Echografie bij de diagnostiek van diep veneuze trombose

Onderzoek
P.T.M. Appelman
M. Sluzewski
L.E.H. Lampmann
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:2154-7
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Met het doel de waarde te bepalen van de echografie bij de diagnostiek van diep veneuze trombose van de benen, werd in een prospectief onderzoek bij 121 patiënten met symptomen van diep veneuze trombose zowel echografisch als flebografisch onderzoek verricht. Beide onderzoekingen werden onafhankelijk van elkaar verricht en beoordeeld. De onderzoekstechniek en de resultaten worden besproken. Het beoordelen van de samendrukbaarheid van de V. femoralis communis en de V. poplitea is voldoende om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over het bestaan van een proximale diep veneuze trombose (sensitiviteit 96, specificiteit 97).

artikel

Inleiding

Inleiding

Het vermoeden van een acute diep veneuze trombose in een been komt bij zowel ziekenhuispatiënten als patiënten in de huisartsenpraktijk veelvuldig voor. De klinische verschijnselen van diep veneuze trombose zijn weinig specifiek; bij patiënten met symptomen blijkt slechts in ongeveer de helft van de gevallen ook werkelijk trombose te bestaan.12 De klinische diagnose dient dan ook te worden bevestigd alvorens te besluiten tot therapie. De meest bekende methode hiervoor is de flebografie, welke algemeen beschouwd wordt als de ‘gouden standaard’. Daarnaast zijn er andere, niet-invasieve methoden ontwikkeld, waarvan met de impedantieplethysmografie en de Doppler-echografie de meeste ervaring is opgedaan.34 Voor een goed overzicht van deze methoden verwijzen wij naar eerder in dit tijdschrift verschenen artikelen.56

De afgelopen jaren zijn enkele publikaties verschenen waarin melding werd gemaakt van de real-time-echografie als nieuwe methode bij de diagnostiek van diep veneuze trombose.7-9 In dit artikel bespreken wij de echografische onderzoeksmethode, alsmede de resultaten van een prospectief onderzoek dat door ons werd verricht.

Echografisch onderzoek

Bij het echografische onderzoek van het veneuze systeem van de benen kan men een aantal kenmerken waarnemen.

– Ten eerste zijn er bij een normaal doorgankelijke vene geen intraluminale echo's, terwijl een trombus over het algemeen echografisch zichtbaar is (figuur 1).

– Een tweede kenmerk is de samendrukbaarheid van de venen. Onder normale omstandigheden kan een vene gemakkelijk worden samengedrukt, hetgeen eenvoudig te beoordelen is door met de transducer lichte druk uit te oefenen op de huid (figuur 2). Een vene met een trombus daarentegen kan op deze manier hooguit nog enigszins worden vervormd, doch niet meer volledig worden samengedrukt. Beide kenmerken zijn bij uitstek waarneembaar bij onderzoek van de V. femoralis communis en de V. poplitea. De kuitvenen zijn als gevolg van hun grote aantal, veelal diepe ligging en relatief kleine afmeting minder toegankelijk voor echografisch onderzoek.

– Ten derde kan bij het echografische onderzoek van deV. femoralis communis een indruk verkregen worden omtrent de doorgankelijkheid van het iliofemorale traject. Hiertoe dient de patiënt de Valsalva-manoeuvre uit te voeren, gedurende welke de diameter van de V. femoralis communis duidelijk zichtbaar toeneemt (figuur 3). Bij een afsluiting in dit traject blijft deze achterwege.

Voor wat betreft de eigenlijke uitvoering van het echografische onderzoek willen wij wijzen op enkele praktische problemen, waarmee wij in de aanloopfase te maken kregen. Om de herkenbaarheid van de V. femoralis communis, die direct mediaal van de arterie is gelegen, te vereenvoudigen, vindt het onderzoek plaats met het been van de patiënt in enige flexie en exorotatie. Om te voorkomen dat de V. femoralis profunda of de V. saphena magna voor de V. femoralis communis wordt aangezien, dient het onderzoek hoog in de lies te worden begonnen. Bij onderzoek van de V. poplitea bevindt de patiënt zich bij voorkeur in buikligging of, indien dit niet mogelijk is, in zijligging. In beide houdingen is het van groot belang dat de knie 30-45° gebogen wordt. Dit voorkomt het spontaan collaberen van de V. poplitea. De herkenbaarheid van de bloedvaten in de knieholte is het meest eenvoudig in sagittale richting, waarbij de vene direct oppervlakkig gelegen is ten opzichte van de arterie. Tenslotte moet in het begin van het onderzoek niet te veel druk uitgeoefend worden met de transducer. Het eigen gewicht van de transducer kan al voldoende zijn om de vene volledig samen te drukken, waardoor hiervan geen beeld kan worden verkregen.

PatiËnten en methoden

In een prospectief onderzoek werd bij patiënten met de klinische verschijnselen van acute diep veneuze trombose zowel echografisch als flebografisch onderzoek verricht. De groep bestond uit 121 opeenvolgende patiënten (66 vrouwen en 55 mannen) met een gemiddelde leeftijd van 63 (23-89) jaar. Het betrof zowel klinische als poliklinische patiënten.

Voor het echografische onderzoek werd gebruik gemaakt van standaard real-time-apparatuur en een 7,5 MHz small-parts transducer (Philips 3000).

De V. femoralis communis en de V. poplitea werden zowel in transversale als sagittale richting beoordeeld op intraluminale echo's en samendrukbaarheid. Bij de V. femoralis communis werd tevens de diametertoename als reactie op de Valsalva-manoeuvre bepaald. De kuitvenen en de V. femoralis superficialis werden niet beoordeeld.

Het flebografische onderzoek werd uitgevoerd volgens de methode van Rabinov en Paulin.10 De diagnose diep veneuze trombose werd gesteld indien in een goed met contrastmiddel gevulde vene op ten minste twee opnamen een niet van vorm en plaats veranderend vulllingsdefect bestond. De flebogrammen werden door twee deskundigen onafhankelijk van elkaar beoordeeld, waarbij men niet op de hoogte was van de echografische bevindingen. Bij een meningsverschil omtrent een uitslag werd getracht tot een consensus te komen.

Resultaten

In totaal werden 9 van de 121 patiënten van de studie uitgesloten. Bij 8 patiënten was het flebografische onderzoek onmogelijk of van onvoldoende kwaliteit (een flebogram werd van onvoldoende kwaliteit geacht indien een of meer delen van het diep veneuze systeem niet werden afgebeeld als gevolg van onvoldoende aanbod van contrastmiddel). Eén patiënt werd uitgesloten omdat bij het echografische onderzoek de bloedvaten in de lies onvoldoende herkenbaar waren, als gevolg van een femoropopliteale bypass-operatie, één dag tevoren verricht.

Van de overgebleven 12 patiënten toonde het flebografische onderzoek bij 52 patiënten een proximale diep veneuze trombose (trombose in de V. poplitea of proximaal daarvan). Elf patiënten hadden een tot de kuitvenen beperkte trombose en bij 49 patiënten werden in het geheel geen afwijkingen gezien.

Bij het echografische onderzoek bleek de comprimeerbaarheid het meest betrouwbare criterium te zijn. Bij de 52 patiënten met een flebografisch aangetoonde proximale diep veneuze trombose, kon bij 50 patiënten op grond van dit criterium de diagnose gesteld worden. Bij de twee patiënten bij wie de diagnose op grond van dit criterium niet gesteld werd, bleek een trombose in de V. femoralis superficialis te bestaan met geringe uitbreiding tot in de V. poplitea. Bij 58 van de 60 patiënten bij wie flebografisch geen diep veneuze trombose werd aangetoond, kon zowel de V. femoralis als de V. poplitea volledig worden samengedrukt. Bij één patiënt was de V. poplitea niet samendrukbaar, vermoedelijk als gevolg van een hematoom ter plaatse; bij de andere patiënt werd een niet-vasculaire structuur voor de V. poplitea aangezien. De sensitiviteit en specificiteit van het criterium samendrukbaarheid voor proximale diep veneuze trombose bedroeg aldus 96 respectievelijk 97.

Voor wat betreft de beoordeling van de intraluminale echo's kon bij 16 patiënten niet met zekerheid een uitspraak worden gedaan. Bij de overige patiënten bedroeg de sensitiviteit en specificiteit van dit criterium voor proximale diep veneuze trombose 88 respectievelijk 94.

De diametertoename van de V. femoralis communis als reactie op de Valsalva-manoeuvre gaf een betrouwbare indruk omtrent de doorgankelijkheid van het iliofemorale traject. Bij alle patiënten zonder trombose in dit traject werd een duidelijke diametertoename gezien. Bij 2 van de 28 patiënten met trombose in het iliofemorale traject werd desondanks toch een diametertoename gezien. Bij de overige 26 patiënten bleef deze achterwege. De sensitiviteit en specificiteit van dit criterium bedroeg derhalve 93 respectievelijk 100.

Indien deze drie criteria te zamen werden beschouwd, bleek dat het beoordelen van de samendrukbaarheid voldoende is om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over het bestaan van proximale diep veneuze trombose. Beide andere criteria leverden geen extra-informatie op indien de beoordeling van de samendrukbaarheid leidde tot een fout-positieve dan wel fout-negatieve bevinding.

Beschouwing

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat echografie een betrouwbare methode is voor het stellen of uitsluiten van de diagnose proximale diep veneuze trombose. Onze resultaten komen overeen met die van andere studies (tabel). Ook daarin bleek de beoordeling van de samendrukbaarheid van de venen voldoende te zijn om de juiste diagnose te stellen.

Echografie verschaft geen betrouwbare informatie over de aanwezigheid van kuitvenentrombose, een beperking die deze methode gemeen heeft met de impedantieplethysmografie en Doppler-echografie. Er is de laatste tijd echter veel discussie over de noodzaak om patiënten met een geïsoleerde kuitvenentrombose te behandelen met anticoagulantia. Aangetoond is dat voornamelijk proximale diep veneuze trombose aanleiding kan geven tot klinisch manifeste longembolie en dat bij kuitvenentrombose deze kans zeer gering is en in ieder geval kleiner dan de kans op complicaties van antistollingstherapie.16-18 Van patiënten met een geïsoleerde kuitvenentrombose is bekend dat slechts bij ongeveer 20 van hen uitbreiding van de trombose naar proximaal plaatsvindt,19 daar waar deze trombose kan worden opgespoord met behulp van niet-invasieve technieken. Zo is voor de impedantieplethysmografie aangetoond dat het gerechtvaardigd is om ambulante patiënten bij wie bij herhaald onderzoek geen afwijkingen worden gezien niet met anticoagulantia te behandelen.20 Of dit beleid van herhaald onderzoek ook voor wat betreft de echografie veilig is, wordt door ons momenteel onderzocht.

In vergelijking met de impedantieplethysmografie en Doppler-echografie biedt de echografie in een aantal situaties duidelijke voordelen. Aandoeningen zoals hematoom, tumor, aneurysma of Baker-cyste, kunnen door veneuze compressie de klinische verschijnselen van een trombose nabootsen. Plethysmografie en Doppler-echografie, die beide gebaseerd zijn op metingen van de veneuze bloedstroom, leiden in deze gevallen veelal tot een fout-positieve bevinding.2122 Bij echografie daarentegen kan dank zij het directe zichtbaar maken van anatomische structuren de juiste diagnose gesteld worden. Ook andere aandoeningen die interveniëren met de veneuze afvloed (decompensatio cordis, constrictieve pericarditis, ernstige arteriële insufficiëntie en zwangerschap) hebben geen wezenlijke invloed op de echografische bevindingen. Tenslotte geldt het belangrijke voordeel dat in vrijwel elk ziekenhuis echoapparatuur voorhanden is.

Wij concluderen dat echografie een eenvoudige en betrouwbare methode belooft te worden bij de diagnostiek van diep veneuze trombose.

Literatuur
  1. Cranley JJ, Canes AJ, Sull WJ. Diagnosis of deep venousthrombosis: fallibility of clinical symptoms and signs. Arch Surg 1976; 111:34-6.

  2. Hirsh J, Hull RD. Comparative value of tests for thediagnosis of venous thrombosis. World J Surg 1978; 2: 27-38.

  3. Hull R, Aken WG van, Hirsh J, et al. Impedanceplethysmography using the occlusive cuff technique in the diagnosis of venousthrombosis. Circulation 1976; 53: 696-700.

  4. Voorhoeve R. The diagnosis of deep venous thrombosis.Maastricht, 1986. Proefschrift.

  5. Büller HR, Cate JW ten, Vreeken J. Diagnostiek vandiep veneuze thrombose. I. NedTijdschr Geneeskd 1984; 128: 2307-12.

  6. Büller HR, Cate JW ten, Vreeken J. Diagnostiek vandiep veneuze trombose. II. NedTijdschr Geneeskd 1984; 128: 2312-4.

  7. Talbot SR. Use of real-time imaging in identifying deepvenous obstruction: A preliminary report. Bruit 1982; 6: 41-2.

  8. Raghavendra BN, Rosen RJ, Lam S, et al. Deep venousthrombosis: Detection by high-resolution real-time ultrasonography. Radiology1984; 152: 789-93.

  9. Effeney DJ, Friedman MB, Gooding GAW. Iliofemoral venousthrombosis: real-time ultrasound diagnosis, normal criteria, and clinicalapplication. Radiology 1984; 150: 787-92.

  10. Rabinov K, Paulin S. Roentgen diagnosis of venousthrombosis in the leg. Arch Surg 1972; 104: 134-44.

  11. Vogel P, Laing FC, Jeffrey RB, Wing VW. Deep venousthrombosis of the lower extremity: US evaluation. Radiology 1985; 163:747-51.

  12. Flanagan LD, Cranley JJ. Real-time B-mode ultrasoundimaging in the diagnosis of venous diseases of the extremities. Diagnostictechniques and assessment procedures in vascular surgery. London: Grune andStratton, 1985.

  13. Sullivan ED, Peter DJ, Cranley JJ. Real-time B-modevenous ultrasound. J Vasc Surg 1984; 1: 465-71.

  14. Dauzat MM, Laroche JP, Charras C, et al. Real-time B-modeultrasonography for better specificity in the noninvasive diagnosis of deepvenous thrombosis. J Ultrasound Med 1986; 5: 625-31.

  15. Aitken AGF, Godden DJ. Real-time ultrasound diagnosis ofdeep vein thrombosis: A comparison with venography. Clinical Radiol 1987; 38:309-13.

  16. Kakkar VV, Howe CT, Flanc C, Clarke MB. Natural historyof postoperative deep-vein thrombosis. Lancet 1969; ii: 230-3.

  17. Moser KM, LeMoine JR. Is embolic risk conditioned bylocation of deep venous thrombosis? Ann Intern Med 1981; 94 (part 1):439-44.

  18. Wheeler HB, Anderson Jr FA. Can noninvasive tests be usedas the basis for treatment of deep vein thrombosis? In: Bernstein EF, ed.Noninvasive diagnostic techniques in vascular disease. 2nd ed. St Louis:Mosby, 1982.

  19. Nicolaides A, Kakkar W, Field ES, et al. The origin ofdeep venous thrombosis: a venographic study. Br J Radiol 1971; 44:58.

  20. Huisman MV, Büller HR, Cate JW ten, Vreeken J.Serial impedance plethysmography for suspected deep venous thrombosis inoutpatients. N Engl J Med 1986; 3-14: 823-8.

  21. Huisman MV. Deepvenous thrombosis. Amsterdam, 1987.Proefschrift.

  22. Hull R. Current approach to diagnosis of deep veinthrombosis. Modern concepts of cardiovascular disease. Mod ConceptsCardiovasc Dis 1982; 51: 129-32.

Auteursinformatie

St. Elisabeth Ziekenhuis, afd. Radiodiagnostiek, Tilburg.

P.T.M.Appelman, radiodiagnost (thans: Ziekenhuis Oudenrijn, afd.

Radiodiagnostiek, Van Heuven Goedhartlaan 1, 3527 CE Utrecht); M.

Sluzewski, assistent-geneeskundige; dr.L.E.H.Lampmann, radioloog.

Contact P.T.M.Appelman

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

G.O.
Veldhuyzen van Zanten

Heerlen, december 1988,

De conclusies van collegae Appelman et al. (1988;2154-7) kunnen wij op grond van een zelf uitgevoerd onderzoek onderschrijven. Echografisch onderzoek van het veneuze systeem heeft het voordeel boven andere, niet-invasieve onderzoeken wegens het zichtbaar kunnen maken van aangrenzende structuren zoals vergrote lymfeklieren in de lies die compressie uitoefenen op de V. femoralis, hetgeen wij bij meerdere patiënten zagen.

In de beschouwing missen wij enige aandacht voor de anatomie van het veneuze stelsel van de onderste extremiteit, met name ten aanzien van de V. poplitea, die bij voorbeeld bij meer dan een vijfde van de onderzochte patiënten een zogenaamde biradiculaire oorsprong heeft.1 In ons onderzoek hebben wij een trombose van de V. poplitea met echografie over het hoofd gezien, omdat het hier een trombus betrof opklimmend vanuit de kuitvenen in de laterale tak van een dergelijke variant, terwijl de mediale tak geen intraluminale echo's en een goede compressie vertoonde. De trombus werd zichtbaar op een aansluitend gemaakt flebogram (figuur).

Wij pleiten bij klinisch vermoeden van een trombose in het traject van de V. poplitea indien er geen afwijkingen met echografie worden aangetoond, voor een aanvullend flebografisch onderzoek.

G.O. Veldhuyzen van Zanten
Ph.J. de Korte
F.A.Th. Lustermans
Literatuur
  1. Gillot C. Origine biradiculaire de la veine poplitee. Phlebologie 1987: 40: 1001-18.

P.T.M.
Appelman

Utrecht, januari 1989,

Terecht wijzen collegae Veldhuyzen van Zanten et al. op de anatomische variant van een dubbelaangelegde V. poplitea. Ook in ons onderzoek bleek deze variant bij ongeveer 20% van de patiënten voor te komen.

Bij een dubbelaangelegd systeem, hetgeen naar onze ervaring echografisch eenvoudig herkenbaar is, dient vanzelfsprekend de samendrukbaarheid van beide venen beoordeeld te worden.

Mits men zich bewust is van deze anatomische variant, behoeft echografie bij trombose in één van de Vv. popliteae geenszins tot een fout-negatieve bevinding te leiden. Onlangs werden ook wij geconfronteerd met een geval zoals beschreven door Veldhuyzen van Zanten et al., waarbij de juiste diagnose echografisch kon worden gesteld. Overigens is trombose in één van de dubbelaangelegde Vv. popliteae een zeldzaamheid; meestal zijn in geval van diep veneuze trombose beide venen getromboseerd.

Zowel het zelden vóórkomen van trombose in één der dubbelaangelegde Vv. popliteae als de mogelijkheid tot echografisch onderzoek hiervan, maakt volgens ons het verrichten van aanvullend flebografisch onderzoek indien geen afwijkingen van de V. poplitea gevonden zijn bij echografisch onderzoek, overbodig.

Tenslotte zijn wij van mening dat daar waar de diagnose diep veneuze trombose in het algemeen al met weinig zekerheid is te stellen op klinische gronden, ‘een trombose in het traject van de V. poplitea’ niet als aparte klinische entiteit kan worden beschouwd.

P.T.M. Appelman
M. Sluzewski
L.E.H. Lampmann