Neuralgische pijn, een niet te onderschatten complicatie van een liesbreukoperatie volgens de methode van Lichtenstein

Klinische praktijk
D.H. de Lange
A.R. Wijsmuller
Th.J. Aufenacker
J.A. Rauwerda
M.P. Simons
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2205-9
Abstract
Download PDF

artikel

Dames en Heren,

De evidence-based richtlijn ‘Behandeling van de liesbreuk’ adviseert een primaire enkelzijdige liesbreuk te behandelen met een lichtensteinplastiek; daarbij wordt de achterwand van het lieskanaal verstevigd met een polypropyleenmat (figuur 1).2 3 Dankzij de introductie van operatietechnieken waarbij een kunststofmat wordt gebruikt, is het optreden van een recidiefbreuk teruggedrongen van 15-20 naar minder dan 5.4-7 Door deze afname is de aandacht voor complicaties na een liesbreukoperatie verschoven van een recidiefliesbreuk naar pijn. Voorheen trad pijn na de operatie wellicht in dezelfde mate op als tegenwoordig. Dit kreeg echter weinig aandacht omdat de nadruk lag op het voorkómen van een recidiefbreuk. Tegenwoordig wordt pijn als belangrijkste complicatie beschouwd. Na 3 maanden heeft 20 van de patiënten nog pijn en 12 heeft pijnklachten die de dagelijkse activiteiten belemmeren. Na 1 jaar heeft 1-3 nog ernstig invaliderende pijn.4 8-10

Van chronische pijn spreekt men indien deze langer dan 3 maanden bestaat.11 Chronische pijn na liesbreukoperaties wordt in de literatuur ook wel onderverdeeld in neuralgische, somatische en atypische somatische pijn. De neuralgische vorm komt het meest voor en omvat pijn in het innervatiegebied van een sensibele zenuw.1 12 13 Bij de atypische somatische pijn is er geen duidelijk substraat. De oorzaak van de pijn is soms lastig te identificeren en dus moeilijk te behandelen.14-18 Daarbij blijken de incidentie en de ernst van pijn na een liesbreukoperatie te worden onderschat.13

Aan de hand van 2 ziektegeschiedenissen beschrijven wij potentiële pijnklachten na een liesbreukoperatie volgens de methode van Lichtenstein. Hierbij komen ook oorzaken, diagnostiek en behandeling aan de orde.

Patiënt A, een gezonde man van 37 jaar, onderging in verband met een bilaterale liesbreuk een dubbelzijdige lichtensteinoperatie. In het operatieverslag stond dat de N. ilioinguinalis aan de rechter zijde werd doorgenomen en aan de linker zijde werd gemobiliseerd en gespaard bleef. Na de operatie hield patiënt enige maanden pijn in het operatiegebied van de linker lies die hem belemmerde bij zijn dagelijkse activiteiten. Hij voelde soms elektrische schokken; bij beweging en met name bij persen nam de pijn toe. Hij gebruikte dagelijks pijnstillers.

Bij lichamelijk onderzoek gaf hij pijn in de linker lies aan ter plaatse van het litteken en iets caudaal hiervan. De sensibiliteit in de lies was ongestoord, hoewel aanraking hem een zeer onprettig gevoel gaf (allodynie). Bij lichamelijk onderzoek was er geen recidief van de liesbreuk aantoonbaar. De diagnose luidde ‘neuralgie in het verloop van de N. ilioinguinalis’.

Patiënt werd behandeld met een proefblokkade met 10 ml bupivacaïne 0,25. Hij kreeg de injectie in het anatomische vlak tussen de aponeurose van de M. obliquus externus abdominis en de M. obliquus internus abdominis, juist mediaal van de spina iliaca anterior superior. Met deze injectie kan men neuralgische pijn, die door de zenuwblokkade tijdelijk wordt opgeheven, onderscheiden van gelokaliseerde somatische pijn. De patiënt gaf aan dat hij na de injectie enige uren totaal geen pijn had gehad en dat daarna langzaam de pijn weer terugkwam.

Bij een operatieve exploratie vonden wij een verdikte N. ilioinguinalis die was verkleefd met de kunststofmat die bij de liesbreukoperatie was ingebracht. Van de zenuw werd 2 cm verwijderd en het uiteinde werd begraven tussen de spierbuiken van de M. obliquus internus abdominis. Na de genezing van de wond was patiënt pijnvrij. Hij had een analgetisch gebied mediaal van het litteken in het gebied van de N. ilioinguinalis. Na 9 maanden was de pijn nog steeds niet teruggekeerd.

Patiënt B, een 56-jarige man, onderging een lichtensteinplastiek wegens een liesbreuk links. Zijn voorgeschiedenis vermeldde tweemaal behandeling door pijnspecialisten wegens pijn van de rug en het heupgewricht. Bij beide gelegenheden werden geen objectieve afwijkingen gevonden. De patiënt was hierna door pijnspecialisten diagnostisch onderzocht en behandeld voor een pijnstoornis.

Na de liesbreukoperatie ging het aanvankelijk goed, maar na enkele weken meldde hij zich op de polikliniek met klachten over ernstig invaliderende pijn in het operatiegebied van de linker lies. De pijn was houdingsafhankelijk; alleen met gestrekte benen was de pijn te verdragen. Hij gebruikte diverse pijnstillers. Het teken van Tinel was negatief; dit wil zeggen dat het palperen van de zenuwen in het liesgebied geen pijnscheuten of paresthesieën uitlokt. Omdat hij ook geen gevoelsstoornis in de lies had, en mede gezien zijn voorgeschiedenis, verwachtte de chirurg niet dat de pijnklachten veroorzaakt werden door een neuralgie.

De anesthesist van de pijnpoli verrichtte proefblokkades van de Nn. ilioinguinalis en iliohypogastricus, maar zonder succes. Hij beschouwde de pijn als therapieresistent. De chirurg voerde vervolgens nog eenmaal een proefblokkade uit en aangezien dit kortdurend verlichting van de pijn gaf, besprak hij met patiënt de mogelijkheid van een drievoudige neurectomie. Deze bestaat uit het doornemen van de 3 sensibele zenuwen in het liesgebied: de N. ilioinguinalis, de N. iliohypogastricus en de N. genitofemoralis.18 Hoewel de chirurg twijfelde aan het effect, koos patiënt voor deze operatie. Er werd een tripele neurectomie verricht. De resectie van 2 cm van de 3 genoemde zenuwen werd histologisch bevestigd. Het resultaat was teleurstellend. Enige maanden na de ingreep had patiënt nog steeds invaliderende pijn in de lies.

Pijn na een liesbreukoperatie is een complex probleem, dat de chirurg, huisarts of pijnspecialist voor een diagnostisch en therapeutisch dilemma stelt. Gezien het grote aantal patiënten met een liesbreuk die in Nederland jaarlijks volgens de lichtensteintechniek worden geopereerd, meer dan 12.000, is het van belang de Nederlandse chirurgen hierover zo goed mogelijk te informeren.19 Hoewel men de lichtensteinplastiek beschouwt als een simpele, veilige en reproduceerbare techniek, mag men het aantal ingrepen dat nodig is vóór een chirurg de operatie veilig en goed kan uitvoeren niet onderschatten.20 Huisartsen en pijnspecialisten dienen op de hoogte te zijn van symptomen, diagnostiek en behandeling van patiënten die na een liesbreukoperatie pijn hebben.

Oorzaken

Er zijn diverse oorzaken voor chronische pijn na het plaatsen van een kunststofmat volgens de methode van Lichtenstein (tabel 1). Het is op theoretische gronden denkbaar dat deze methode een hoger risico op zenuwbeschadiging en dientengevolge neuralgische pijn geeft. De pijn zou verklaard kunnen worden door vroege of late fibrosering van de mat met verkleving van een zenuw of door het abusievelijk vangen van een zenuw in een hechting. De 3 sensibele zenuwen in het liesgebied, de N. ilioinguinalis, de N. iliohypogastrica en de genitale tak van de N. genitofemoralis, vertonen anatomische variaties met zijtakjes die peroperatief soms moeilijk te identificeren zijn (figuur 2).12 21 De mat is zó groot dat één of meer zenuwen hiermee zeker direct in contact komen.

Somatische pijn kan optreden door tractie op het matje, een hechting door het periost van het tuberculum pubicum, een recidiefbreuk en soms door een postoperatief ontstaan seroom.22 Daarnaast moet men ook denken aan ischemische pijn veroorzaakt door devascularisatie van een testis.

Er zijn aanwijzingen dat er bij andere technieken, zoals endoscopisch uitgevoerde operaties, minder postoperatieve pijn optreedt.12 De endoscopische techniek is echter meestal niet de eerste keus, gezien de moeilijkheidsgraad, de lange leercurve en de hogere ziekenhuiskosten.12 23

Preventie

Een zorgvuldige operatietechniek en een goede anatomische kennis kunnen neuralgie voorkomen.24 25 Beschadiging van een zenuw kan een lokale ontstekingsreactie geven die bijvoorbeeld tot een verkleving van de zenuw aan de mat kan leiden. Als zenuwweefsel tijdens de ingreep beschadigd is of als ongunstig contact van de zenuw met de mat onvermijdelijk is door het anatomisch verloop van de zenuw, wordt geadviseerd deze door te nemen en het uiteinde diep te begraven tussen de spierbuiken van de M. obliquus internus abdominis of zelfs in de preperitoneale ruimte.15 26 Overtuigend bewijs voor het effect van deze methode ontbreekt echter.

Het alternatief is om tijdens de ingreep alle zenuwbanen door te nemen.27-30 In 2 gerandomiseerde studies bleek het routinematig doornemen van de N. ilioinguinalis geen belangrijke klachten te veroorzaken, maar ook geen vermindering van postoperatieve pijn te geven.29 30 In 1 gerandomiseerde studie echter werd wel een afname van postoperatieve pijn gezien.28 Het doornemen van deze sensibele zenuw geeft hypalgesie of analgesie in een klein gebied in de lies of op het scrotum; een mannelijke patiënt ervaart dit meestal niet als vervelend. Bij vrouwelijke patiënten kan het analgesie geven van de labia majora; vrouwen vinden dit wel vervelend. Bij hen dient men het doornemen van de zenuw dan ook te vermijden.

De operateur dient in het operatieverslag aan te geven wat hij of zij met de zenuwen heeft gedaan (wel of geen identificatie, vrijleggen, doornemen en de positie ten opzichte van de kunststofmat). Na het sluiten van de aponeurose van de M. obliquus abdominus externus kan men peroperatief het lieskanaal en de subcutis infiltreren met 5-8 ml bupivacaïne 0,25 ter vermindering van de postoperatieve pijn.31 In de literatuur vonden wij geen bewijs dat lokale anesthesie ook van invloed is op chronische neuralgische pijn.

Diagnostiek

Bij ernstige neuralgie direct na de operatie kan men volstaan met anamnese en lichamelijk onderzoek. Als er na lichamelijk onderzoek bij chronische pijn nog twijfel is over de oorzaak, verdient het overweging een MRI te maken terwijl de patiënt een valsalvamanoeuvre uitvoert. Daarmee kan men een recidiefbreuk of een opgerolde mat uitsluiten. Een MRI heeft bovendien het voordeel dat ook andere aandoeningen zoals ontstekingen of tumoren kunnen worden aangetoond. Met herniografie kan een recidiefbreuk worden aangetoond. Bij deze techniek blijft een uitgezakt parafuniculair lipoom echter onzichtbaar, omdat daarbij geen peritoneale breukzak aanwezig is. Echografie geeft een dynamisch beeld, maar is afhankelijker van de ervaring en de vaardigheden van de radioloog; een negatieve uitkomst sluit een afwijking niet uit. Gezien het invasieve karakter is een laparoscopie of liesexploratie de laatste optie, waar men alleen gebruik van zou moeten maken als de andere vormen van diagnostiek niet voldoende hebben opgeleverd.2

Zenuwblokkade

Na het uitsluiten van een recidiefbreuk is het aan te raden de zenuw diagnostisch te blokkeren met een bupivacaïne-injectie. Als de pijn hierna een paar uur weg is, is dit een sterk bewijs voor een beklemde of beschadigde zenuw en kan men een neurectomie overwegen.32 Daarbij moet men bedacht zijn op het placebo-effect van de injectie. Het verdient de voorkeur elke aangedane zenuw zo mogelijk te identificeren en selectief te behandelen. Eventueel kan een neurofysiologisch onderzoek van de liesregio bij de identificatie van de zenuwen nuttig zijn.

Conservatieve behandeling

Als de pijn niet verdwijnt na het gebruik van paracetamol, NSAID’s of opoïden, kan men bij neuralgie specifieke medicatie toepassen. Pijnteams gebruiken hiervoor al sinds langere tijd tricyclische antidepressiva en anti-epileptica.33

Operatieve behandeling

Als de breuk recidiveert of de kunststofmat opgerold blijkt te zijn, kan men overwegen de wond opnieuw te exploreren. Bij aanwijzingen voor een beklemde of beschadigde zenuw kan deze na identificatie worden vrijgelegd (neurolyse) of worden doorgenomen (neurectomie). Neurolyse houdt het gevaar in dat er een moeilijk te behandelen recidiefneuralgie ontstaat; daarom adviseren sommige auteurs neurectomie.26 De zenuwen dienen over een zo groot mogelijke lengte te worden vrijgelegd en zo proximaal en distaal mogelijk te worden doorgenomen. Ter preventie van neuromen kan men de uiteinden nog ligeren, hoewel wij in de literatuur geen duidelijk bewijs konden vinden voor de effectiviteit hiervan. Als men twijfelt welke zenuw de pijn veroorzaakt, wordt een drievoudige neurectomie geadviseerd; daarbij dient men de 3 eerdergenoemde sensibele zenuwen door te nemen.26

Pijnteam

Als men twijfelt of het een neuralgische pijn betreft, is overleg met een pijnspecialist nodig. Men probeert dan gedurende een bepaalde periode medicatie uit, zoals amitriptyline, opoïden, gabapentine en zenuwblokkades op het niveau van de zenuwwortels.34 Bij een groot aantal patiënten verdwijnen de pijnklachten na medicatie, zonder operatieve ingreep. Dit kan maanden en in zeldzame gevallen jaren duren. Goede voorlichting hierover kan geruststellend werken. Tabel 2 geeft een overzicht van de mogelijkheden voor de behandeling van ernstige chronische pijn na een liesbreukoperatie volgens de methode van Lichtenstein.

Dames en Heren, ernstige en chronische postoperatieve pijn blijkt een onderschat probleem na liesbreukoperaties. De veronderstellingen over de oorzaak en de mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling zijn in de literatuur niet tot matig onderbouwd.14 Patiënt A had een typische neuralgie en kon met succes behandeld worden met neurectomie. Patiënt B had een moeilijk te behandelen pijn. Hij had geen typische neuralgie en hij was bovendien bekend bij pijnspecialisten wegens een eerder gediagnosticeerde pijnstoornis. Het effect van de behandeling was bij hem teleurstellend.

Waarschijnlijk is het voorkómen van een neuralgie de beste strategie. Om het beschadigen of inhechten van zenuwen te beperken of te voorkomen zijn een goede kennis van de anatomie en een zorgvuldige operatietechniek noodzakelijk. Neuralgische pijn na een liesbreukoperatie dient door alle behandelaren, van chirurg en verplegend personeel tot huisarts en pijnspecialist, tijdig herkend te worden. Een multidisciplinaire aanpak door toegewijde specialisten, zoals chirurg en anesthesist, is aan te bevelen. Voorts is het noodzakelijk pathofysiologisch en klinisch onderzoek te doen naar betere preventieve, diagnostische en therapeutische mogelijkheden.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Simons MP, Lange D de, Beets GL, Geldere D van, Heij HA, Go PMNYH. Richtlijn ‘Liesbreuk’ van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2111-7.

  2. Nederlandse Vereniging voor Heelkunde. Richtlijn Behandeling van de liesbreuk. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications; 2003.

  3. Lichtenstein IL, Shulman AG, Amid PK, Montllor MM. The tension-free hernioplasty. Am J Surg. 1989;157:188-93.

  4. EU Hernia Trialists Collaboration. Repair of groin hernia with synthetic mesh: meta-analysis of randomized controlled trials. Ann Surg. 2002;235:322-32.

  5. Grant A. Mesh compared with non-mesh methods of open groin hernia repair: systematic review of randomized controlled trials. EU Hernia Trialists Collaboration. Br J Surg. 2000;87:854-9.

  6. Nordin P, Bartelmess P, Jansson C, Svensson C, Edlund G. Randomized trial of Lichtenstein versus Shouldice hernia repair in general surgical practice. Br J Surg. 2002;89:45-9.

  7. Stephenson BM. Complications of open groin hernia repairs. Surg Clin North Am. 2003;83:1255-78.

  8. Callesen T, Bech K, Kehlet H. Prospective study of chronic pain after groin hernia repair. Br J Surg. 1999;86:1528-31.

  9. Poobalan AS, Bruce J, King PM, Chambers WA, Krukowski ZH, Smith WC. Chronic pain and quality of life following open inguinal hernia repair. Br J Surg. 2001;88:1122-6.

  10. Verstraete L, Swannet H. Long-term follow-up after Lichtenstein hernioplasty in a general surgical unit. Hernia. 2003;7:185-90.

  11. Classification of chronic pain. Descriptions of chronic pain syndromes and definitions of pain terms. Prepared by the International Association for the Study of Pain, Subcommittee on Taxonomy. Pain Suppl. 1986;3:S1-226.

  12. Grant A. Laparoscopic compared with open methods of groin hernia repair: systematic review of randomized controlled trials. EU Hernia Trialists Collaboration. Br J Surg. 2000;87:860-7.

  13. Cunningham J, Temple WJ, Mitchell P, Nixon JA, Preshaw RM, Hagen NA. Cooperative hernia study. Pain in the postrepair patient. Ann Surg. 1996;224:598-602.

  14. Aasvang E, Kehlet H. Surgical management of chronic pain after inguinal hernia repair. Br J Surg. 2005;92:795-801.

  15. Amid PK. A 1-stage surgical treatment for postherniorrhaphy neuropathic pain: triple neurectomy and proximal end implantation without mobilization of the cord. Arch Surg. 2002;137:100-4.

  16. Bower S, Moore BB, Weiss SM. Neuralgia after inguinal hernia repair. Am Surg. 1996;62:664-7.

  17. Hameroff SR, Carlson GL, Brown BR. Ilioinguinal pain syndrome. Pain. 1981;10:253-7.

  18. Starling JR, Harms BA. Diagnosis and treatment of genitofemoral and ilioinguinal neuralgia. World J Surg. 1989;30:586-91.

  19. Lange DH de, Aufenacker TJ, Roest M, Simmermacher RK, Gouma DJ, Simons MP. Inguinal hernia surgery in the Netherlands: a baseline study before the introduction of the Dutch guidelines. Hernia. 2005;9:172-7.

  20. Wilkiemeyer M, Pappas TN, Giobbie-Hurder A, Itani KM, Jonasson O, Neumayer LA. Does resident post graduate year influence the outcomes of inguinal hernia repair? Ann Surg. 2005;241:879-82.

  21. Moosman DA, Oelrich TM. Prevention of accidental trauma to the ilioinguinal nerve during inguinal herniorrhaphy. Am J Surg. 1977;133:146-8.

  22. Shulman AG. Changes in technique of primary inguinal hernioplasty since 1984. In: The Lichtenstein hernia repairs, and how to do them right! Ann Arbor: Wagner; 1996. p. 49.

  23. Neumayer L, Giobbie-Hurder A, Jonasson O, Fitzgibbons jr R, Dunlop D, Gibbs J, et al. Open mesh versus laparoscopic mesh repair of inguinal hernia. N Engl J Med. 2004;350:1819-27.

  24. Wijsmuller AR, Lange JF, Kleinrensink GJ, Geldere D van, Simons MP, Huygen FJ, et al. Nerve-identifying inguinal hernia repair: a surgical anatomical study. World J Surg. 2007;31:414-20.

  25. Alfieri S, Rotondi F, di Giorgio A, Fumagalli U, Salzano A, di Miceli D, et al. Influence of preservation versus division of ilioinguinal, iliohypogastric, and genital nerves during open mesh herniorrhaphy: prospective multicentric study of chronic pain. Groin Pain Trial group. Ann Surg. 2006;243:553-8.

  26. Amid PK. Causes, prevention, and surgical treatment of postherniorrhaphy neuropathic inguinodynia: triple neurectomy with proximal end implantation. Hernia. 2004;8:343-9.

  27. Wijsmuller AR, Veen RN van, Bosch JL, Lange JF, Kleinrensink GJ, Jeekel J, et al. Nerve management during open hernia repair. Br J Surg. 2007;94:17-22.

  28. Mui WL, Ng CS, Fung TM, Cheung FK, Wong CM, Ma TH, et al. Prophylactic ilioinguinal neurectomy in open inguinal hernia repair: a double-blind randomized controlled trial. Ann Surg. 2006;244:27-33.

  29. Picchio M, Palimento D, Attanasio U, Matarazzo PF, Bambini C, Caliendo A. Randomized controlled trial of preservation or elective division of ilioinguinal nerve on open inguinal hernia repair with polypropylene mesh. Arch Surg. 2004;139:755-8.

  30. Ravichandran D, Kalambe BG, Pain JA. Pilot randomized controlled study of preservation or division of ilioinguinal nerve in open mesh repair of inguinal hernia. Br J Surg. 2000;87:1166-7.

  31. Tverskoy M, Braslavsky A, Mazor A, Ferman R, Kissin I. The peripheral effect of fentanyl on postoperative pain. Anesth Analg. 1998;87:1121-4.

  32. Palumbo P, Minicucci A, Nasti AG, Simonelli I, Vietri F, Angelici AM. Treatment for persistent chronic neuralgia after inguinal hernioplasty. Hernia. 2007;11:527-31.

  33. Lindner V, Deuschl G. Antidepressiva und Antikonvulsiva. Praktisches Einsatzprofil in der Schmerztherapie. Schmerz. 2004;18:53-60.

  34. Finnerup NB, Otto M, McQuay HJ, Jensen TS, Sindrup SH. Algorithm for neuropathic pain treatment: an evidence based proposal. Pain. 2005;118:289-305.

Auteursinformatie

VU Medisch Centrum, afd. Heelkunde, Amsterdam.

Hr.drs.D.H.de Lange, arts in opleiding tot chirurg; hr.prof.dr.J.A.Rauwerda, chirurg.

Erasmus MC-Centrum, afd. Heelkunde, Rotterdam.

Hr.drs.A.R.Wijsmuller, onderzoeker.

Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, afd. Heelkunde, Nijmegen.

Hr.dr.Th.J.Aufenacker, chirurg.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, afd. Heelkunde, Postbus 9500, 1090 HM Amsterdam.

Hr.dr.M.P.Simons, chirurg.

Contact hr.dr.M.P.Simons (m.p.simons@olvg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

De Lange et al. (2008:2205-9) geven een goed overzicht van neuralgische pijn na een liesbreukcorrectie volgens Lichtenstein. Hoewel de titel anders doet vermoeden, is deze zenuwgerelateerde pijn niet kenmerkend voor een lichtensteinprocedure per se. Immers, andere weefselplastieken (bijvoorbeeld volgens de methode van Shouldice) of zelfs laparoscopische technieken leiden soms ook tot neuralgische pijn. Omgekeerd is nociceptieve (niet zenuwgerelateerde) pijn veroorzaakt door een te strak ingehechte mat, of het mettertijd oprollen of krimpen daarvan, wel typisch voor de lichtensteinprocedure. De pijnklachten van patiënt B imponeren volgens ons als nociceptief, aangezien ze houdingsafhankelijk waren en de patiënt minder pijn had bij beenstrekking. Ze zijn mogelijk ontstaan door een opgerolde mat ('meshoma'). Het verwijderen van de zenuw is dan inderdaad zinloos en alleen verwijdering van de mat zou verlichting van de pijn kunnen opleveren. In een door ons uitgevoerd onderzoek werden 148 patiënten met chronische pijn nader geclassificeerd [1]. Behalve neuralgische (50%) of nociceptieve pijn (25%) konden wij een derde pijnbeeld onderscheiden, dat samenhing met een diffuus gevoelige funiculus ('funiculodynie'). Wellicht beschrijven De Lange et al. met hun 'atypisch somatische' groep deze 'funiculodynie'-groep. Bij evaluatie van de ernst van pijn adviseren zij een pijnscore te bepalen met een visueel-analoge schaal (VAS). Echter, wij vonden dat een verbale ratingschaal, met als keuzemogelijkheden 'geen pijn', 'lichte pijn', 'matige pijn' of 'ernstige pijn', voor patiënt en arts duidelijker is [2]. Voor de behandeling van postoperatieve neuralgische pijn noemen de auteurs diverse opties. Een diagnostische zenuwblokkade blijkt soms ook therapeutisch. Uit onze studie naar neuralgische pijn na een pfannenstiel-incisie blijkt dat bijna 20% van de patiënten langdurig pijnvrij wordt na zenuwblokkade met lidocaïne [3]. Een neurectomie blijkt succesvol bij 73% van de overgebleven patiënten. Deze gunstige resultaten bleken in een ander eigen onderzoek niet haalbaar na liesbreukchirurgie (niet-gepubliceerde data). Bij patiënten die deze laatste ingreep ondergaan hebben, zijn vaak meerdere zenuwen aangedaan en zijn er tegelijkertijd ook frequent nociceptieve oorzaken aanwezig. Uit onze nog niet gepubliceerde data blijkt dat na een neurectomie 55% van de patiënten pijnvrij wordt en nog eens 20% verbetert. Momenteel verrichten wij een prospectief gerandomiseerd onderzoek bij deze patiëntencategorie waarbij wij zenuwblokkades vergelijken met neurectomie (www.trialregister.nl. ISRCTN: 93771787). Wij onderstrepen de conclusie dat voorkómen beter is dan genezen. Adequate identificatie van zenuwweefsel vergt anatomische kennis en een zorgvuldige operatietechniek. Vanwege omvang en ernst moeten diagnostiek en behandeling van chronische pijn na liesbreukchirurgie (meer) aandacht krijgen onder chirurgen (in opleiding). Literatuur [1] Loos MJA, Roumen RMH, Scheltinga MRM. Classifying post-herniorrhaphy pain syndromes following elective inguinal hernia repair. World J Surg. 2007;31:1760-5. [2] Loos MJA, Houterman S, Scheltinga MRM, Roumen RMH. Evaluating postherniorrhaphy groin pain: visual analogue or verbal rating scale? Hernia. 2007;12:147-51. [3] Loos MJA, Scheltinga MRM, Roumen RMH. Surgical management of inguinal neuralgia after a low transverse Pfannenstiel incision. Ann Surg. 2008;248:878-83. Veldhoven, oktober 2008 Maarten J.A. Loos Rudi M.H. Roumen Marc R.M. Scheltinga

Wij zijn het met Loos et al. eens dat de zenuwgerelateerde pijn niet alleen kenmerkend is voor een lichtensteinbehandeling. Wij hebben echter de nadruk gelegd op de lichtensteinprocedure daar in de Richtlijn 'Behandeling van de liesbreuk' deze techniek wordt geadviseerd bij een primaire enkelzijdige liesbreuk. Bovendien is dit de meest verrichte techniek in Nederland. De door Loos et al. beschreven funiculodyniegroep valt ons inziens onder de groep atypische somatische pijn. Ook uit de goede studies die Loos et al. verrichten, blijkt eens te meer hoe groot het belang van eenduidige definities is. Er is een internationale werkgroep bezig met het ontwikkelen van uniforme definities, behandeladviezen en voorstellen voor studies teneinde een antwoord te vinden op de vele vragen. Amsterdam, oktober 2008 D.H. de Lange M.P. Simons