Eurothema's. Hulp aan Oost-Europa: 'Hopen op sneeuwbaleffect van praktische ervaringen van enkelingen'

Perspectief
J.M. Spanjer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:1092-4
Download PDF

artikel

‘Kom maar kijken. Je mag achter iedere deur je licht opsteken. Als je ook maar steeds vraagt: ”Waarom doen jullie het zus of zo?“ Want alleen van die benadering kunnen mensen leren. Niet van domweg bezoeken en kijken. De meeste Oosteuropeanen hebben nooit geleerd te vragen waarom iets gaat zoals het gaat. Nooit initiatieven genomen, nooit zelfs maar bedacht een eigen beslissing te kunnen nemen. Het aanvaarden van verantwoordelijkheid is voor het individu in die landen een vreemd fenomeen. Daarom pakken wij het op heel kleine schaal aan. Eén slimmerd per keer gedurende 30 dagen heel intensief laten meelopen door het hele systeem van het ziekenhuis. Eerst vanuit de patiënt bekeken, via de wachtlijst, de oproep, de afspraak, de opname. Dan een benadering vanuit de artsen die er werken. Vervolgens kijken wij samen vanuit het management: hoe regel je vraag en aanbod, de kwaliteit van het gebodene, het onderhoud van gebouw en apparatuur, de voedselvoorziening, de archieven, de financiële administratie. Achtereenvolgens komt de Oosteuropese gast op alle afdelingen en wordt hij geconfronteerd met alle facetten van het ziekenhuis, van laboratorium tot archief, van fysiotherapie tot kiosk in de hal.’

Oud-managers in actie

Oud-directeur P.Moens van het Alkmaarse ziekenhuis is betrokken bij het Programma Uitzending Managers (PUM), een initiatief van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) en het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO). Sinds de oprichting van PUM in 1978 waren de werkzaamheden hoofdzakelijk geconcentreerd op ontwikkelingslanden in de derde wereld. In ruim 10 jaar zijn meer dan 500 Nederlandse oud-managers uitgezonden naar kleinere en middelgrote ondernemingen in 40 ontwikkelingslanden.

Sinds de omwentelingen in Oost-Europa is men op kleine schaal begonnen bestaande contacten in die landen te intensiveren. Oud-directeur Moens reisde bijvoorbeeld naar een ziekenhuis in het uiterste oosten van Polen dichtbij de grens met de Sovjetunie dankzij contacten met de Poolse werkgeversorganisatie en op aanraden van een Nederlandse gereformeerde stichting, die al 9 jaar lang kleding, geld en andere door de Polen gevraagde spullen naar dat gebied stuurt.

‘Omdat het een ziekenhuis is dat 7 jaar geleden als militair hospitaal is opgezet teneinde dienst te kunnen doen tijdens een oorlog met het Westen (!), is de situatie gunstiger dan je bijvoorbeeld op grond van tv-beelden uit Oost-Europa zou verwachten’, aldus Moens, die er een week vertoefde. Het bewuste ziekenhuis telt 640 bedden, de vorige directeur – een communist – is de laan uit gestuurd en de leiding berust thans bij een groep mensen van Solidariteit die arbeiderszelfbestuur nastreven, maar in feite niet kunnen overzien wat dat betekent. Ten behoeve van het PUM-programma probeerde de Nederlandse oud-ziekenhuisdirecteur te inventariseren of en in hoeverre de Polen gebaat zouden zijn bij een bepaald soort hulp en hoe dat geregeld zou kunnen worden.

Veel heeft geen reden

‘Aan zieken is geen gebrek,’ vat Moens zijn ervaringen samen, ‘verder is er een gigantisch gebrek aan alles.’ De spreekwoordelijke wereld ging voor de PUM-vertegenwoordiger open bij zijn kleine speurtocht naar de grootste behoeften van de Polen. Moens: ‘Ondanks het centraal geleide systeem zijn de voorzieningen zeer ongelijk gespreid over het land. Het grensgebied dat ik bezocht, telt 460.000 inwoners. Om een indruk te geven: voor al die mensen is er 1 cardioloog.

Het gebied telt 9 ziekenhuizen met in totaal 2400 bedden, maar de gouverneur weet niet hoeveel bedden er zijn in welk ziekenhuis. In Warschau weet men het óók niet, want ook daar probeerde ik achter dergelijke – eenvoudige – gegevens te komen. Bij hen heeft heel veel geen reden. Wat in de ene sector overcompleet is, blijkt te weinig voorhanden in een andere sector. Niemand echter kan antwoord geven op vragen over het waarom en het hoe.‘

Voor het gemak had Moens het Alkmaarse handboek van de organisatie van ‘zijn’ (gefuseerde, 550 bedden tellende) ziekenhuis meegebracht. Daarin staat nauwkeurig omschreven wie wat doet, hoe en waarom. Dat boek heeft hij maar snel weggestopt, omdat de meest elementaire vragen over bevoegdheden in het door hem bezochte Spital Zespolony in Suwalki niet konden worden beantwoord. Economen bestaan niet. Artsen nemen in teamverband beslissingen over zaken waarvan zij geen verstand hebben en de problemen zijn zo huizenhoog dat het bespreken ervan meestal achterwege wordt gelaten. Polen beschikt verder niet over enig wettelijk kader waarbinnen de gezondheidszorg een plaats heeft, laat staan dat de mensen die op dat terrein werkzaam zijn er rechten aan kunnen ontlenen. Nationaal en regionaal staat gezondheidszorg ook niet op een prioriteitenlijst van zaken die in deze fase van de geschiedenis voorrang genieten bij het maken van plannen.

Voorzichtig

Veel deskundigen van buitenlandse instellingen in de gezondheidszorg willen wel helpen, maar zonder structuur of plan is dat gecompliceerd. PUM heeft om die redenen besloten heel voorzichtig te werk te gaan en vooralsnog de voorkeur te geven aan bezoeken van daar naar hier, in plaats van de gebruikelijke uitzending van oud-managers naar elders.

Moens: ‘Weinig organisaties zullen het zo kunnen doen als wij. Twee keer hebben wij nu een Pool hier een maand gehad. Zeer intensieve stages, ook voor de begeleiding. Wij hebben gezegd: je mag letterlijk achter elke deur kijken, als je ook maar steeds vraagt naar het waarom. Anders wordt er niets opgepikt van waarmee wij bezig zijn. Je moet het zo pragmatisch mogelijk houden. Voor de stagiairs is het razend inspannend omdat zij bij alles wat zij doen óók nog moeten bedenken in hoeverre het in de eigen situatie van toepassing kan zijn, dan wel kan worden ingepast. Binnenkort wordt een aantal Tsjechen geselecteerd. PUM hoopt in 1991 in totaal 100 trainingen te verzorgen. Een bescheiden bijdrage, maar een die op den duur wel een ruimer effect kan sorteren.’

Afgebrand

De stage voorziet namelijk ook in gesprekken over hoe de stagiaires, in dit geval Polen en Tsjechen, na terugkeer zullen omgaan met hun buitenlandse ervaringen. De kans dat zij afgebrand worden – ‘daar heb je hèm weer met zijn westerse praatjes’ – is natuurlijk levensgroot. Daartegen proberen de PUM-begeleiders de gasten te beschermen door een plan te ontwerpen waarmee langzamerhand, stapsgewijs, misschien toch een sneeuwbaleffect kan worden bereikt.

De gasten wordt aangeraden de eigen indrukken systematisch te verwerken. Ook na afloop blijven altijd contact en ondersteuning mogelijk over hoe dat het beste kan. Na terugkeer in het eigen ziekenhuis proberen zij ‘medestanders’ te vinden binnen de medische staf en binnen de andere geledingen van het ziekenhuis. Het heeft geen enkele zin energie te steken in mensen van wie het vaststaat dat het hen geen jota interesseert wat de toekomst van het eigen ziekenhuis zal zijn.

De theorie van de sneeuwbal die dankzij één man begint te rollen en zo wellicht tot een zeer grote, veelomvattende sneeuwmassa kan uitgroeien, is op dit moment een simpele, maar vermoedelijk ook de enig haalbare optie die een hulporganisatie kan kiezen.

Geen vergelijking

‘Het soort leermogelijkheden in het leven roepen zoals PUM doet, is uitstekend. Wij realiseren ons ternauwernood dat mensen in Oost-Europa geen enkel vergelijkingsmateriaal hebben. Iedereen wil alles op dit moment anders regelen dan op de oude, bekende, manier, maar hoe en met welke reikwijdte, weet eigenlijk niemand’, aldus drs.W.J.van der Eijk, coördinator ‘management development programs’ van het Nationaal Ziekenhuis Instituut (NZI) in Utrecht. Op 24 en 25 april jl. kwam de European Health Care Management Association, sinds 1966 bestaande uit allerlei Westeuropese instituten, universitaire vakgroepen en ontwikkelingsorganisaties, in Utrecht bij elkaar teneinde van elkaar te horen over, en zo mogelijk te leren van de diverse Oosteuropese ervaringen. Uitgenodigd waren louter mensen met praktische ervaring, opgedaan in één of meer van de voormalige Oostbloklanden.

Tot nu toe is het NZI zelf tamelijk terughoudend geweest met hulp aan Oost-Europa, omdat het – in de woorden van Van der Eijk – ondoenlijk is die hulp op een redelijke manier in te passen in het gewone werk. ‘Jij kunt eventueel een pink geven, maar een hele hand wordt gevraagd’, is nu al de ervaring. De NZI-strategie is gericht op het met weinig inzet zoveel mogelijk effect bereiken. Vandaar de samenwerking in een project met het King's Fund van King's College uit Londen. Doel is een trainingscentrum in Polen op te zetten. De eerste opleiders zullen door buitenlanders worden begeleid en geholpen.

Vervolgens kunnen deze mensen zelf de opleiding van Poolse managers voor de gezondheidszorg ter hand nemen. Van der Eijk: ‘De methode-Moens is natuurlijk prachtig, maar zo'n grondige stage als PUM kan bieden, is uitzonderlijk. Dit gezamenlijke Brits-Nederlandse project mikt op meer mensen tegelijk en is in feite ontstaan door een zeer speciaal verzoek van de huidige Poolse minister van Volksgezondheid.’

Horizonverbreding

Het King's Fund is altijd in het buitenland actief geweest op het terrein van de gezondheidszorg. Al in de Victoriaanse tijd waren Instituut en College werkzaam in de Britse overzeese gebiedsdelen. Nu heeft men activiteiten zowel binnen Europa als daarbuiten, in Korea, Japan en andere delen van Azië. De achterliggende gedachte is dat het goed is gegevens uit te wisselen voor vergelijkende studies, omdat door middel daarvan de horizon wordt verbreed. Omdat zij al zoveel jaren in het internationale bestuurlijke circuit meelopen, hebben de Britten een voorsprong waar het gaat om toegang tot financiële bronnen. Het informele netwerk wordt door de Britten min of meer perfect beheerst. Nederland speelt daarbij een minder opvallende rol. Contacten op dat internationale niveau zijn tamelijk gebrekkig georganiseerd, is de indruk van de NZI-beleidsmedewerker. Gevolg is dat zeer veel Nederlanders op reis gaan in de hoop voor hun initiatief een paar van de vele inmiddels beschikbare miljoenen guldens te bemachtigen.

Van der Eijk: ‘Het is fascinerend te zien hoe de hazen lopen. Oost-Europa is echt een nieuwe markt. De behoeften zijn enorm. Het onderwerp komt in de mode. Als gevolg daarvan komen financiële bronnen beschikbaar.’ Bij de Wereldgezondheidsorganisatie in Kopenhagen is geld te halen, bij de Wereldbank in Washington en bij de Europese Commissie in Brussel. Ook bij de nationale overheden worden geldstromen vrijgemaakt. Nederland was er snel bij met 90 miljoen van de departementen van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken. Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft de komst van tientallen Polen en Hongaren naar de Hogeschool van Amsterdam razendsnel van de grond gekregen. Het hele Nederlandse programma wordt nu opgewaardeerd tot zo'n 300 miljoen gulden. Een deel daarvan wordt via de multinationale (WHO en EG) instellingen besteed, een deel vindt zijn weg via bilaterale overeenkomsten. Zeer veel deskundigen van zeer veel organisaties oriënteren zich. Dat betekent in de praktijk dat subsidie wordt aangevraagd voor de reis erheen, want zonder subsidie gebeurt er niets. Hoe de besluitvorming over het toekennen van het geld werkt, is minder duidelijk.

Eén van de redenen om de conferentie van 24 en 25 april te beleggen, was om gegevens uit te wisselen. Verder hoopte men de krachten te kunnen bundelen en niet voortdurend opnieuw het buskruit uit te vinden. De meeste Oost-Europagangers blijken echter niet het achterste van hun tong te willen tonen uit vrees dat de echte of vermeende ‘exclusieve’ contacten met een subsidiegever daardoor worden verstoord.

Uitgeweken

De Britten en de Nederlanders zijn zeer positief betrokken en met ruime aantallen mensen in projecten aanwezig. Dankzij contacten van destijds uitgeweken landgenoten – die nu iets terug willen doen – ontstaan samenwerkingsverbanden, zoals een initiatief voor hulp aan Tsjechoslowakije van het Zeister Ziekenhuis waarbij ook het Elizabeth Ziekenhuis (Haarlem) en het Catherina Ziekenhuis (Eindhoven) zijn aangesloten. Het Academisch Ziekenhuis van Groningen probeert in het Slowaakse deel van het land tot samenwerking te komen. Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (Amsterdam) en Gemini ziekenhuis (Den Helder) hebben banden met het Poolse Gdansk en de Hogeschool van Amsterdam doet pogingen netwerken in Oost-Europa op te zetten ten behoeve van de mensen die hier stage hebben gelopen, zodat zij op die manier elkaar kunnen blijven stimuleren en motiveren.

Een fundamenteel probleem is dat de Oosteuropeanen letterlijk op alles wat hen wordt aangeboden ‘ja’ zeggen. Een ander groot struikelblok is dat gezondheidszorg door de bevolking wèl, maar door de overheden niet als eerste zorg wordt aangemerkt. Binnen de European Health Care Management Association is nu afgesproken dat alle activiteiten in een land worden gemeld aan de betrokken overheden, in de hoop dat van die informatie in ieder geval weer een signaal – mogelijk met sneeuwbaleffect – kan uitgaan.

Auteursinformatie

Mw.drs.jur.J.M.Spanjer, journalist, Plantage Middenlaan 1, 1018 DA Amsterdam.

Ook interessant

Reacties