Moerman-therapie; de balans van 50 jaar strijd

Opinie
B. Löwenberg
J.W. Oosterhuis
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:262-3

Met financiële steun van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en de Moermanvereniging voor natuurlijke kankerbestrijding is een retrospectief onderzoek uitgevoerd naar de waarde van de Moerman-therapie bij kankerpatiënten. Het resultaat is neergelegd in een rapport dat op 25 november 1991 is gepubliceerd.1 Rond de jaren veertig stelde de Vlaardingse arts C.Moerman een dieet samen dat werkzaam zou zijn tegen kanker. Zijn theorie was dat de kankerpatiënt een algemene stofwisselingsstoornis had, veroorzaakt door een gebrek aan voor het lichaam essentiële voedingsstoffen. Het ‘Moerman-dieet’ zou kanker kunnen genezen. De reguliere geneeskunde heeft tot de dag van vandaag bij gebrek aan bewijsvoering de validiteit van de therapie niet aanvaard. Van meet af aan hebben voorstanders van de Moerman-therapie gestreden voor erkenning. De controverse duurt intussen meer dan vijftig jaar voort. Het thans verschenen rapport geeft daarvan de balans.

Ondanks de negatieve adviezen van wetenschappelijke commissies (de Nationale Commissie voor…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Hematologie, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam.

Rijksuniversiteit, afd. Pathologische Anatomie, Groningen.

Prof.dr.J.W.Oosterhuis, patholoog-anatoom.

Contact Prof.dr.B.Löwenberg, internist

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

's-Gravenhage, februari 1992,

Het commentaar van de collegae Löwenberg en Oosterhuis op het vorig jaar gepubliceerde retrospectieve onderzoek naar de waarde van de Moerman-therapie is mijns inziens deels onvoldoende en deels onjuist (1992;262-3).

Een prospectief placebo-gecontroleerd onderzoek is volgens hen beter, omdat dan de werkelijke waarde van de Moerman-therapie kan worden vastgesteld. Welnu, het is triviaal dat een dergelijk onderzoek beter is; dit kan ethisch gezien evenwel alleen in een adjuvante situatie (bij klinisch evidente tumoren wil een patiënt geen ‘neptherapie’) en wanneer men voldoende patiënten heeft (medewerking reguliere artsen is dan nodig) en wanneer men zich tot supplementen beperkt (voor een dieet is een placebo immers niet goed mogelijk). Hierbij vergeten de auteurs gemakshalve ook maar even dat een retrospectief onderzoek, al heeft het geen kwantitatieve zeggingskracht, niet zinloos is.

Löwenberg en Oosterhuis geven toe dat er een preventieve werking van voeding uit kan gaan. Waarom zeggen zij niet dat dit een koerswijziging is binnen de reguliere geneeskunde? Volgens het rapport Delprat was er noch preventief noch therapeutisch een relatie tussen voeding en kanker.1 Zij ontkennen noch bevestigen dat er van voedingsstoffen een remmende werking uit kan gaan op bestaande maligniteiten. Wel stellen zij dat er geen overtuigende gegevens bestaan die laten zien dat nutriënten ook een tumorregressie kunnen geven. Gegevens in die richting zijn er echter wel (zie hoofdstuk 5 van deel I van het rapport), maar Löwenberg en Oosterhuis vinden ze niet overtuigend. De gegevens uit genoemd hoofdstuk 5 zijn gewoon ‘substantial evidence’. De regressies beschreven in hoofdstuk 8 (en uitgebreider in deel II) zonder dat spontane regressie een verklaring kan zijn (ook daar gaan de auteurs niet op in), zijn nog aannemelijker door de gegevens uit hoofdstuk 5.

Over de opmerking van Löwenberg en Oosterhuis aangaande een mogelijk placebo-effect het volgende: bij het schrijven van hoofdstuk 4 van deel I over spontane regressie is alleen literatuur gevonden die pleit voor een remmend effect op de groei van kanker door psychologische factoren. Ik heb geen literatuur gevonden dat tumorregressie door dergelijke factoren mogelijk is. De meerderheid der kankerpatiënten (ca. 95%) heeft nooit Moerman-therapie gevolgd (J.H.Simons, schriftelijke mededeling, 1992). Kunnen de auteurs 419 extra spontane regressies vinden over de laatste 50 jaar? Indien de beschreven regressies toeval zijn, moet dat mogelijk zijn.

Interessant is verder dat er in de reguliere oncologie al met vitaminen wordt gewerkt. Zo wordt een bescheiden winst van toevoeging van foliumzuur (Leucovorine) aan fluorouracil bij uitgezaaide darmkanker beschreven. Het is duidelijk dat dit geen placebo-effect is.2 Vitamine K verdubbelt de 5-jaarsoverleving van plaveiselcelcarcinomen van de wang als adjuvante therapie bij radiotherapie.3 Dit kan gezien het goede resultaat op lange termijn geen placebo-effect zijn.

Met deze twee voorbeelden wil ik volstaan. Tot slot nog dit: van de meeste reguliere behandelingen (zonder vitaminen) bestaat ten aanzien van de levensverwachting geen goed vergelijkend – laat staan placebo-gecontroleerd – onderzoek; zie het rapport van het General Accounting Office uit de V.S. van 1987.

E. Valstar
Literatuur
  1. Delprat CH. Verslagen en mededelingen betreffende de volksgezondheid. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1958.

  2. Loosveld OJL, Schouten HC. Modulatie van 5-fluorouracil-werking bij gemetastaseerd colorectaal carcinoom. [LITREF VOLGNR="03" JAARGANG="1990" PAGINA="828-9"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134: 828-9.[/LITREF]

  3. Chlebowski RT, et al. Vitamin K in the treatment of cancer. Cancer Treat Rev 1985; 12: 49-63.