Geen opvallende wijziging in de praktijk van medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen en zuigelingen in Nederland in 2001 vergeleken met 1995

Onderzoek
A.M. Vrakking
A. van der Heide
B.D. Onwuteaka-Philipsen
I.M. Keij-Deerenberg
P.J. van der Maas
G. van der Wal
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2047-51
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan of de praktijk van medische besluitvorming rond het levenseinde bij pasgeborenen en zuigelingen in Nederland in 2001 verschilde van die in 1995.

Opzet

Retrospectief beschrijvend en vergelijkend.

Methoden

In beide jaren werden alle sterfgevallen van kinderen jonger dan 1 jaar in de periode augustus-november (1995: n = 338; 2001: n = 347) bestudeerd. Het responspercentage was 96 in 1995 en 84 in 2001. De vragenlijst, die gestuurd werd naar de arts die het overlijden had gemeld, bevatte gestructureerde vragen, onder andere of het overlijden was voorafgegaan door een medische beslissing rond het levenseinde, met name een besluit om levensverlengende behandeling te staken of niet in te stellen of om mogelijk levensbekortende medicatie toe te dienen, en vragen over het besluitvormingsproces.

Resultaten

De frequentie van medische beslissingen rond het levenseinde steeg licht, van 62 naar 68 van alle sterfgevallen in het eerste levensjaar, maar het verschil was niet statistisch significant. Het grootste deel van deze beslissingen betrof het afzien van levensverlengende behandeling. De frequentie van beslissingen tot actieve levensbeëindiging bij zuigelingen die niet afhankelijk waren van levensverlengende behandeling bleef stabiel op 1. Het aandeel van de besluiten waarbij met de ouders was overlegd, steeg licht, van 91 in 1995 tot 97 in 2001; in vergelijkbare percentages van de besluiten was er overlegd met andere artsen. Het percentage besluiten waarbij was overlegd met verplegenden daalde van 40 in 1995 tot 28 in 2001.

Conclusie

De bevindingen laten zien dat de praktijk van medische besluitvorming rond het levenseinde in 2001 niet opvallend verschilde van die in 1995. De frequentie van actieve levensbeëindiging was niet gestegen ondanks de nieuwe regelgeving voor euthanasie.

Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2047-51

Auteursinformatie

Erasmus MC, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam.

Mw.drs.A.M.Vrakking, gezondheidswetenschapper (thans: zorgonderzoeker, afd. Intensive Care, H-gebouw, Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam); mw.dr.A.van der Heide en hr.prof.dr.P.J.van der Maas, artsen-epidemiologen.

VU Medisch Centrum, Instituut voor Extramuraal Onderzoek, afd. Sociale Geneeskunde, Amsterdam.

Mw.dr.B.D.Onwuteaka-Philipsen, gezondheidswetenschapper; hr.prof.dr.G.van der Wal, sociaal-geneeskundige.

Centraal Bureau voor de Statistiek, divisie Sociale en Ruimtelijke Statistiek, Voorburg.

Mw.drs.I.M.Keij-Deerenberg, gezondheidswetenschapper.

Contact mw.drs.A.M.Vrakking (a.vrakking@erasmusmc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties