Klinisch denken en beslissen in de praktijk. Een 31-jarige vrouw met voorbijgaande visusklachten en polycytemie

Klinische praktijk
E.J. Houwerzijl
P.L. van Haelst
J.J. van Doormaal
R.O.B. Gans
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:125-31
Abstract

Zie ook het artikel op bl. 132.

Opzet van dit artikel

– Een ziektegeschiedenis wordt beschreven zoals die zich in de praktijk heeft voorgedaan. Daarbij is het commentaar weergegeven van ervaren clinici, die niet betrokken waren bij de behandeling van de patiënt. Het gaat om de didactische waarde van de praktijksituatie.

ziektegeschiedenis

Patiënt A, een 31-jarige blanke vrouw, die sinds haar 16e jaar bekend was met migraine met aura, werd door haar huisarts naar de neuroloog verwezen met als vermoeden ‘transient ischemic attack’ (TIA) of ‘retinale migraine’. De laatste 2 maanden had zij 3 keer een visusdaling van het rechter oog doorgemaakt. De eerste aanval duurde ongeveer 2 dagen en begon met een progressief kleiner wordend gezichtsveld, waarna ‘alles zwart werd voor het rechter oog’. Gedurende die periode varieerden de visusklachten van kortdurend redelijk goed zicht tot een kleiner wordend gezichtsveld met soms volledige blindheid. De volgende 2 episoden…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Afd. Interne Geneeskunde: hr.E.J.Houwerzijl, hr.dr.J.J.van Doormaal en hr.prof.dr.R.O.B.Gans, internisten.

Afd. Cardiologie: hr.dr.P.L.van Haelst, assistent-geneeskundige.

Contact Correspondentieadres: hr.E.J.Houwerzijl (e.j.houwerzijl@int.azg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, januari 2005,

Houwerzijl et al. beschrijven de ziektegeschiedenis van een patiënte bij wie na veel (wellicht overbodig) onderzoek de diagnose ‘ziekte van Rendu-Osler-Weber’ wordt gesteld (2005:125-31).

Achteraf blijkt dat haar moeder eveneens deze afwijking had en dat patiënte de voor deze ziekte karakteristieke teleangiëctasieën op de conjunctivae en de onderlip vertoonde. Mijn hooggeleerde opleider hamerde op het verrichten van een uitgebreid lichamelijk onderzoek en het afnemen van een uitgebreide familieanamnese.

Volgens de schrijvers van het artikel gaat het om de didactische waarde van de praktijksituatie. Ondanks deze cryptische omschrijving vind ik het merkwaardig dat over deze missers in het geheel niet wordt gerept.

W.F. Bijkaart

Groningen, januari 2005,

Wij zijn het met collega Bijkaart eens dat de familieanamnese en het lichamelijk onderzoek essentiële onderdelen zijn van het diagnostische proces. Het derde leerpunt van de casus impliceert ook dat door onvoldoende uitgevoerd lichamelijk onderzoek aanwijzingen (zoals teleangiëctasieën en centrale cyanose) voor de uiteindelijke diagnose (de ziekte van Rendu-Osler-Weber) gemist werden. Bij de door ons beschreven patiënte werden deze afwijkingen met name niet opgemerkt doordat te snel werd verondersteld dat premature atherosclerose de klachten veroorzaakte.

Daarnaast zal het de meeste lezers van ons artikel waarschijnlijk niet zijn ontgaan dat met behulp van een grondig uitgevoerde familieanamnese sneller de uiteindelijke diagnose had kunnen worden gesteld – dat is de didactische waarde van de weergegeven praktijksituatie. De combinatie van het vermoeden van een ‘transient ischaemic attack’ (TIA) bij onze patiënte en de wetenschap van het vóórkomen van de ziekte van Rendu-Osler-Weber bij patiëntes moeder en opa had de diagnostiek van de mogelijke TIA namelijk aanzienlijk kunnen bekorten. Hetzelfde geldt voor de bij patiënte gevonden polycytemie. Hiertoe was het echter voor de arts wel noodzakelijk te weten dat zowel een TIA als polycytemie een manifestatie kan zijn van pulmonale arterioveneuze malformaties (PAVM’s), welke met name in het kader van de ziekte van Rendu-Osler-Weber optreden. Bij dergelijke presentaties zou dus gericht gevraagd moeten worden naar onder andere het voorkomen van de ziekte van Rendu-Osler-Weber in de familie en gekeken dienen te worden of teleangiëctasieën op huid of slijmvliezen aanwezig zijn. In de praktijk blijkt echter dat bij veel patiënten bij wie er duidelijke aanwijzingen waren voor de ziekte van Rendu-Osler-Weber, ischemische cerebrale episoden of hersenabcessen hebben plaatsgevonden zonder dat er een relatie met PAVM’s of de ziekte van Rendu-Osler-Weber gelegd werd.1

In het algemeen geldt dat artsen vaak de waarde van de familieanamnese onderschatten en deze wegens gebrek aan tijd of medische kennis onvolledig afnemen. Een bijkomend probleem is dat veel patiënten vaak niet op de hoogte zijn van de ziekten van hun familieleden.2

E.J. Houwerzijl
P.L. van Haelst
J.J. van Doormaal
R.O.B. Gans
Literatuur
  1. Haitjema TJ, Westermann CJJ. Is aanvullend onderzoek altijd een aanvulling bij vermoeden van paradoxe embolie? [LITREF JAARGANG="1995" PAGINA="1105-6"]Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:1105-6.[/LITREF]

  2. Guttmacher AE, Collins FS, Carmona RH. The family history – more important than ever. N Engl J Med 2004;351:2333-6.