Diagnose in beeld (202). Een pasgeborene met subfebriele temperatuur en huidafwijkingen

Wat is de diagnose?
M. Smit
K. Haasnoot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1631
Abstract

Casus

Een jongen van 6 dagen werd verwezen wegens subfebriele lichaamstemperatuur en progressieve huidafwijkingen. Bij zijn 2-jarige zusje op de crèche heerste impetigo. Bij lichamelijk onderzoek werd een pijnlijk, matig ziek kind gezien met een temperatuur van 38,2°C. De huid was grotendeels erythemateus en vertoonde slappe bullae gevuld met troebel vocht en daarnaast uitgebreide erosieve, nattende laesies. Van de naast de laesies gelegen huidgedeelten kon de epidermis gemakkelijk van de onderlaag afgeschoven worden, het verschijnsel van Nikolsky (figuur). Het slijmvlies van de mond was intact. 24 h na opname was epidermolyse over vrijwel het gehele lichaam opgetreden. Nadat…

Auteursinformatie

Medisch Centrum Alkmaar, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 501, 1800 AM Alkmaar.

Mw.M.Smit, assistent-geneeskundige; hr.K.Haasnoot, kinderarts.

Contact hr.K.Haasnoot (k.haasnoot@mca.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

M.W.
van Gasselt

Amsterdam, augustus 2004,

De door Smit en Haasnoot beschreven casus over een zuigeling met stafylokokken-‘scalded skin’-syndroom (SSSS) is zeer illustratief en leerzaam (2004:1631). Vanuit dermatologisch perspectief zijn er nog wel enige kanttekeningen bij te plaatsen. Impetigo bullosa en SSSS dienen niet zozeer als synoniemen te worden beschouwd, maar meer als onderdelen van een spectrum van aandoeningen die veroorzaakt worden door exotoxinen van Staphylococcus aureus.1 Bij SSSS zijn echter het klinische beeld en het beloop ernstiger dan bij impetigo bullosa. Verder is het klinisch van belang om SSSS te onderscheiden van toxische epidermale necrolyse (TEN), daar deze laatste ziekte een ernstiger beloop heeft met grotere sterfte en uiteraard op andere wijze behandeld dient te worden. Dit onderscheid kan gemaakt worden met behulp van een vriescoupe van een huidbiopt, waarbij het splijtingsniveau van de huid beoordeeld kan worden. Bij SSSS is er een splijting opgetreden in het stratum granulosum van de epidermis, terwijl bij TEN de gehele epidermis loslaat. De diagnose ‘SSSS’ wordt dus gesteld op basis van het klinische beeld en de vriescoupe. Een kweek van een intacte blaar is overigens meestal negatief voor S. aureus. S. aureus kan eventueel wel gekweekt worden uit de conjunctivae, nasofarynx, feces of pyogene foci van de huid.

M.W. van Gasselt
Literatuur
  1. Blume JE, Levine EG, Heymann WR. Bacterial diseases. In: Bolognia JL, Jorizzo JL, Rapini P, editors. Dermatology. Philadelphia: Mosby; 2003. p. 1117-44.

Alkmaar, september 2004,

Bij de beschrijving hebben wij gemeend de nadruk te moeten leggen op het klinische beeld. De dermatologische aspecten zijn daarom niet uitputtend besproken en de kanttekeningen van collega Van Gasselt zijn dan ook een welkome aanvulling.

K. Haasnoot
J.H.
Sillevis Smitt

Amsterdam, augustus 2004,

Daar het stafylokokken-‘scalded skin’-syndroom (SSSS) vanwege eventuele ernstige consequenties voor het kind zo snel mogelijk herkend en behandeld moet worden, is de presentatie als medisch vignet door de collegae Smit en Haasnoot van groot belang (2004:1631).

De uitleg van de pathogenese van de bullae en de loslating van de oppervlakkige epidermis is echter niet correct. De loslating komt direct tot stand onder invloed van exfoliatieve toxinen die geproduceerd worden door bepaalde stafylokokkenstammen,1 en wordt niet veroorzaakt door een uit toxinen volgende T-celgemedieerde immuunrespons, zoals de auteurs stellen. De toxinen breken desmogleïne-1 (Dsg-1) af. Dsg-1 is een transmembraneuze glycoproteïne die een belangrijke rol speelt bij de adhesie tussen epidermale cellen in de opperhuid. In de diepere epidermis is nog een tweede desmogleïne aanwezig, namelijk Dsg-3, een glycoproteïne met een vergelijkbare functie als Dsg-1. In het slijmvlies van de mond zijn Dsg-1 en Dsg-3 beide door de gehele epidermis aangetoond. Men denkt dat Dsg-3 het eventuele verlies van Dsg-1 kan compenseren. Dit verklaart waarom de blaren van de huid bij SSSS zeer oppervlakkig zijn (want hier is er geen compensatie door Dsg-3) en waarom de toxinen in het slijmvlies niet tot blaarvorming leiden.

De exfoliatieve toxinen kunnen niet alleen enzymatisch Dsg-1 afbreken, maar kunnen ook nog een ‘superantigeen’-activiteit hebben die leidt tot activatie van tenminste 20% van alle T-lymfocyten. Deze activatie speelt voorzover nu bekend is geen rol bij de pathogenese van SSSS, maar mogelijk wel bij ziekten als atopisch eczeem en de ziekte van Kawasaki.

J.H. Sillevis Smitt
Literatuur
  1. Ladhani S. Understanding the mechanism of action of the exfoliative toxins of Staphylococcus aureus. FEMS Immunol Med Microbiol 2003;39:181-9.

Alkmaar, september 2004,

Wij danken collega Sillevis Smitt voor zijn commentaar op ons artikel. Bij de beschrijving van de casus hebben wij de nadruk gelegd op de klinische aspecten ervan. Nadere bestudering van de recente literatuur over de pathogenese van de huidafwijkingen bij SSSS leert ons evenwel dat aan de exfoliatieve toxinen van Staphylococcus aureus twee pathogenetische mechanismen worden toegedacht.1 2 Enerzijds werken de toxinen als proteasen en daarmee hebben ze een direct epidermolytisch effect. Anderzijds fungeren ze als superantigeen, waardoor er via activatie van T-lymfocyten cytokinen vrijkomen die langs indirecte weg epidermolyse veroorzaken.

K. Haasnoot
Literatuur
  1. Ladhani S. Recent developments in staphylococcal scalded skin syndrome. Clin Microbiol Infect 2001;7:301-7.

  2. Prevost G, Couppie P, Monteil H. Staphylococcal epidermolysins. Curr Opin Infect Dis 2003;16:71-6.