Leverbeschadiging tijdens gebruik van busulfan

R.P.R. Adang
W.P.M. Breed
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1515-8
Abstract

Samenvatting

Bij een 57-jarige man met een chronische megakaryocytaire granulocytaire myelose, die intermitterend met busulfan in lage doses behandeld werd, ontwikkelde zich een intrahepatische cholestase. Aanbevolen wordt om in een dergelijk geval leverbeschadiging door busulfangebruik te overwegen. Op geleide van klinische verschijnselen, laboratoriumonderzoek en eventueel aanvullend histopathologisch onderzoek van beenmerg en lever zal gedifferentieerd moeten worden tussen leverbeschadiging door gebruik van busulfan en met name intrahepatische leukemische activiteit. In het eerste geval moet toediening van busulfan gestaakt worden.

Auteursinformatie

Catharina Ziekenhuis, afd. Inwendige Geneeskunde, Eindhoven.

R.P.R.Adang, assistent-geneeskundige (thans; Academisch Ziekenhuis, afd. Inwendige Geneeskunde, Postbus 1918, 6201 BX Maastricht); dr.W.P.M.Breed, internist.

Contact R.P.R.Adang

Jaarverbetering
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

W.G.
Peters

Leiderdorp, juli 1989,

Met veel belangstelling las ik het artikel van collegae Adang en Breed (1989;1515-8). Alhoewel er bij de beschreven ziektegeschiedenis geen histologisch bewijs bestond voor de leverbeschadiging door busulfan, maar wel een sterke chronologische suggestie, is het van belang dat door middel van dit artikel de aandacht wordt gevestigd op de neveneffecten van busulfan op de lever. In dit kader wil ik van de gelegenheid gebruik maken om aan het door Adang en Breed beschrevene nog een differentiaaldiagnostische overweging toe te voegen, n.l. de ‘veno-occlusive disease’ (VOD) van de lever.

De VOD van de lever is een concentrische, niet-trombotische afsluiting van de kleine levervenen door bindweefsel, met als gevolg een centri-lobulaire necrose van leverweefsel. De ziekte uit zich meestal in het plotseling ontstaan van een pijnlijke vergroting van de lever met vorming van ascites, icterus en, bij laboratoriumonderzoek, cholestase met een wisselende mate van levercelverval. Dit ziektebeeld werd in 1954 voor het eerst beschreven door Bras en medewerkers bij kinderen in Jamaïca.1 In deze gevallen werd de ziekte veroorzaakt door toxische pyrrolizidine-alkaloïden, die voorkomen in planten waaruit zogenaamde bush teas werden bereid. Later is het ziektebeeld beschreven bij het gebruik van diverse cytostatica en in het kader van radiotherapie op de lever.23 VOD is gerapporteerd als gevolg van het gebruik van antimetabolieten (6-mercaptopurine, azathioprine, cytosine-arabinoside, 6-thioguanine), alkylerende cytostatica (dacarbazine) en urethaan en arsfenamine in conventionele doseringen. Daarnaast is de ziekte beschreven als complicatie van therapie met hoog-gedoseerde alkylerende middelen (cyclofosfamide, carmustine, lomustine, busulfan en mitomycine C). Deze indeling wekt de indruk dat alkylerende middelen juist in hoge dosering aanleiding geven tot het ontstaan van VOD van de lever. In de literatuur bestaan echter geen overtuigende dosis-effectgegevens, die een dergelijke veronderstelling wettigen. Mijns inziens dient men in het algemeen rekening te houden met een VOD van de lever, wanneer zich leverbeschadiging voordoet tijdens het gebruik van eerder genoemde cytostatica (onafhankelijk van de gebruikte dosering).

W.G. Peters
Literatuur
  1. Bras G, Jelliffe DB, Stuart KL. Veno-occlusive disease of the liver with nonportal type of cirrhosis, occurring in Jamaica. Arch Pathol Lab Med 1954; 57: 285-300.

  2. Zafrani ES, Pinaudeau Y, Dhumeaux D. Drug-induced vascular lesions of the liver. Arch Intern Med 1983; 143: 495-502.

  3. Rollins BJ. Hepatic veno-occlusive disease. Am J Med 1986; 81: 297-306.

R.P.R.
Adang

Maastricht, augustus 1989,

Wij willen collega Peters van harte bedanken voor zijn waardevolle aanvulling op ons artikel. De mogelijkheid van de veno-occlusive disease (VOD) van de lever wordt in de beschouwing van ons artikel weliswaar niet genoemd, maar werd door ons zeker overwogen. De klinische verschijnselen van onze patiënt, alsook het beloop van de leverfunctietests zouden kunnen passen bij een VOD. Het feit dat er geen ascites aantoonbaar was, noch fysisch-diagnostisch noch radiologisch, maken deze diagnose echter iets minder waarschijnlijk.

De diagnose VOD is voor een groot deel een histopathologische diagnose. Gezien het feit dat wij niet over histologisch onderzoek van de lever beschikten, meenden wij de term VOD niet in onze differentiaaldiagnostische beschouwing te moeten noemen. Te meer daar de diagnose VOD een vorm van medicamenteus veroorzaakte leverbeschadiging is en derhalve de strekking van ons artikel geenszins zou veranderen.

R.P.R. Adang
W.P.M. Breed