Geneesmiddelen en geneeswijzen, een alternatieve benadering

Klinische praktijk
E.J. Ariëns
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:571-6

Gezond en ziek zijn

Genezen impliceert ziek zijn, het ontbreken van gezondheid. De WHO geeft in essentie de volgende definitie: ‘Health is a state of complete physical, mental and social well-being.’1 Het streven van de Nederlandse overheid naar een dergelijk welhaast volmaakt aards geluk van wieg tot graf voor haar burgers manifesteert zich o.a. in een breed spectrum van ‘gezondheidszorgers’: enerzijds verschillende typen van artsen, medische specialisten, apothekers en diverse paramedische werkers zoals fysiotherapeuten met een in de natuurwetenschap wortelende benadering van ziekte en behandelen, en anderzijds een brede scala van welzijnswerkers waartoe naast geestelijke leiders en psychosociale experts ook alternatieve genezers en de ‘welzijnswerkers in engere zin’ gerekend kunnen worden.

Creditivisme en positivisme

De homo sapiens, zich bewust wordend van zichzelf en van zijn relatie tot de omgeving, ervoer naast de positieve aspecten vooral ook de bedreigingen daarin. Aan de aan het mens-zijn inherente drang tot begrijpen en…

Auteursinformatie

Prof.dr.E.J.Ariëns, Groenewoudseweg 45, 6524 TP Nijmegen.

Verantwoording

Deze bekorte tekst van een voordracht gehouden tijdens het symposium 'Maatschappij gerichte ontwikkelingen in de farmaceutische wetenschappen' op 23 april 1986, Rijksuniversiteit Utrecht, subfaculteit Farmacie, zal gelijktijdig worden gepubliceerd in het Pharmaceutisch Weekblad.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, juni 1987,

In het onderzoek van Reilly et al. stellen deze: ‘We wanted to test the assertion that a potency lacking any of the original substance in solution can have other than placebo action.’ Een test op het potentiërings(verdunnings)-principe dus. Het onderzoek leent zich niet voor een toetsing van het principe ‘simila similibus curare’, al worden immunologische behandelingsmethoden vaak als voorbeeld aangehaald. Een vaccin werkt profylactisch. Bij een bestaande infectie, bijvoorbeeld rode-hond of vermoeden daarvan, zal men niet het similium (vaccin) maar antilichamen (gamma-globulinen) toedienen. De conclusies die Reilly et al. uit hun onderzoek trokken, zijn – zoals in mijn antwoord aan collega Liagre toegelicht – van verschillende zijden aangevochten. Het gaat om overdracht van stofspecifieke eigenschappen (werking) buiten aanwezigheid van de betrokken stof. Het betreft een bij uitstek paranormaal, buiten het gebied van het wetenschappelijk verklaarbare vallend, gebeuren.

Het begrip paranormaal genezen kreeg nieuwe glans met het via de televisie (24 mei 1987) presenteren van de resultaten van het ook in mijn artikel aangehaalde onderzoek op paranormaal gebied, verricht door wetenschappers van de Rijksuniversiteit te Utrecht, met medewerking vanuit de Faculteit der Geneeskunde. Zo voldoening gevend deze ogenschijnlijk het bestaan van paranormale genezingskrachten bevestigende uitzending voor de betrokken genezers moet zijn geweest, zo teleurstellend was zij voor kritische toehoorders. Het onderzoek leverde geen steekhoudende aanwijzing op voor het bestaan van paranormale geneeskracht, zoals later (NRC 3 juni 1987) terughoudend bevestigd werd. Toch werd in de uitzending de diastolische-bloeddrukdaling van circa 2,7 mmHg in één van de experimenten breed uitgemeten en gepresenteerd als bewijs voor de paranormale geneeskracht (de psi-factor). Met geen woord werd gerept over de werkelijke betekenis, significantie, van dit overigens ook klinisch als resultaat van een maandenlange behandeling verwaarloosbare effect. Eén resultaat van het Utrechtse onderzoek, in het bijzonder van de presentatie op de beeldbuis, staat vrijwel zeker vast. Het aantal van de in de paranormale geneeskunst gelovende Nederlanders is met een grote sprong vooruitgegaan. Aan dat effect zal de alsnog plaatsgevonden ontkrachting van de presentatie van de Utrechtse onderzoekers weinig afbreuk doen. Het zal de homeopathische collega's aan de Vrije Universiteit niet ontgaan zijn dat het klimaat aan de Rijksuniversiteit te Utrecht zich bijzonder lijkt te lenen voor popularisatie en wellicht verificatie van paranormale verschijnselen. De dematerialisering van geneeskracht volgens Hahnemann: het expansief persisteren van de specifieke geneeskracht van een stof door stapsgewijs, schok-schuddend, verdunnen van een oplossing daarvan tot met een absolute zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook het laatste molecule ervan verwijderd is, geldt als paranormaal gebeuren par excellence. Er valt een wetenschappelijke joint venture te overwegen!

E.J. Ariëns

Oss, juni 1987,

Naar aanleiding van de bijdrage van prof.Ariëns (1987;571-6) zou ik graag het volgende willen opmerken betreffende het homeopathische geneesmiddel.

Bij de bereiding volgens Hahnemann wordt verdunning bereikt door het telkens overbrengen van 1/10 deel van de oplossing in het volgende glas. Dit wil zeggen dat bij elke verdunning opnieuw 9/10 aan oplosmiddel wordt toegevoegd. Wanneer dit, als gebruikelijk, aqua purificata is, wordt aangenomen dat dit uitsluitend uit moleculen H2O bestaat. Dit is uiteraard onmogelijk: hoe zorgvuldig het ook wordt bereid, er zullen altijd verontreinigingen zijn, afkomstig uit de gebruikte apparatuur. Het gaat om moleculen van onbekende stoffen, wellicht niet zo veel, maar bij voortgeschreden verdunningen de moleculen van de stamoplossing in aantal overtreffend. Deze worden bij elke verdunning toegevoegd en zij doorlopen daarna dezelfde cyclus van ‘potentiëring’ (verdunning). Hetzelfde geldt voor andere vehicula, wanneer er geen druppels doch korrels worden vervaardigd. Dit houdt in dat verdunningen boven D24 een aantal onbekende stoffen bevatten, doch dat de stof welke op het etiket vermeld wordt, eruit verdwenen is. Men moet, volgens homeopaten, over de gevolgen van toenemende verdunning geen geringe dunk hebben. Een, homeopathisch werkende, collega bracht mij op de hoogte van een bekend ‘crux medicorum homeopathicum’, te weten, de vaak enorme verergering van een eczeem bij toediening van één enkele korrel Sulfur D 1000 of méér. D 1000 lijkt niet zo'n groot getal, maar het betekent wel dat er van 1 mg Sulfur meer korrels te maken zijn dan ons gehele melkwegstelsel zou kunnen bergen.

Het is voor een ‘niet-gelovende’ niet mogelijk in het hoogverdunde homeopathische middel iets anders dan een placebo te zien.

C.Th. Fontein

Nijmegen, juni 1987,

Collega Fontein moge ik verwijzen naar mijn antwoorden aan de overige respondenten. De slotzin uit zijn betoog: ‘Het is voor een “niet-gelovende” niet mogelijk in het hoogverdunde homeopathische middel iets anders dan een placebo te zien’ kan ik onderschrijven. Inderdaad, in de homeopathie moet je geloven.

E.J. Ariëns

Hengelo, juli 1987,

De richting die professor Ariëns heeft aangegeven hoe om te gaan met patiënten die zich onder de ‘hoede’ van alternatieve genezers stellen, nl. ze hun ‘creditivisme’ niet kwalijk nemen (1987; 571-6; ingez. 1014-5 1015-6) spreekt ons aan. De aversie die bij menig arts en ook fysiotherapeut opborrelt bij het aanhoren van de diverse privé-stories kan beter in begrip en vaderlijkheid worden omgezet. Als fysiotherapeut waren we ook uitermate verheugd ons nog onder het positivisme geschaard te zien. Wij rekenen onszelf daar ook graag toe,1 maar de eerlijkheid gebiedt ons te bekennen het idee te hebben, dat het creditivisme in de fysiotherapiegemeenschap steeds meer gaat overheersen.

Acapuncturende, reflextherapieën bedrijvende collega's zijn er ten overvloede. Rationaliteit en nuchterheid lijken het af te leggen tegen alternatieve fantasie en romantiek. Dit lijkt in de geneeskunde in zijn algemeenheid nog geenszins het geval, maar ook hier doet de werkloosheid haar werk. Manipulerende, acupuncturende, de homeopathie bedrijvende artsen zijn geen echte uitzondering meer. Is het ten aanzien van de collega's ook verstandiger zich ‘Chinees’ te gedragen, te lachen terwijl men eigenlijk wil huilen, begrip te tonen terwijl men eigenlijk geïrriteerd is, of is ten aanzien van deze collega's nog een betere attitude mogelijk?

A. Bruggeman
J.H. Bruggeman
Literatuur
  1. Bruggeman, A, Bruggeman JH. Arts, fysiotherapeut en alternatieve genezer. Med Contact 1983; 38: 747.

Nijmegen, augustus 1987,

Het creditivisme, de lichtgelovigheid, domineert als niet te miskennen, naar het lijkt onuitwisbare ‘erfzonde’ het doen en denken van de homo sapiens. Dit zal hem nog in lengte van jaren tekenen. Daar doet ook een positivistisch ingestelde universitaire opleiding in de regel weinig aan af. We hebben ermee te leven. Zorgwekkend is het veelal geheel ontbreken van inzicht in het wezenlijke verschil tussen creditivisme en positivisme en het o.a. door alternatieve genezers, goeddeels bewust, onderdrukken van het besef dat ze creditivistisch bezig zijn. Patiënten – zoals leken in het algemeen – staan praktisch buiten spel. Te hopen valt slechts dat zij niet zoals op zoveel levensterreinen ook hier in ernstige mate het slachtoffer worden van deze ‘erfzonde’.

E.J. Ariëns