Klinische gegevens en diagnostiek van Yersinia enterocolitica-infecties; een retrospectief onderzoek in Friesland

Onderzoek
L.A. Willemstein
I.M. Guicherit
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:2227-31
Abstract

Samenvatting

De klinische gegevens van 97 patiënten met Yersinia enterocolitica-infectie in 1989 werden verzameld en geëvalueerd. De diagnose was gesteld op basis van een positieve kweek, positieve serologische uitslag en (of) antigeendetectie in biopten. De enterale vorm (enteritis, abdominaal syndroom dan wel pseudoappendicitis, ileitis en colitis) kwam bij 66 van de patiënten voor, 10 patiënten (10) hadden een extramesenteriale vorm, 22 patiënten hadden artritis en 6 erythema nodosum. De gemiddelde leeftijd was 33,6 (SD 19,4) jaar. Buikpijn was het meest voorkomende symptoom (bij 55 ), gevolgd door diarree (44) en malaise (41). De duur van de klachten was bij 37 korter dan 4 weken en bij 34 langer dan 8 weken.

Serotype 03 werd het frequentst geïsoleerd uit de faeces. Bij de serologische onderzoeken was de agglutinatiereactie positief in 25, fout-positief in 7 en fout-negatief in 68 van de gevallen; 91 had specifieke IgA- en IgG-antistoffen tegen twee of meer virulentie-eiwitten (Yops).

Auteursinformatie

Laboratorium voor de Volksgezondheid in Friesland, afd. Medische Microbiologie, Leeuwarden.

Mw.L.A.Willemstein, co-assistent; mw.I.M.Guicherit, analist.

Contact mw.L.A.Willemstein, Medisch Centrum, locatie Zuid, afd. Interne Geneeskunde, Henry Dunantweg 2, 8934 AD Leeuwarden

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

T.E.W.
Feltkamp

Amsterdam, december 1991,

Wij lazen het interessante artikel van Willemstein en Guicherit (1991;2227-31). Wij zouden naar aanleiding van dit artikel de auteurs willen vragen of zij ons informatie kunnen geven betreffende de frequentie en aard van Y. enterocolitica-infecties bij Friese bloeddonors of andere gezonde personen.

Figuur 2 zou letterlijk moeten worden ‘rechtgezet’, en wij zouden graag willen weten hoe vaak en welk imunoblot-patroon bij bepaalde patiënten en vooral ook bij gezonde personen wordt waargenomen.

T.E.W. Feltkamp
S. Sprenkels
L.A.
Willemstein

Leeuwarden, december 1991,

Helaas kunnen wij geen informatie verschaffen over Y. enterocolitica-infecties bij bloeddonors of andere gezonde personen daar hier, voor zover ons bekend, geen onderzoek naar gedaan is.

Figuur 2, die inmiddels is ‘rechtgezet’ (1991;2464), is bedoeld als illustratie van patronen die kùnnen vóórkomen bij genoemde ziektebeelden. Een bepaald blotpatroon is niet gekoppeld aan één ziektebeeld. Wel zien wij dat (zoals ook in de tekst staat) bij de ‘vroege’ vormen, zoals enteritis, antistoffen tegen de eiwitten Yop5 en 4a worden gezien, terwijl bij ‘late’ vormen, zoals artritis en erythema nodosum, deze bandjes verdwenen zijn en vooral antistoffen tegen Yop2a en 2b worden aangetoond.

L.A. Willemstein
I.M. Guicherit

Naar aanleiding van het antwoord van Willemstein en Guicherit op de ingezonden brief van Feltkamp en Sprenkels ( 1992; 196) zou ik het volgende willen opmerken. Voordat Willemstein en Guicherit betrokken raakten bij het Yersinia-onderzoek en de immunoblot bij de diagnostiek werd ingevoerd om Yersinia-infecties aan te kunnen tonen, heb ik in samenwerking met prof.Heesemann (Universiteit van Wurzburg) wel degelijk gekeken naar de ‘achtergrondruis’ van deze bepalingen in de algemene bevolking en bij bepaalde patiëntengroepen. Hieraan is ook regelmatig gerefereerd in internationale artikelen. In Nederland vindt men bij gezonde bloeddonors bij 18% specifieke IgG-antistoffen, alleen tegen het 36 kD proteïne, evenals bijvoorbeeld bij patiënten met reumatoïde artritis. IgA-antistoffen zijn bij deze mensen niet aantoonbaar. Dergelijke getallen worden ook voor de Duitse bevolking gevonden.