Samenvatting
- De zeer slechte prognose van longkanker is ondanks alle inspanningen de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. De vooruitzichten zijn gunstiger wanneer de ziekte in een vroeg stadium wordt vastgesteld, wanneer curatief chirurgisch of radiotherapeutisch ingrijpen mogelijk is.
- Uit twee bevolkingsonderzoeken uit de jaren zeventig bij mannelijke rokers bleek dat jaarlijkse screening met een thoraxfoto niet zinvol was, omdat de thoraxfoto niet sensitief genoeg was om longkanker in een belangrijk percentage dusdanig vroeg op te sporen dat genezing mogelijk was.
- Met de komst van de lagedosis-spiraal-CT is het mogelijk geworden 80-90 van de longkanker te ontdekken in het vroeg invasieve stadium I. In dit stadium is curatief chirurgisch ingrijpen mogelijk.
- Ondanks de eerste gunstige screeningsresultaten blijft de vraag bestaan óf en in welke mate jaarlijkse screening met spiraal-CT-scan de longkankersterfte zal doen dalen en of de afname zodanig groot is dat de belasting en de kosten van het onderzoek te rechtvaardigen zijn.
- Deze vragen kunnen alleen in een gerandomiseerd onderzoek worden onderzocht met als uitkomstmaat longkankersterfte. Het is aan te bevelen een dergelijk onderzoek in Nederland te starten, omdat hier veel screeningservaring is en een goede gezondheidszorg.
- Indien longkankerscreening kosteneffectief blijkt te zijn, kan longkankerscreening op doelmatige wijze aan de bevolking worden aangeboden. Dit voorkomt tevens dat ongecontroleerde en opportunistische longkankerscreening met spiraal-CT zich in Nederland zal verspreiden.
artikel
Longkanker wordt op dit moment beschouwd als ‘de epidemie van de 20e eeuw’ en voorlopig is ook in de 21e eeuw de prevalentie hoog. Naar schatting werd in 1995 in Nederland bij 7250 mannen en 1700 vrouwen longkanker gediagnosticeerd.1 Het incidentiecijfer onder mannen daalt al jarenlang, maar is in vergelijking met andere landen nog hoog, vooral door een hoog percentage rokers tussen 1950 en 1975 (95 van de mannen rookte in 1960).2 Bij vrouwen stijgt het aantal nieuwe gevallen van longkanker sinds eind jaren zestig, en het maximum is nog niet bereikt.3 In Nederland sterven meer mensen aan longkanker dan in totaal aan dikkedarm-, borst- en baarmoederhalskanker.4 Ondanks alle nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de behandeling van longkanker, is voor de gehele groep longkankerpatiënten de 5-jaarsoverleving slechts toegenomen van 8 in 1960 tot 13 in de jaren negentig. Deze toename wordt voornamelijk toegeschreven aan betere chirurgische technieken en betere preoperatieve stagering.5 Vanwege de genoemde omvang is longkanker zonder meer een belangrijk volksgezondheidsprobleem.
Negen van de tien gevallen van longkanker zijn door primaire preventie te voorkomen (niet-roken). Er bestaan doeltreffende methoden om mensen daarbij te helpen, maar de kans op succes is beperkt: na één jaar is slechts 10-20 erin geslaagd het roken te staken.6 Ruim de helft van het aantal nieuwe longkankergevallen doet zich voor bij ex-rokers, zodat er naast primaire preventie mogelijk ook plaats is voor secundaire preventie (screening).7
longkankerscreening met behulp van een thoraxfoto
Screening op longkanker heeft primair tot doel tumoren op te sporen in stadium I en II omdat in deze stadia een in opzet curatieve resectie mogelijk is en de kans op een 5-jaarsoverleving duidelijk hoger is dan in de verder gevorderde stadia van de ziekte (tabel 1).9 Uit het ‘Mayo lung project’, dat werd uitgevoerd in de jaren zeventig-tachtig, bleek dat in de met een thoraxfoto gescreende groep vaker stadium-I-longkanker werd vastgesteld, dat de operabiliteit hoger was en dat de 5-jaarsoverleving steeg van 15 naar 33.10 11 In een Tsjechisch onderzoek werden vergelijkbare resultaten gevonden: in de controlegroep werden geen 3-jaarsoverlevers aangetroffen, terwijl de 5-jaarsoverleving in de gescreende groep 25 bedroeg.12 Deze gunstiger overlevingscijfers kunnen mogelijk worden toegeschreven aan vertekening ten gevolge van ‘lead time’ en ‘length-biased sampling’.13 Onder ‘lead time’-bias verstaat men dat het moment van diagnose wordt vervroegd, terwijl het moment van overlijden ongewijzigd blijft, en onder ‘length-biased sampling’ dat met name tumoren worden opgespoord met een traag groeipatroon. Uiteindelijk kon er geen daling in de longkankersterfte worden aangetoond, ook niet in de onlangs uitgevoerde nieuwe analyse van het ‘Mayo lung project’, die meer dan 150.000 persoonsjaren omvatte met een volgduur van ruim 20 jaar.14 15 Dit is waarschijnlijk het gevolg van de geringe sensitiviteit van de thoraxfoto. De visuele detectiegrens van een thoraxfoto is ongeveer 10 mm. De kans dat longkanker op een thoraxfoto gemist wordt, is 70 als de tumor kleiner is dan 10 mm, 30 als de tumor 10-20 mm groot is, en ruim 20 voor tumoren van 21-30 mm.16 Ondanks deze beperkingen van de thoraxfoto en de teleurstellende resultaten van de Mayo-trial en de Tjechische gerandomiseerde trial, is in 1993 in de Verenigde Staten de gerandomiseerde ‘Prostate, lung, colon and ovary’-trial bij het National Cancer Institute van start gegaan. Hierbij worden gedurende 4 jaar 74.000 mannen en vrouwen jaarlijks gescreend op longkanker met een thoraxfoto. Een even groot aantal controlepersonen wordt niet gescreend en krijgt alleen standaard medische zorg.17 Er zijn nog geen uitkomsten van dit onderzoek bekend.
het huidige standpunt inzake screening op longkanker
In 1980 verklaarde de American Cancer Society dat vroege opsporing van longkanker niet aan te bevelen was; de nadruk moest liggen op primaire preventie en pas bij klachten of symptomen zou een arts geraadpleegd moeten worden.18 Dit advies was gebaseerd op de teleurstellende resultaten van de eerder genoemde gerandomiseerde onderzoeken. In Nederland besloot de regering in 1982 geen gevolg te geven aan het advies van de Gezondheidsraad om de effectiviteit van röntgenologische screening op longkanker te onderzoeken. Een argument was de lage gevoeligheid van röntgenologische screening op longkanker in een vroeg stadium.19 20 Daarom ook werd ten tijde van het beëindigen van het bevolkingsonderzoek op tuberculose in 1982 besloten om niet binnen de toenmalige bestaande infrastructuur verder te gaan met longkankerscreening.
lagedosis-spiraal-ct
Er bestaat nu een nieuwe techniek, de spiraal-computertomografie (spiraal-CT), die een veel grotere gevoeligheid heeft dan screening met een thoraxfoto. Met de spiraal-CT is het mogelijk binnen één adempauze (12 s) de gehele thorax te scannen met een coupedikte van 5 mm, waardoor met name perifere tumoren veel beter kunnen worden opgespoord.21-23 Door het verlagen van de buisstroom volgens het zogenaamde lagedosisprotocol (50 mAs, 120 kV), kan de stralenbelasting worden verminderd tot éénvierde van de stralendosis van een conventionele CT-scan. Bij CT-screening is de borstdosis (3,6 mGy) bijna even groot als bij een mammografie met twee opnamen per borst (4 mGy) en is de effectieve dosis 1,6 mSv (ter vergelijking: 0,2 mSv bij mammografie en 0,04 mSv bij een standaard voor-achterwaartse thoraxfoto). Een verdere verlaging van de buisstroom tot 25-40 mAs lijkt mogelijk met behoud van beeldresolutie.23 24 Hierdoor kan de stralenbelasting nog verder worden verminderd.24
spiraal-ct: testeigenschappen
De sensitiviteit van een screeningstechniek wordt berekend aan de hand van de verhouding tussen het aantal bij screening vastgestelde tumoren en de som van dit aantal plus de zogenaamde intervalcarcinomen (de gevallen van longkanker die worden vastgesteld in het interval tussen twee screeningsronden na een ‘negatieve’ uitkomst bij de eerste ronde). Deze schatting is echter voor longkankerscreening niet mogelijk omdat er nog geen gegevens zijn over het optreden van intervalkanker. De sensitiviteit valt ook te schatten door te screenen met de spiraal-CT en daarnaast met andere methoden zoals cytologisch sputumonderzoek. Als gouden standaard geldt dan het totale aantal personen bij wie longkanker wordt vastgesteld, ongeacht de screeningsmethode. Men nam vroeger aan dat ongeveer 15 van de gevallen van longkanker door hun centrale ligging niet zichtbaar is op een CT-scan, en alleen met cytologisch sputumonderzoek is op te sporen.26 Nu blijkt dat als proefpersonen zowel CT-screening als sputumonderzoek ondergaan gemiddeld 7 van de gevonden longtumoren uitsluitend via sputumonderzoek wordt ontdekt. Op grond daarvan zou de sensitiviteit van de CT-screening 93 (95-betrouwbaarheidsinterval: 83-100) bedragen.22 27 28 In vergelijkend onderzoek (relatieve sensitiviteit) wordt met CT-screening 4-10 maal zo vaak longkanker ontdekt als met een thoraxfoto, en bovendien in een veel vroeger stadium (tabel 2).22 23
In het ‘Early lung cancer action project’ (ELCAP) werd gescreend met een traditionele spiraal-CT-scan met een coupedikte van 10 mm.23 Bij een kwart van alle 1000 deelnemers (233) werden één of meer noduli vastgesteld, in het Mayo Clinic-onderzoek zelfs bij 50 van de deelnemers, waarschijnlijk als gevolg van het vaker voorkomen van granulomateuze longaandoeningen in deze regio van de VS.28 In deze twee onderzoeken werd iedereen met een nodulus opnieuw opgeroepen om de aard van deze nodulus (aanwezigheid van kalk) vast te stellen met een hogeresolutie-CT (HR-CT) met een coupedikte van 1 mm. Door verdere technische ontwikkeling is het inmiddels mogelijk om met een multidetector-spiraal-CT reeds bij eerste screening de gehele long te scannen met hoge resolutie volgens een lagedosisprotocol. Voor het opsporen van noduli wordt gebruikgemaakt van 5-mm-coupes, maar indien er een nodulus wordt aangetroffen, worden de hogeresolutiebeelden opgeroepen voor nadere karakterisering. Hiermee wordt voorkomen dat 25-50 van de deelnemers moet terugkomen voor een HR-CT-scan. De specificiteit van de test verbetert hierdoor ook aanzienlijk. Deze bedraagt meer dan 99,5 aangezien het maar zelden gebeurt (1-3 maal per 1000 deelnemers bij een sensitiviteit van 85) dat de testuitkomst fout-positief is en invasieve diagnostiek plaatsheeft terwijl er - achteraf bezien - geen longkanker is.23 28
het beleid bij het vaststellen van een nodulus
De overgrote meerderheid van alle noduli (94) is radiologisch goedaardig. Ongeveer 4 is met grote waarschijnlijkheid kwaadaardig, en in de minderheid van de gevallen (2,2) is het bij de eerste screening niet duidelijk goed- of kwaadaardig (intermediair).23 Een nodulus kleiner dan 20 mm, glad begrensd met een goedaardig verkalkingpatroon (centraal, popcornachtig of laminair) wordt als goedaardig beschouwd, een nodulus groter dan of gelijk aan 20 mm, met een onregelmatige begrenzing (spiculae) en/of een kwaadaardig verkalkingpatroon (excentrisch of halvemaanvormig) wordt beschouwd als kwaadaardig.23 29
Voor intermediaire noduli zonder kalk is het beleid afhankelijk van de grootte van de nodulus: bij noduli kleiner dan 10 mm vindt er een herhalings-CT-scan plaats na 3-4 maanden (figuur).23 Bij groei (toename in volume) wordt een nodulus als kwaadaardig geclassificeerd (1,5), zonder groei als goedaardig (0,7). Een volumemeting is op 3 nauwkeurig.30 Door een herhalings-CT-scan te maken voor deze intermediaire afwijkingen kan het aantal onnodige invasieve diagnostische procedures sterk worden beperkt.
Uiteindelijk zal er bij 5,5 (4 + 1,5) van alle gescreenden een kwaadaardige afwijking vermoed worden. Dit blijkt bij nadere diagnostiek juist te zijn in 5, en 0,5 is fout-positief.23 28 Een herhalings-CT-scan is alleen in het eerste jaar nodig, omdat in de daaropvolgende jaren vergeleken kan worden met eerdere CT-scans. In dat geval is er bij nieuwe noduli a priori een sterk vermoeden van maligniteit.
huidige spiraal-ct-screeningsprogramma's
Op dit moment lopen er wereldwijd 7 observationele, niet-gerandomiseerde cohortonderzoeken, en zijn er inmiddels ruim 20.000 personen gescreend met spiraal-CT-onderzoek (tabel 3). In de meeste onderzoeken worden zware rokers en ex-rokers gescreend die een curatieve chirurgische ingreep kunnen ondergaan, mocht er longkanker worden vastgesteld. De deelnemers mogen in de meeste gevallen geen voorgeschiedenis hebben van kanker om niet in de vaak onoplosbare differentiaaldiagnose van primair longcarcinoom versus metastase van een andere tumor terecht te komen (zie tabel 3). Omdat de verdubbelingstijd van longkanker gemiddeld ongeveer 100-180 dagen bedraagt,31 en een tumor die nog niet zichtbaar is op een CT-scan na 4 verdubbelingstijden (dat is na 1-2 jaar) zichtbaar zal zijn, is het screeningsinterval in alle onderzoeken één jaar. Er zijn nog geen gepubliceerde gegevens bekend over het detectiecijfer bij vervolgscreeningen, en evenmin over het vóórkomen van intervalcarcinomen. In het Verenigd Koninkrijk wordt een gerandomiseerd experiment voorbereid en is een proefproject van 2000 deelnemers gestart. Inmiddels heeft ook het Amerikaanse National Cancer Institute een proefonderzoek gestart ter voorbereiding van een groot gerandomiseerd experiment, de ‘Lung screening study’.32 Ook op Europees vlak zijn er initiatieven om een gerandomiseerd onderzoek te starten.
stadiumverschuiving als gevolg van screening met ct
Zoals uit tabel 4 blijkt, zal door screening met de spiraal-CT een verdere verschuiving naar vroegere ziektestadia optreden ten opzichte van screening met de thoraxfoto, met als gevolg ook een betere 5-jaarsoverleving. Zo steeg de 5-jaarsoverleving in de Japanse onderzoeken van 48 in de periode 1975-1993 toen er alleen gescreend werd met een thoraxfoto en cytologisch sputumonderzoek, naar 83 in de periode 1993-1998, na de introductie van de spiraal-CT.33 Op dit moment is slechts 25 van alle longkankerpatiënten in Nederland operabel,34 maar in de met CT gescreende populatie is dat percentage 85-90 (zie tabel 4). Uit deze bemoedigende gegevens is helaas niet af te leiden wat de eventuele omvang is van een gunstig effect ten opzichte van het niet uitvoeren van vroege opsporing; dit is toe te schrijven aan de eerder genoemde systemische vertekening (lead time- en length time-bias), en aan onvoldoende kennis over het biologische gedrag van deze zeer kleine tumoren. Zo is het niet uitgesloten dat zelfs bij vroege opsporing al uitzaaiing op afstand heeft plaatsgevonden, aangezien er tot dusver geen correlatie kon worden aangetoond tussen de grootte van tumoren kleiner dan 3 cm bij diagnose (stadium Ia) en de overleving.35
een trial in nederland?
Gezien de genoemde ontwikkelingen lijkt het starten van een gerandomiseerd onderzoek in Nederland aan te bevelen. De belangrijkste argumenten zijn: (a) Met de komst van de lagedosis-spiraal-CT hebben wij de beschikking gekregen over een betere screeningstechniek met een hogere sensitiviteit dan de thoraxfoto. (b) De enige manier om aan te tonen dat longkankerscreening zinvol is in termen van sterftereductie en kosteneffectiviteit is het verrichten van een gerandomiseerd bevolkingsonderzoek. (c) In Nederland bestaat grote ervaring op het gebied van screening (prostaat-, borst- en baarmoederhalskanker). Er is een goed functionerende kankerregistratie (VvIK), er is een register van doodsoorzaken (Centraal Bureau Statistiek, CBS), de bevolkingsdichtheid is hoog en de beschikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg is groot. (d) In een aantal andere landen, zoals de Verenigde Staten, is de drempel om zich op longkanker te laten screenen met spiraal-CT laag, waardoor het praktisch onmogelijk is om een gerandomiseerd onderzoek uit te voeren omdat een groot deel van de personen in de controlearm ook zal vragen gescreend te worden. Door de structuur van ons gezondheidssysteem is de kans dat personen uit de controlearm eveneens een spiraal-CT-scan van de longen zullen laten maken (‘contaminatie’) klein. Zelfs bij de prostaatkankerscreening, waarbij het gaat om een eenvoudige bloedtest (PSA), is er tot nu toe slechts 10 contaminatie. (e) Nederland heeft een goed bevolkingsregister waarmee een aselecte steekproef uit de bevolking kan worden getrokken, zodat een generalisatie van de resultaten van de trial mogelijk wordt. (f) Het niet starten van een gerandomiseerde trial zal op termijn in Nederland kunnen leiden tot een toenemend opportunistisch gebruik van spiraal-CT voor de screening op longkanker zonder dat op systematische wijze en wetenschappelijk getoetst ervaring is opgedaan.
De Commissie Wet Bevolkingsonderzoek van de Gezondheidsraad is bereid een vergunning te verlenen aan een gerandomiseerd wetenschappelijk bevolkingsonderzoek in Nederland, en bestempelt een dergelijk onderzoek als ‘wetenschappelijk deugdelijk, in het belang van de volksgezondheid en opwegend tegen de mogelijke risico's’.36
conclusie
Met de komst van de lagedosis-spiraal-CT is de discussie omtrent het al dan niet screenen op longkanker na 20 jaar relatieve stilte rond dit onderwerp nu weer actueel geworden, en onderzoek naar deze vorm van longkankerscreening zou hoge prioriteit moeten krijgen.37-40 Ondanks de eerste gunstige screeningsresultaten met de spiraal-CT blijft de vraag bestaan óf en in welke mate de longkankersterfte hierdoor zal afnemen. Deze vraag kan alleen in een prospectief gerandomiseerd onderzoek worden beantwoord met als uitkomstmaat longkankersterfte.37-40 Maatregelen gericht op het stoppen met en niet beginnen aan roken zullen uiteraard grote prioriteit behouden. Primaire en secundaire preventie moeten ons inziens niet als competitief, maar als aanvullend beschouwd worden.
Literatuur
Visser O, Coebergh JWW, Schouten LJ, Dijck JAAM van,redacteuren. Incidence of cancer in the Netherlands. Utrecht: Vereniging vanIntegrale Kankercentra; 1998.
Visser O, Coebergh JWW, Schouten LJ, Dijck JAAM van,redacteuren. Incidence of cancer in the Netherlands 1996. Utrecht: Verenigingvan Integrale Kankercentra; 2000.
Landis SH, Murray T, Bolden S, Wingo PA. Cancerstatistics, 1999. CA Cancer J Clin 1999;49:8-31.
Sterfte naar doodsoorzaak in 1998. Mndstat Bevolking (CBS)2000; 48:58-63.
Feinstein AR, Sosin DM, Wells CK. The Will Rogersphenomenon. Stage migration and new diagnostic techniques as a source ofmisleading statistics for survival in cancer. N Engl J Med1985;312:1604-8.
Lancaster T, Stead L, Silagy C, Sowden A. Effectiveness ofinterventions to help people stop smoking: findings from the CochraneLibrary. BMJ 2000;321:355-8.
Petty TL. Screening strategies for early detection of lungcancer: the time is now. JAMA 2000;284:1977-80.
Mountain CF. Revisions in the International System forStaging Lung Cancer. Chest. 1997;111:1710-7.
Prorok PC, Chamberlain J, Day NE, Hakama M, Miller AB.UICC Workshop on the evaluation of screening programmes for cancer. Int JCancer 1984;34:1-4.
Fontana RS, Sanderson DR, Taylor WF, Woolner LB, MillerWE, Muhm JR, et al. Early lung cancer detection: results of the initial(prevalence) radiologic and cytologic screening in the Mayo Clinic study. AmRev Respir Dis 1984;130:561-5.
Fontana RS, Sanderson DR, Woolner LB, Taylor WF, MillerWE, Muhm JR. Lung cancer screening: the Mayo program. J Occup Med1986;28:746-50.
Kubik A, Polak J. Lung cancer detection. Results of arandomized prospective study in Czechoslovakia. Cancer1986;57:2427-37.
Dominioni L, Imperatori A, Rovera F, Ochetti A,Torrigiotti G, Paolucci M. Stage I nonsmall cell lung carcinoma. Analysis ofsurvival and implications for screening. Cancer 2000;89:2334-44.
Sone S, Li F, Yang ZG, Takashima S, Maruyama Y, HasegawaM, et al. Characteristics of small lung cancers invisible on conventionalchest radiography and detected by population based screening using spiral CT.Br J Radiol 2000;73:137-45.
Marcus PM, Bergstralh EJ, Fagerstrom RM, Williams DE,Fontana R, Taylor WF, et al. Lung cancer mortality in the Mayo Lung Project:impact of extended follow-up. J Natl Cancer Inst 2000;92:1308-16.
Quekel LGBA, Kessels AGH, Goei R, Engelshoven JMA van.Miss rate of lung cancer on the chest radiograph in clinical practice. Chest1999;115:720-4.
Gohagan JK, Prorok PC, Kramer BS, Cornett JE. Prostatecancer screening in the prostate, lung, colorectal and ovarian cancerscreening trial of the National Cancer Institute. J Urol 1994;152(5 Pt 2):1905-9.
American Cancer Society. Report on the cancer-relatedhealth check-up: cancer of the lung. CA Cancer J Clin1980;30:199-207.
Gezondheidsraad. Advies inzake vroegdiagnostiekbronchuscarcinoom. Publicatienummer 1981/11. Den Haag: Gezondheidsraad;1981.
Tweede Kamer. Brief van de minister van Volksgezondheiden Milieuhygiëne aan de voorzitter van de Tweede Kamer derStaten-Generaal dd 11 maart 1982. Vergaderjaar 1981-1982, 17100, nr 66. HfdstXVII. Den Haag: Sdu; 1982.
Itoh S, Ikeda M, Isomura T, Endo T, Yamakawa K, Itoh K,et al. Screening helical CT for mass screening of lung cancer: application oflow-dose and single-breath-hold scanning. Radiat Med 1998;16:75-83.
Sone S, Takashima S, Li F, Yang Z, Honda T, Maruyama Y,et al. Mass screening for lung cancer with mobile spiral computed tomographyscanner. Lancet 1998;351:1242-5.
Henschke CI, McCauley DI, Yankelevitz DF, Naidich DP,McGuinness G, Miettinen OS, et al. Early Lung Cancer Action Project: overalldesign and findings from baseline screening. Lancet1999;354:99-105.
Diederich S, Lenzen H. Radiation exposure associated withimaging of the chest: comparison of different radiographic and computedtomography techniques. Cancer 2000;89:2457-60.
Oguchi K, Sone S, Kiyono K, Takashima S, Maruyama Y,Hasegawa M, et al. Optimal tube current for lung cancer screening withlow-dose spiral CT. Acta Radiol 2000;41:352-6.
Jett JR, Midthun DE, Swensen SJ. Screening for lungcancer with low-dose spiral CT scan of the chest and sputum cytology. PulmPerspect 1999;16:1-3.
Kaneko M, Eguchi K, Ohmatsu H, Kakinuma R, Naruke T,Suemasu K, et al. Peripheral lung cancer: screening and detection withlow-dose spiral CT versus radiography. Radiology 1996;201:798-802.
Midthun DE, Swensen SJ, Jett JR, Sloan JA, Hartman TE,Sykes AMG, et al. Screening for lung cancer with low-dose spiral computedtomography. Lung Cancer 2000;29:241.
Midthun DE, Swensen SJ, Jett JR. Clinical strategies forsolitary pulmonary nodule. Annu Rev Med 1992;43:195-208.
Yankelevitz DF, Reeves AP, Kostis WJ, Zhao B, HenschkeCI. Small pulmonary nodules: volumetrically determined growth rates based onCT evaluation. Radiology 2000;217:251-6.
Yankelevitz DF, Gupta R, Zhao B, Henschke CI. Smallpulmonary nodules: evaluation with repeat CT-preliminary experience.Radiology 1999;212:561-6.
National Cancer Institute. National Cancer Institutelaunches lung screening study: special project to examine spiral CT scans forlung cancer. Bethesda: Office of Cancer Communications; 2000.
Nishiyama H, Kaneko M, Ohmatsu H, Kakinuma R, Kusumoto M,Misawa J, et al. Usefulness of spiral CT scan for early detection of lungcancer our experience at the Anti-Lung Cancer Association (ALCA). Lung Cancer2000;29(Suppl 1):249.
Meerbeeck JP van, Meurs CJC, Damhuis RAM. Patterns ofcare for non-small cell lung cancer patients in the Netherlands: an analysisof cancer registry data. Kopenhagen: European Respiratory Society; 1999. p.2924.
Patz jr EF, Rossi S, Harpole jr DH, Herndon JE, GoodmanPC. Correlation of tumor size and survival in patients with stage IAnon-small cell lung cancer. Chest 2000;117:1568-71.
Gezondheidsraad. Wet bevolkingsonderzoek: CT-screening oplongkanker. Publicatienr 2000/04WBO. Den Haag: Gezondheidsraad;2000.
Smith IE. Screening for lung cancer: time to thinkpositive. Lancet 1999;354:86-7.
Smith RA, Glynn TJ. Early lung cancer detection. Currentand ongoing challenges. Cancer 2000;89:2327-8.
Newman L. Larger debate underlies spiral CT screening forlung cancer. J Natl Cancer Inst 2000;92:592-4.
Patz EF, Goodman PC, Bepler G. Screening for lung cancer.Review Article. NEJM 2000;343:1627-33.
Reacties