transient tumor attack en een TIA door een vasculaire oorzaak.8 In een onderzoek bij 100 patiënten met een astrocytoom hadden 4 patiënten voorbijgaande neurologische symptomen als tintelingen, dysartrie en krachtsverlies.6
Pathofysiologie
Een pathofysiologische verklaring voor de voorbijgaande neurologische uitval is lokale druk door oedeem op de cerebrale vaten. De tumor veroorzaakt dan eigenlijk een secundair vasculair probleem. Wanneer de systemische bloeddruk daalt of het oedeem toeneemt, daalt de cerebrale bloedstroom, waardoor er tijdelijke ischemie kan optreden.1 Spontane veranderingen in intracraniale druk zijn beschreven bij ruimte-innemende processen.9
Een andere verklaring is dat door de tumor bloedstroom wordt onttrokken aan de hersenen (vasculaire ‘stealing’) met als gevolg focale ischemie.7 Gezien de gestoorde vascularisatie met vorming van arterioveneuze shunts, veneuze compressie of wisselingen in intracerebrale druk en bloedstroom bij een ruimte-innemend proces is het niet verwonderlijk dat transient tumor attacks ontstaan.8
Echter, niet ieder ruimte-innemend proces en voorbijgaande neurologische uitval staan noodzakelijkerwijs met elkaar in verband. Meningeomen hebben een incidentie van ongeveer 6 per 100.000 per jaar en worden bij 1,4 van de geobduceerde patiënten gevonden als toevalsbevinding.10 Het ontbreken van een relatie tussen de aard van de neurologische symptomen en de lokalisatie van het proces in de hersenen maakt de tumor als onderliggende oorzaak van de neurologische uitval minder waarschijnlijk. De ziektegeschiedenis van patiënt D illustreert dit.
Beeldvormende diagnostiek is altijd gewenst bij voorbijgaande neurologische uitval. Indien de CT-scan niet afwijkend is en er gerede twijfel blijft bestaan of er andere zaken dan trombovasculaire processen een rol spelen, moet MRI overwogen worden, gezien de grotere sensitiviteit daarvan. Een CT-scan van de hersenen kan aanvankelijk zonder afwijkingen zijn, vooral wanneer men geen contrastmiddel gebruikt.6 8 Dit laatste gold ook voor patiënt A. Mogelijk is isodensiteit van de tumor met het omliggende weefsel hiervan de oorzaak.
Differentiaaldiagnose van voorbijgaande neurologische uitval
Naast intracraniale tumoren kunnen ook demyeliniserende of metabole stoornissen voorbijgaande neurologische uitval veroorzaken.11 12 Daarnaast komen in de differentiaaldiagnose epilepsie en migraine voor.1 Voorbijgaande motorische, sensibele, fatische stoornissen en spraakstilstand kunnen het gevolg zijn van een partieel epileptisch insult, maar gaan dan meestal gepaard met andere verschijnselen zoals trekkingen of bewustzijnsverlies, en duren vaak niet langer dan 3 min. Een postictale parese die enkele uren kan duren, kan echter moeilijk te onderscheiden zijn van een parese door een trombo-embolische oorzaak of een ruimte-innemend proces, met name bij het ontbreken van een heteroanamnese. Ook een migraineaanval kan zich presenteren met focale, voorbijgaande uitval, waarbij zelfs de hoofdpijn afwezig kan zijn (aura zonder hoofdpijn). Dit is echter minder waarschijnlijk, aangezien een migraine-aura zich kenmerkt door het geleidelijk ontstaan van verschijnselen.
Dames en Heren, iedere patiënt met voorbijgaande neurologische verschijnselen dient gezien te worden door een neuroloog, tenzij het gaat om een migraine-aura. De neuroloog moet bedacht zijn op andere dan primair vasculaire oorzaken van een TIA. Beeldvormende diagnostiek is altijd gewenst. Een CT-scan kan aanvankelijk zonder afwijkingen zijn. Bij twijfel heeft MRI van de hersenen dan ook onze voorkeur.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Literatuur
Gijn J van, Kappelle LJ. TIA'tje ... aspirientje?Ned Tijdschr Geneeskd1995;139:2708-11.
Cameron EW. Transient ischaemic attacks due to meningioma– report of 4 cases. Clin Radiol 1994;49:416-8.
Daly DD, Svien HJ, Yoss RE. Intermittent cerebral symptomswith meningiomas. Arch Neurol 1961;5:287-93.
Davidovitch S, Gadoth N. Neurological deficit-simulatingtransient ischemic attacks due to intracranial meningioma. Eur Neurol 1988;28:24-6.
Walker R, Lieberman AN, Pinto R, George A, Ransohoff J,Trubek M, et al. Transient neurologic disturbances, brain tumors, and normalcomputed tomography scans. Cancer 1983;52:1502-6.
The UK TIA Study Group. lntracranial tumours that mimictransient cerebral ischaemia: lessons from a large multicentre trial. JNeurol Neurosurg Psychiatry 1993;56:563-6.
Garcia-Monco JC, Marrodan A, Foncea Beti N, GomezBeldarrain M. Stroke and transient ischemic attack-mimicking conditions: aprospective analysis of risk factors and clinical profiles at a generalhospital. Neurologia 2002;17:355-60.
Moster M, Johnston DE, Reinmuth OM. Chronic subduralhaematoma with transient neurological defecits; a review of 15 cases. AnnNeurol 1983;14:539-42.
Rausing A, Ybo W, Stenflo J. Intracranial meningioma– a population study of ten years. Acta Neurol Scand1970;46:102-10.
Rother J, Schreiner A, Wentz KU, Hennerici M.Hypoglycemia presenting as basilar artery thrombosis. Stroke1992;23:112-3.
Twomey JA, Espir ML. Paroxysmal symptoms as the firstmanifestations of multiple sclerosis. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1980;43:296-304.
(Geen onderwerp)
Antwerpen, België, november 2003,
Met veel aandacht lazen wij het interessante artikel van collegae Gilhuis et al. over het niet primair vasculaire TIA (2003:1769-72).
Onlangs zagen wij een 42-jarige man die in enkele weken tijd 3 identieke episoden doormaakte van een halfzijdige parese van rechter arm en been (graad 4/5 volgens de Medical Research Council). De symptomen verdwenen steeds spontaan binnen 12-24 h en werden telkenmale uitgelokt door overmatige alcoholinname. Hij vertoonde geen andere intern-geneeskundige klachten of symptomen. Het beeld bij neurologisch onderzoek, uitgevoerd ongeveer 1 week na de derde uitgelokte en spontaan herstelde episode, was normaal. Elektro-encefalografie en duplexonderzoek van de extracraniale halsvaten toonden geen afwijkingen. Bij patiënt werden het overmatig roken (minstens 25 pakjaren) en het drinken van grote hoeveelheden alcohol in korte tijd beschouwd als behandelbare vasculaire risicofactoren. Tevens beoefende hij zonder klachten intensief sport. Verder onderzoek werd door hem niet gewenst.
Twee maanden later echter ontstond er een lichte, traag progressieve, zuiver motorische disfunctie van de rechter arm (4+/5) en het rechter been (neiging tot hypertone gang met discrete circumductie). Hij vertoonde geen bulbaire disfunctie, bij navragen leek hij lichte niet nader te specificeren stoornissen te hebben van zijn gezichtsveld, had hij recent ook potentiestoornissen gekregen, evenals lichte vergeetachtigheid. Er waren echter geen tekenen van intracraniale overdruk (zoals hoofdpijn, braken, nekpijn of wazig zicht).
De motorisch geëvoceerde potentialen van de onderste ledematen, uitgevoerd via bilateraal simultane corticale stimulatie met een dubbele stimulator toonden voor links een intacte piramidale tractus, maar voor rechts een vertraagde centrale geleiding. Een MRI van de hersenen zonder en met gadopentetinezuur (gadolinium) (figuur a) toonde in het sagittale vlak een homogene massa met posterieure verplaatsing van de hersenstam, elevatie van de bodem van het derde ventrikel en compressie van de mesencefale en pontiene structuren naar craniaal met secundaire supratentoriële hydrocefalie. Ook waren er een lichte infiltratie van liquor in de witte stof en een uitbreiding van de afwijking in de sinus cavernosus. T2-gewogen beelden toonden een lichte hyperintense tumorale massa, karakteristiek voor een meningeoom, met compressie op en posterieure verplaatsing van de pons en verdrukking van het vierde ventrikel (zie figuur b). Na toediening van gadopentetinezuur was er een homogene captatie. De truncus basilaris liep posterieur links door de afwijking. Patiënt onderging een neurochirurgische ingreep, waarbij het grootste deel van de tumor kon worden verwijderd, met uitzondering van de geïnvadeerde structuren in de sinus cavernosus en rond het chiasma opticum.
Dergelijke afwijkingen verdienen de typering van ‘transient tumor attacks’ (TTA) en zijn illustratief voor de plasticiteit van de hersenen bij langzaam groeiende afwijkingen. Ook bij deze patiënt kon ten tijde van de eerste drie transiënte attacks op basis van klinische gronden geen onderscheid gemaakt worden tussen vasculaire of niet-vasculaire oorzaken. De voorbijgaande en steeds identieke symptomen ontstonden kort nadat hij telkens een grote hoeveelheid alcohol had ingenomen. Waarschijnlijk hebben in het begin lokale en door alcohol uitgelokte vasomotore stoornissen en/of oedeem de aandoening ‘vroegtijdig’ symptomatisch gemaakt. Het is niet altijd duidelijk waarom structurele of ruimte-innemende afwijkingen zich niet frequenter aankondigen als een TIA of TTA. Daar men ‘slechts’ in 1,9% van de TIA's een niet-vasculaire oorzaak vindt, lijkt de radiologische kosten-batenanalyse op het moment van het TIA-stadium niet gunstig, omdat men, zoals ook bij patiënt D van Gilhuis et al. het geval bleek, de factor toevalsvondst dan niet altijd goed kan uitsluiten.
(Geen onderwerp)
Delft, november 2003,
Wij danken de collegae Verslegers, De Deyn en De Surgeloose voor hun aanvulling. Pas na verrichten van hulponderzoek kan men vaststellen of de gevonden afwijkingen al dan niet als toevalsbevinding moeten worden geduid. De eropvolgende craniotomie illustreert dat in het onderhavige geval (inclusief MR en gadopentetinezuur en magneet-encefalografie) het gevonden meningeoom kennelijk niet als toevalsbevinding is geïnterpreteerd.