Drie patiënten met massale longembolieën

Klinische praktijk
L.E. Oostenbrug
T.S. van der Werf
J.E. Tulleken
J.G. Zijlstra
J.W. Fijen
J.J.M. Ligtenberg
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1277-81
Abstract

Dames en Heren,

Longembolieën vormen een frequent voorkomende aandoening; geschat wordt dat zich in Nederland per jaar ruim 13.500 gevallen voordoen. Door adequate diagnostiek en therapie daalt de sterfte die op grond van het natuurlijk beloop verwacht wordt (4000) naar 245 sterfgevallen per jaar. Over de diagnostiek en de behandeling van ongecompliceerde longembolieën bestaat in Nederland consensus.1 Perfusiescintigrafie, ventilatiescintigrafie, echografie van de beenvaten, spiraal-CT en pulmonalisangiografie zijn de diagnostische tests die tot de juiste diagnose leiden. Wanneer de diagnose is gesteld, bestaat de initiële behandeling uit subcutaan toegediende laagmoleculaire heparine, waarna de patiënt verder wordt behandeld met orale cumarinederivaten.

Minder eenduidig is het diagnostisch en therapeutisch beleid bij de betrekkelijk zeldzame gevallen waarbij trombo-embolie gepaard gaat met levensbedreigende hemodynamische instabiliteit of ernstige hypoxemie. Meestal is dan meer dan 50 van het longvaatbed geobstrueerd; men spreekt dan van massale longembolieën. Het toestandsbeeld van de patiënt laat dan niet altijd meer…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Interne Kliniek, afd. Intensive Care Beademing, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

L.E.Oostenbrug, assistent-geneeskundige; dr.T.S.van der Werf, longarts-intensivist; dr.J.E.Tulleken, J.W.Fijen en dr.J.J.M.Ligtenberg, internisten; dr.J.G.Zijlstra, internist-intensivist.

Contact dr.T.S.van der Werf (t.s.van.der.werf@int.azg)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

's-Hertogenbosch, maart 2002,

Het is merkwaardig dat enkele collega's (L.O., T.v.d.W.) in hun artikel aanvankelijk aangaven dat adequate diagnostiek van massale longembolieën vaak moeilijk is. ECG en echocardiografie werden genoemd als mogelijkheden. Perfusiescintigrafie werd niet genoemd. Nu geven dezelfde collega's, met enkele nucleair geneeskundigen, de mogelijkheid aan om snel en betrouwbaar perfusiescintigrafie te verrichten. Bij onze patiënten werd CTA in alledrie gevallen binnen 1,5 uur verricht (respectievelijk 30, 60 en 90 min). Jager et al. geven aan dat de onmogelijkheid om perfusiescintigrafie 24 uur per dag beschikbaar te hebben onder andere een kwestie van financiën is. Enkele regels verder geven zij aan dat perfusiescintigrafie goedkoop is. Het onderzoek op zich mag dan goedkoper zijn, het instandhouden van een 24-uursdienst maakt het gebruik ervan blijkbaar aanzienlijk duurder.

Al met al kunnen wij constateren dat in het oorspronkelijke artikel beide waardevolle onderzoeksmogelijkheden niet genoemd zijn. Wij zijn het geheel eens met de stelling dat de keuze tussen de verschillende diagnostische modaliteiten afhangt van lokale ziekenhuisfactoren.

M.J.C.M. Rutten
T.J. Smilde
H.A.M. Sinnige