Ernstige respiratoire verschijnselen na het gebruik van impregneersprays

Klinische praktijk
F. Bonte
A. Rudolphus
K.Y. Tan
J.G.J.V. Aerts
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:1185-8
Abstract

Samenvatting

5 patiënten waren kortademig geworden na gebruik van een impregneerspray in een niet-geventileerde ruimte: 1 vrouw van 40 jaar en 4 mannen van 40, 18, 21 en 39 jaar. Na behandeling verminderden de klachten in de loop van enkele weken. Impregneersprays worden veelvuldig gebruikt om kleding en schoenen waterafstotend te maken. Na inhalatie ervan kunnen dyspnoeklachten ontstaan. Onbehandeld kan een dergelijk ziektebeeld leiden tot fibrose. Corticosteroïden lijken de verschijnselen in het acute moment te bekorten, alsmede fibrosevorming te voorkomen. Het verdient dan ook aanbeveling patiënten met respiratoire verschijnselen na inhalatie van impregneersprays te onderzoeken op een Spoedeisende Hulp, waarbij röntgenonderzoek van de thorax en bloedgasanalyse plaats dienen te vinden. Bij afwijkingen dient een patiënt opgenomen te worden.

Auteursinformatie

Sint Franciscus Gasthuis, afd. Longziekten, Kleiweg 500, 3045 PM Rotterdam.

F.Bonte, assistent-geneeskundige; dr.A.Rudolphus, K.Y.Tan en dr. J.G.J.V.Aerts, longartsen.

Contact dr.J.G.J.V.Aerts (joachim_aerts@franciscus.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Lichtenvoorde, juni 2003,

Naar aanleiding van het artikel van Bonte et al. (2003:1185-8) wil ik een geval melden van soortgelijke problemen bij een hond.

Een 4-jarige hond (een kruising van een Mechelse herder, een teef) werd op onze kliniek aangeboden met de klacht: kortademigheid. De dag ervoor had de hond wat gekwijld en één keer gebraakt; als oorzaak dacht de eigenaar direct aan de mogelijkheid van oplikken of inademen van een mogelijk irriterende stof, omdat hij een jas had gesprayd met een impregneermiddel in een ongeventileerde ruimte.

Bij klinisch onderzoek werd een hond gezien die zeer frequent ademde, zonder bijgeluiden, met gesloten bek. Bij long- en hartauscultatie werden echter geen bijzonderheden gehoord. Mijzelf leek het verband met de spuitbus toen nog onwaarschijnlijk. Omdat de hond toch erg kortademig was, kreeg het dier een injectie met dexamethason, 1 mg/kg i.m. Twee dagen later was de hond nog kortademiger en ademde met de bek open. De hond had nu koorts (39,8°C) en een veel te hoge pols (150/min). Bloedonderzoek liet geen enkele afwijking zien. Een röntgenfoto van de thorax leverde een zeer vreemd beeld op, dat ik niet direct kon duiden. Een veterinair radioloog zag er het beeld in van een pneumomediastinum met mogelijk een trombus, maar dat kon later in de kliniek van de Faculteit voor Diergeneeskunde in Utrecht niet bevestigd worden. Ondanks onze dagelijkse toediening van dexamethason (0,5 mg/kg i.m.) en antibiotica werd de klinische toestand van de hond steeds slechter, en het dier werd daarom verwezen naar genoemde kliniek in Utrecht. Daar is de hond opgenomen op de intensieve zorg, maar enkele dagen later werd besloten tot euthanasie. De specialisten aldaar konden ook geen oorzaak van de klachten aangeven. De conclusie van het pathologisch onderzoek luidde ‘subacute interstitiële pneumonie, eventueel passend bij inhalatie van caustische dampen/ingestie van paraquat’.

A. Vos

Rotterdam, juli 2003,

Wij danken collega Vos voor zijn opmerkingen. Ook ons lijkt de relatie met de inademing van de impregneerspray waarschijnlijk.

F. Bonte
A. Rudolphus
K.Y. Tan
J.G.J.V. Aerts

Tiel, juni 2003,

In het artikel van Bonte et al. (2003:1185-8) worden longafwijkingen beschreven na inhalatie van een impregneerspray.

Het Centrum voor Intoxicaties te Utrecht heeft de afgelopen maanden een groot aantal meldingen gekregen van luchtwegproblemen na gebruik van impregneersprays. Deze explosieve toename bleek te kunnen worden toegeschreven aan het gebruik van spuitbussen die door één en dezelfde fabrikant in België waren geproduceerd. In het najaar van 2002 zou de samenstelling van de impregneerspray zijn veranderd en een directe relatie met de gemelde klachten is aannemelijk. De vernieuwde samenstelling zou niet, zoals gebruikelijk, zijn getest op toxiciteit door TNO in Zeist.

Bonte et al. gaan niet in op de mogelijke pathogenetische mechanismen, waarbij er meerdere mogelijkheden zijn: het fluorkoolwaterstofhars zou toxischer kunnen zijn dan het voorheen gebruikte of er zijn veranderingen in oplosmiddel toegepast waardoor de aërosolen vrijwel reukloos werden. Het is denkbaar dat hierdoor een grotere concentratie dan voorheen aan polymeren en oplosmiddelen ongemerkt wordt ingeademd, vooral in slecht geventileerde ruimten. Hierdoor ontstaat een langere expositietijd en kan de totale dosis in de longen toenemen. Op grond van hun werkingsmechanisme lijken de geïnhaleerde middelen de integriteit van het surfactantsysteem te verstoren.

Het door Bonte et al. gegeven advies om met steroïden te behandelen wordt mijns inziens door de literatuur onvoldoende onderbouwd. De beschreven afwijkingen zijn inderdaad indrukwekkend en lijken te vragen om behandeling. Maar het is niet zeker of de door de inhalatie opgeroepen ontsteking een herstellende functie heeft of intrinsiek schadelijk is en dus moet worden onderdrukt met steroïden.

Wij zagen onlangs een soortgelijke patiënte met identieke röntgenologische afwijkingen bij wie geen steroïden werden doorgegeven. In enkele maanden tijd trad er een restloos herstel op. Een dergelijk beloop is ook beschreven bij ratten die in het kader van veiligheidsonderzoek aan deze impregneersprays werden blootgesteld.

Tot slot moet worden benadrukt dat het belangrijk is om klachten ontstaan na inhalatie van dergelijke producten te melden aan het Centrum voor Intoxicaties te Utrecht omdat zo het probleem kan worden gekwantificeerd en soms kan worden herleid tot één specifieke fabrikant.

A.A.F. Baas

Rotterdam, juli 2003,

Collega Baas wijst erop dat naar zijn mening ons advies om corticosteroïden te geven in de literatuur onvoldoende onderbouwd wordt. Inderdaad ontbreekt in deze patiëntengroep gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek. Het is echter wel zo dat bij alle patiënten die kort na inhalatie van een impregneerspray behandeld werden met corticosteroïden nooit langetermijneffecten gevonden werden. Bij patiënten die geen corticosteroïden kregen of laat na inhalatie, werden juist wel latetermijneffecten beschreven. De door ons beschreven patiënt, die wij pas in een later stadium corticosteroïden konden toedienen, heeft ook bij de laatste follow-up nog een restrictie en ernstige diffusiebeperking. De opmerking dat de patiënte van Baas in enkele maanden restloos herstelde zonder behandeling, lijkt onzes inziens ons advies om steroïden te geven eerder te ondersteunen. Alle patiënten bij wie de corticosteroïden binnen enkele uren na inhalatie toegediend werden, herstelden in slechts enkele dagen restloos.

F. Bonte
A. Rudolphus
K.Y. Tan
J.G.J.V. Aerts