Galactorroe

Klinische praktijk
J. Assies
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1840-3
Download PDF

artikel

Onder galactorroe wordt verstaan de afscheiding van melk of vocht uit één of beide borsten. Galactorroe komt zowel bij vrouwen als bij mannen voor. Bij vrouwen spreekt men pas van galactorroe wanneer geen verband bestaat met een voorafgaande zwangerschap of wanneer post partum geen borstvoeding wordt gegeven en de vocht- of melkafscheiding toch langer dan 6 maanden aanhoudt.1

De incidentie van galactorroe of niet-puerperale lactatie bij vrouwen wordt zeer wisselend geschat (0,6-50).2-5 Deze variabiliteit wordt o.a. beïnvloed door verschillen in de onderzochte groepen patiënten. Er zijn aanwijzingen dat galactorroe verband houdt met leeftijd en pariteit. Galactorroe komt het meest voor tussen het 35e en 50e jaar. De indicatie bij adolescenten en bij vrouwen die nooit zwanger zijn geweest is dan ook lager (0-25).6

Galactorroe is niet van belang voor de diagnostiek van het mammacarcinoom. Slechts 5 van de vrouwen met mammacarcinoom hebben niet-puerperale afscheiding, in de meeste gevallen bloederig.7

In de praktijk is van belang welk onderzoek bij patiënten met galactorroe geïndiceerd is en hoe vaak en hoe lang patiënten gecontroleerd moeten worden. Voor beantwoording van deze vragen is inzicht in de pathogenese onmisbaar.

Pathogenese

Bij vrouwen is de borstontwikkeling hoofdzakelijk afhankelijk van oestrogenen. Een volledige functie wordt pas na de zwangerschap bereikt wanneer additionele stimulatie door prolactine (PRL) de borst voorbereidt op de lactatie post partum. PRL bindt zich in de borst aan membraanreceptoren en stimuleert vervolgens de synthese van melkeiwitten.8 PRL veroorzaakt ook de ontwikkeling van galactorroe buiten zwangerschap en lactatieperiode en bij mannen. Iedere vorm van hyperprolactinemie kan met galactorroe gepaard gaan. Prolactine wordt geproduceerd door de lactotrope cellen in de hypofyse-voorkwab. Alhoewel de PRL-secretie onder remmende en stimulerende invloeden staat, zijn de remmende overheersend. De belangrijkste ‘prolactine inhibiting factor’ (PIF) is het hypothalamische dopamine. Alle farmaca met een dopamine-antagonistische werking kunnen dan ook leiden tot een hyperprolactinemie. Oestrogenen, endogene zowel als exogene, stimuleren de PRL-secretie door zowel een directe stimulatie van de lactrope cel als door het antagoneren van dopamine. Verschillende fysiologische stimuli gaan gepaard met een stijging van de PRL-secretie, o.a. lichamelijke inspanning, slaap, stimulatie van de tepels en emotionele of fysieke stress.9

Het hypothalamische ‘thyrotropin releasing hormone’ (TRH) stimuleert zowel de secretie van ‘thyroid stimulating hormone’ (TSH) als van PRL door de hypofyse. Primaire hypothyreoïdie kan dan ook met galactorroe gepaard gaan.

Oorzaken van galactorroe

De oorzaken van galactorroe kunnen worden onderverdeeld in neurogene, hypothalamische of hypofysaire, endocriene of hormonale, door farmaca geïnduceerde en idiopathische.

Neurogeen

Door neurale impulsen afkomstig uit de borst(wand) wordt de PRL-secretie gestimuleerd. Zo werd galactorroe beschreven na thoracotomie, mastectomie, plastische borstoperaties en verbranding van de borstwand. Manipulatie van de tepels is één van de krachtigste vormen van stimulatie van de PRL-secretie. Lactatie als gevolg van herhaalde stimulatie of zuigen aan de borsten werd veelvuldig beschreven bij virgo's, bij vrouwen in de menopauze en bij mannen.1 Tot de neurogene oorzaken kunnen ook stress en psychosomatische factoren gerekend worden.10

Hypothalamisch of hypofysair

Alhoewel vele hypothalamische aandoeningen galactorroe kunnen veroorzaken, o.a. histiocytose, sarcoïdose, craniofaryngioom, meningioom, bestraling, komen deze aandoeningen gelukkig niet erg vaak voor. Hypofysetumoren, en met name prolactinomen, zijn volgens de literatuur de meest voorkomende oorzaken van galactorroe. De trias die het meest samen met prolactinomen optreedt, bestaat uit primaire of secundaire amenorroe, galactorroe en hyperprolactinemie.11 Tot 85 van de vrouwen met alleen galactorroe kan een prolactinoom hebben. Ook bij mannen houdt galactorroe veelvuldig verband met de aanwezigheid van een prolactinoom. De omvang van de tumor is bij mannen gewoonlijk groter dan bij vrouwen. Bij mannen gaat de galactorroe dan ook vaak gepaard met libidoverlies, impotentie en visusstoornissen.

Evenzo blijken bij kinderen en adolescenten, meisjes zowel als jongens, hypofysetumoren die prolactine produceren de meest voorkomende oorzaak van galactorroe te zijn.1 Bij beide geslachten is het uitblijven of tot stilstaan komen van de puberteitsontwikkeling de meest voorkomende klacht.

Endocrien ofhormonaal

De belangrijkste endocriene oorzaak van galactorroe is de stimulatie door oestrogenen. Oestrogenen induceren de hyperprolactinemie van de late zwangerschap, die de borst voorbereidt op de lactatie post partum. In feite leidt onttrekking van oestrogenen na voorafgaande stimulatie tot galactorroe. Orale anticonceptiva hebben een klein, maar duidelijk stimulerend effect op de PRL-secretie van normale vrouwen in de premenopauze.12 Galactorroe ontwikkelt zich dan ook waarschijnlijk het allermeest in samenhang met gebruik of beëindiging van gebruik van deze middelen. Ook kan bij vrouwen in de postmenopauze oestrogeensubstitutie leiden tot een statistisch significante stijging van de PRL-concentraties en inductie van galactorroe.13

Bij de behandeling van patiënten met afwijkingen van de geslachtsklieren of hypogonadisme kan behandeling met combinaties van oestrogeen en progestageen of het staken hiervan gepaard gaan met galactorroe. Dit fenomeen werd ook bij mannen beschreven.

Farmacologisch

Door farmaca geïnduceerde galactorroe komt eveneens veelvuldig voor. Alle farmaca die de werking van dopamine blokkeren (dopamine-antagonisten) kunnen leiden tot hyperprolactinemie en galactorroe. Tot veel gebruikte farmaca die hier aanleiding toe geven, behoren: antidepressiva, antipsychotica, tranquilizers, antihypertensiva en anti-epileptica. Het aantal farmaca dat galactorroe kan induceren neemt nog steeds toe.14

Idiopathisch

In veel gevallen echter is de oorzaak van galactorroe, al dan niet gepaard gaande met amenorroe, onbekend. Bij een subgroep van vrouwen die regelmatig menstrueren en bij wie de PRL-spiegels normaal zijn, kan de galactorroe een overblijfsel zijn van een lactatie post partum die nooit helemaal verdwenen is. Deze resterende melkproduktie kan een verhoogde gevoeligheid van de borsten voor normale PRL-concentraties weerspiegelen, zoals die voorkomt bij vrouwen die de borst geven. Daarnaast is gebleken dat bij sommige vrouwen met normale PRL-concentraties in de routinematig afgenomen bloedmonsters toch sprake kon zijn van PRL-hypersecretie gedurende de nacht.14 werd beschreven dat zich bij vrouwen met een normoprolactinemische galactorroe een hyperprolactinemie ontwikkelde gedurende een observatieperiode van 1,5 tot 8,5 jaar.15 Zoals gezegd is in zeer veel gevallen van galactorroe en (of) amenorroe en hyperprolactinemie sprake van een (micro)prolactinoom.11

Diagnose

Uit het voorafgaande blijkt duidelijk dat een zeer zorgvuldige anamnese van groot belang is, met name om te achterhalen of er sprake is van enig symptoom dat het bestaan van een hypothalamische en (of) hypofysaire aandoening doet vermoeden: hoofdpijn, visusklachten, amenorroe, polyurie, polydipsie, stoornissen in eetlust of in temperatuurregulatie. Verder moet aandacht besteed worden aan het gebruik van farmaca, aan symptomen van hypothyreoïdie, gebruik van oestrogenen of van orale anticonceptiva, aan menstruatiestoornissen, voorafgaande zwangerschap en aan elke vorm van fysieke of psychische stress. Bij lichamelijk onderzoek hoort een beoordeling van de afscheiding uit de borst (kleur, consistentie). Om de verschillende vormen van afscheiding van werkelijke galactorroe te onderscheiden, zou op vetbolletjes gekleurd moeten worden. Een goed borstonderzoek houdt niet slechts het voelen naar weerstanden in de borst in, maar ook het zogenaamde ‘strippen’ van de borst. Daarbij wordt om elke aanwezigheid van spontane galactorroe of borstafscheiding vast te stellen een bimanuele druk uitgeoefend vanuit de basis van iedere borst naar de tepel toe. Zowel bilaterale als unilaterale galactorroe zijn van betekenis. Bij bloederige afscheiding moet verder onderzoek naar het bestaan van mammacarcinoom verricht worden (o.a. mammografie, cytologie, biopsie).7 Als palpatie van de mamma normaal is, levert mammografie geen bijdrage tot de diagnostiek van de galactorroe.

Verder moeten de gezichtsvelden confrontatief bepaald worden. Gekeken moet ook worden naar de oogfundus, de grootte en de consistentie van de schildklier, het stadium van de geslachtelijke ontwikkeling, de structuur en de pigmentatie van de huid en naar eventueel hirsutisme. Het laboratoriumonderzoek moet bepaling omvatten van het PRL-gehalte, van de schildklierfunctie (TSH), de geslachtssteroïdconcentraties (17?-oestradiol, progesteron, testosteron) en van de gonadotrofinen (luteïniserend en follikelstimulerend hormoon; LH en FSH). Andere bepalingen (van bijvoorbeeld groeihormoon of somatomedine C-spiegels, bijnierschorssteroïden en van serumosmolariteit) zijn slechts nodig wanneer anamnese en lichamelijk onderzoek dit vereisen. Bij kinderen met galactorroe moet ook de botleeftijd bepaald worden. De hoeksteen van de diagnostiek is het PRL-gehalte. Het verdient aanbeveling 3 monsters af te nemen, het liefst op 3 verschillende dagen, anders in de loop van een uur. Daar PRL in episodes gesecerneerd wordt, verkleint dit de kans op foutief hoge of lage gehalten.

Indien sprake is van hyperprolactinemie en het gebruik van farmaca en (of) oestrogenen is uitgesloten, dan is de rest van de diagnostiek vervolgens erop gericht aan te tonen of al dan niet een hypofysetumor aanwezig is. Jammer genoeg bestaan geen dynamische testen die zekerheid bieden bij het onderscheiden van een tumor van andere vormen van hyperprolactinemie.

Een schedelfoto alleen is niet in staat om de aanwezigheid van een micro-adenoom te ontdekken. De CT-scan is hiervoor het meest geschikt en wordt thans het meest gebruikt. Ook gevoelige scanners zijn echter niet in staat micro-adenomen met een diameter van ? 1,5 mm te ontdekken.

Behandeling

De noodzaak om te behandelen wordt meer door de oorzaak van de galactorroe dan door de ernst van de aandoening zelf bepaald. Een door farmaca geïnduceerde galactorroe verdwijnt gewoonlijk na beëindiging van de toediening hiervan. Verschillende neurogene en sommige hypofysaire of hypothalamische aandoeningen zijn potentieel reversibel en de ermee gepaard gaande galactorroe vermindert vermoedelijk. De galactorroe door hypothyreoïdie verdwijnt na behandeling hiervan. Galactorroe blijkt na de menopauze te verminderen. Zo kan normoprolactinemische galactorroe vanzelf geleidelijk verdwijnen.

Een jonge vrouw met alleen galactorroe en een hyperprolactinemie moet één of twee maal per jaar gecontroleerd worden. Daarbij dient gelet te worden op de regelmaat van de menstruatie en de hoogte van het PRL-gehalte. De kans dat er een microprolactinoom aanwezig is is heel klein. Indien er geen zwangerschap in de voorgeschiedenis gemeld wordt, moet nauwkeuriger gevolgd worden, daar er minder reden is voor de galactorroe. Bij een normoprolactinemische galactorroe, en amenorroe is een meer zorgvuldige controle noodzakelijk. De PRL-gehalten moeten in ieder geval jaarlijks bepaald worden, daar er een kleine, maar toch mogelijke kans is dat zich een prolactinoom zal ontwikkelen. Het is misschien ook beter een dergelijke vrouw geen orale anticonceptiva voor te schrijven.

Een vrouw met hyperprolactinemie zonder aanwijzingen voor een prolactinoom kan op twee manieren behandeld worden. Als de galactorroe haar hindert of als zij graag regelmatig wil menstrueren kan bromocriptine (Parlodel) worden voorgeschreven. Wanneer daarentegen beide symptomen niet als lastig ervaren worden, kan volstaan worden met controle gedurende enige jaren (een- tot tweemaal per jaar). Een zich eventueel ontwikkelende vergroting van de sella kan met een CT-scan ontdekt worden.

Een jongen met een normoprolactinemische galactorroe en een normale puberteit moet als er geen oorzaak gevonden wordt nauwkeurig gecontroleerd worden, ten minste totdat de galactorroe verdwijnt. Bij een jongen met hyperprolactinemie en galactorroe moet iedere een tot twee jaar een CT-scan gemaakt worden, zelfs als de galactorroe verdwijnt. Vaak hebben deze jongens ook een met de hyperprolactinemie gepaard gaand hypogonadisme. Een behandeling met bromocriptine normaliseert niet alleen de prolactineconcentraties, maar verlicht ook de galactorroe en maakt verdere voortgang van de puberteit mogelijk.

Wanneer blijkt dat sprake is van een microprolactinoom kan men overwegen om te opereren (transsfenoïdale micro-adenectomie) of te behandelen met bromocriptine. Uit follow-up-onderzoek is gebleken dat de recidiefkans ook bij volledig verwijderde adenomen 30 bedraagt.16 Meer en meer blijkt behandeling met bromocriptine effectief op langere termijn.17

Van groot belang is echter dat het natuurlijke beloop van micro-adenomen zeer goedaardig is en dat ook spontane regressie blijkt op te treden.1819 Terecht adviseren dan ook steeds meer auteurs om slechts te observeren, zeker indien de galactorroe en (of) amenorroe niet als hinderlijk worden ervaren. Macroprolactinomen zijn moeilijker te behandelen. De resultaten van operatie en van radiotherapie zijn meestal maar matig. Ook hier lijkt langdurige behandeling met bromocriptine de voorkeur te gaan verdienen.2021

Literatuur
  1. Rohn RD. Galactorrhea in the adolescent. J Adolesc HealthCare 1984; 5: 37-49.

  2. Buckman MT, Peake GT. Incidence of galactorrhea. JAMA1976; 236: 2747.

  3. Kleinberg DL, Noel GL, Frantz AG. Galactorrhea: a study of235 cases, including 48 with pituitary tumors. N Engl J Med 1977; 296:589-600.

  4. Dadelahi M, Walther M. Die extrapuerperale Secretion derBrustdruse (sogenannte Galaktorrhoe). Schweiz Med Wochenschr 1986; 116:479-86.

  5. Schurz B, Enzelsberger H, Kubista E, Wenzl R. DieWertigkeit der HPRL-Bestimmung im Rahmen der Galaktorrhoe. Zentralbl Gynakol1989; 111: 33-8.

  6. Lavri MV. Breast secretion in nulligravid women.Am J Obstet Gynecol 1972; 112: 1139-40.

  7. Geissler U. Die nonpuerperale sezernierende Mamma.Zentralbl Gynakol 1989; 111: 14-8.

  8. Frantz AG, Wilson JD. Endocrine disorders of the breast.In: Wilson JD, Foster DW, eds. Williams Textbook of endocrinology. 7th ed.Philadelphia: Saunders, 1985: 402-10.

  9. Martin JB, Reichin S. Regulation of prolactin secretionand its disorders. In: Martin JB, Reichlin S, eds. Clinicalneuroendocrinology. Philadelphia: Davis, 1987: 201-31.

  10. Nunez MCP, Sobrinho LG, Calhaz-Jorge C, et al.Psychosomatic factors in patients with hyperprolactinemia andorgalactorrhea. Obstet Gynecol 1980; 55: 591-5.

  11. Schlechte J, Sherman B, Halmi N, et al.Prolactin-secreting pituitary tumors in amenorrheic women: a comprehensivestudy. Endocr Rev 1980; 1: 295-308.

  12. Hwang PLH, Ng CSA, Cheong ST. Effect of oralcontraconceptives on serumprolactin: a longitudinal study in 126 normalpremenopausal women. Clin Endocrinol (Oxf) 1986; 24: 127-33.

  13. Jean Joseph P, Couzinet B, Brailly S, et al. Interactionsof oestradiol benzoate and promegestone upon basal and TRH-inducedPRL-secretion in postmenopausal women. Clin Endocrinol (Oxf) 1986; 24:497-503.

  14. Kapcala LP, Molitch ME, Arno J, King LW, Reichlin S,Wolpert SM. Twenty-four-hour prolactin secretory patterns in women withgalactorrhea, normal menses, normal random prolacting levels and abnormalsellar tomograms. J Endocrinol Invest 1984; 7: 455-60.

  15. Johnston DG, Haigh J, Prescott RW, et al. Prolactinsecretion and biological activity in females with galactorrhoea and normalcirculating prolactin concentrations at rest. Clin Endocrinol (Oxf) 1985; 22:661-78.

  16. Parl FF, Cruz YE, Cobb CA, Bradley CA, Aleshire SL. Laterecurrence of surgically removed prolactinomas. Cancer 1986; 57:2422-6.

  17. Moriondo P, Travaglini P, Nissim M, Conti A, Faglia G.Bromocriptine treatment of microprolactinomas: evidence of stable prolactindecrease after drug withdrawal. J Clin Endocrinol Metab 1985; 60:764-72.

  18. March CM, Kletzky OA, Davajan V, et al. Longitudinalevaluation of patients with untreated prolactin-secreting pituitary adenomas.Am J Obstet Gynecol 1981; 139: 835-44.

  19. Schlechte J, Dolan K, Sherman B, et al. The naturalhistory of untreated hyperprolactinemia: a prospective analysis. J ClinEndocrinol Metab 1989; 68: 412-25.

  20. Molitch ME, Elton RL, Blackwell RE, et al. Bromocriptineas primary therapy for prolactin-secreting macroadenomas: results of aprospective multicenter study. J Clin Endocrinol Metab 1985; 60:698-705.

  21. Lamberts SWJ. Validation of the role of bromocriptin inthe primary treatment of prolactinomas. Neth J Med 1988; 32:107-11.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Endocrinologie, Tafelbergweg 25, 1105 BZ Amsterdam.

Dr.J.Assies, interniste-endocrinologe.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Geleen, september 1990,

Collega Assies beveelt voor vrouwen met galactorroe en amenorroe, die beide symptomen niet als lastig ervaren, aan te volstaan met controle gedurende enige jaren (1990;1840-3). Vanwege het nadelige effect op het skelet1 is het mijns inziens echter niet verstandig hypogonadisme jarenlang onbehandeld te laten.

B.J. Looij
Literatuur
  1. Schlechte J, Sherman B, Martin R. Bone density in amenorrheic women with and without hyperprolactinaemia. J Clin Endocrinol Metab 1983; 56: 1120-3.

Helmond, oktober 1990,

Het artikel van collega Assies beschrijft op bondige wijze oorzaken, diagnose en behandeling van galactorroe. Zij acht een afwachtende houding bij een vrouw met hyperprolactinemie zonder aanwijzing voor een prolactinoom gerechtvaardigd indien de galactorroe en de oligomenorroe niet als lastig worden ervaren. Deze opvatting gaat voorbij aan de observatie dat hyperprolactinemie gepaard gaat met verlies van botmassa bij vrouwen met een oligo- of amenorroe.12 Behandeling met bromocriptine herstelt de menstruele cyclus en doet de botmassa weer toenemen, terwijl bij onbehandelde vrouwen de botmassa verder afneemt.3 De pathogenese van het verlies van botmassa bij hyperprolactinemie is onduidelijk. Lage oestrogeenspiegels spelen daarbij zeker een rol. Hyperprolactinemie moet als regel zodanig behandeld worden dat een regelmatige menstruatiecyclus weerkeert. Op deze wijze wordt een periode van hypogonadisme voorkomen, die bij langer voortduren blijvende schade kan berokkenen (osteoporose, hart- en vaatziekten).

R. Barentsen
Literatuur
  1. Klibanski A, Neer RM, Beitins IZ, Ridgway EC, Zervas NT, McArthur JW. Decreased bone density in hyperprolactinemic women. N Engl J Med 1980; 303: 1511-4.

  2. Schlechte JA, Sherman B, Martin R. Bone density in amenorrheic women with and without hyperprolactinaemia. J Clin Endocrinol Metab 1983; 56: 1120-3.

  3. Klibanski A, Greenspan SL. Increase in bone mass after treatment of hyperprolactinaemic amenorrhea. N Engl J Med 1986; 315: 542-6.

Amsterdam, oktober 1990,

De collegae Looij en Barentsen wijzen terecht op een belangrijk punt bij de beslissing om vrouwen met een hyperprolactinemie, galactorroe en oligo- of amenorroe al of niet te behandelen. Over het verlies van botmassa bij deze vrouwen wordt in de literatuur echter nog zeer wisselend geoordeeld. Deze variabiliteit wordt zeker mede veroorzaakt door het verschil in technieken die gebruikt worden om de botdichtheid te meten. In veel onderzoeken wordt directe fotonabsorptiometrie van de niet-dominante radius toegepast. Hierbij wordt vooral het corticale botmineraalgehalte bepaald. Juist de door oestrogeentekort veroorzaakte osteoporose gaat gepaard met een relatief groter verlies van het trabeculaire botmineraalgehalte.1

Koppelman et al. bepaalden daarom het botmineraalgehalte van de wervellichamen van 13 hyperprolactinemische, amenorroïsche vrouwen.2 De gemiddelde botmassa van de patiënten was 10% lager dan die van de controlepersonen. Vijf vrouwen hadden echter waarden boven het gemiddelde van de controlegroep; hierbij was een vrouw met een amenorroe van 10 jaar. De pathogenese van het verlies van botmassa bij hyperprolactinemie en amenorroe is nog onbekend. Hyperprolactinemie is op zich geen risicofactor voor de ontwikkeling van osteoporose.34 Waarschijnlijk spelen lage oestrogeenconcentraties een hoofdrol.5 Vrouwen met prolactinomen hebben echter niet allemaal een hypo-oestrogenisme. Veel vrouwen met een hyperprolactinemische amenorroe hebben normale oestradiolconcentraties.6

Opvallend is ook dat in alle onderzoeken geen direct verband tussen individuele botdensiteit en oestradiolconcentraties wordt gevonden, zeker wanneer de leeftijd in aanmerking wordt genomen.4 Vele andere variabelen worden geacht de botmassa te beïnvloeden: leeftijd, lichaamsgewicht, lichamelijke activiteit, calciuminname, bijschildklierfunctie, androgene steroïdconcentraties, vitamine D-status, rookgewoonten en alcoholgebruik.

Samenvattend:

– voor vrouwen met een hyperprolactinemie, galactorroe en regelmatige of licht onregelmatige menses en normale oestradiolconcentraties is preventie van osteoporose geen argument voor behandeling;

– bij vrouwen met een hyperprolactinemie en een oligo- of amenorroe verdient het zeker aanbeveling de botdichtheid te bepalen, vooral wanneer sprake is van langdurig lage oestradiolspiegels. Pas wanneer er aanwijzingen zijn voor een versneld botverlies kan dit gebruikt worden als argument voor de behandeling.

J. Assies
J.C. Netelenbos
Literatuur
  1. Melton III LJ, Eddy DM, Johnston Jr CC. Screening for osteoporosis. Ann Intern Med 1990; 112: 516-28.

  2. Koppelman MCS, Kurtz DW, Morrish KA, et al. Vertebral body bone mineral content in hyperprolactinemic women. J Clin Endocrinol Metab 1984; 59: 1050-3.

  3. Ciccarelli E, Savino L, Carlevatto V, et al. Vertebral bone density in non-amenorrhoeic hyperprolactinaemic women. Clin Endocrinol (Oxf) 1988; 28: 1-6.

  4. Klibanski A, Biller BMK, Rosenthal DI, et al. Effects of prolactin and estrogendeficiency in amenorrheic bone loss. J Clin Endocrinol Metab 1988; 67: 124-30.

  5. Davies MC, Hall ML, Jacobs HS. Bone mineral loss in young women with amenorrhoea. Br Med J 1990; 301: 790-3.

  6. Schlechte JA, Sherman B, Martin R. Bone density in amenorrheic women with and without hyperprolactinaemia. J Clin Endocrinol Metab 1983; 56: 1120-3.