De conculega’s

Ben Crul
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:B919

artikel

Een dilemma voor een arts bij een zorgverzekeraar vind ik dat je, met de eed van Hippocrates in de hand, gewend bent om geen onderscheid te maken tussen patiënten. Alleen de aandoening telt. Maar de Zorgverzekerings- en de Mededingingswet, de toezichthoudende Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en het eigen bedrijf verlangen toch dat je onderscheidend bent. Alleen door onderlinge concurrentie tussen zorgverzekeraars zou de zorg goedkoper en beter worden. Als hoofdredacteur van Medisch Contact heb ik hier vaak tegen gefulmineerd, maar nu heb ik met mijn collega’s toch wat andere ‘stalorders’.

Onderscheidend zijn voor de eigen verzekerden blijft echter moeilijk en is medisch-inhoudelijk eigenlijk niet goed mogelijk. Ik merk dat ook in het maandelijkse overleg dat we met de medisch adviseurs van de andere verzekeraars – de conculega’s zal ik maar zeggen – bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) hebben. Waarom zou een verzekerde met kanker bij Achmea anders behandeld worden dan bij CZ? Hoeft een arts zijn handen niet te wassen bij iemand die ‘VGZ’ op zijn kaartje heeft staan en wel bij ‘Menzis’? Onzin natuurlijk.

En we mogen gelukkig, als het om kwaliteitsverbetering gaat, van de NMa best veel samen doen. Daarbij horen de minimale volumenormen voor chirurgie en de spoedeisende zorg. Maar ook het geld dat we via ZN beschikbaar hebben gesteld voor innovaties en voor het zichtbaar maken van kwaliteit door de DICA-registratie van behandeling en uitkomsten. Dat heet dan allemaal ‘preconcurrentieel’ en daar valt in gezamenlijkheid, zeker ook met het veld en met patiënten, misschien wel meer gezondheidswinst te boeken voor Nederland dan met platte concurrentie. Scheelt ook nogal wat vergadertijd voor u. Dat uw instelling daarna met iedere zorgverzekeraar over de prijs, het aantal, de locatie en de indicatiestelling moet onderhandelen is een uitvloeisel van een democratisch genomen besluit en gaat uitwassen tegen.

Dat Kenniscentrum MSZ, zoals ons maandelijkse overleg heet, behoort tot mijn favoriete vergaderingen. Wij brouwen daar als medisch adviseurs gevraagd en ongevraagd inhoudelijke adviezen voor onze directies en andere commissies binnen ZN. Wat zien wij als zinnige zorg en welk bewijs hebben we daarvoor? Welke kansarme behandelingen en diagnostische trajecten zouden eigenlijk beëindigd moeten worden? De regelmatige aanwezigheid van collega’s van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) draagt bij aan een kritische gedachtevorming. Juist de discussie over voorgenomen besluiten en de gedachtes daarachter boeien mij. Met betrekking tot een literatuursearch erken ik doorgaans mijn meerderen in mijn collega’s. Ach, ieder zijn specialiteit. Opvallend vaak zijn we het inhoudelijk gewoon met elkaar eens. Wij fronsten eendrachtig onze wenkbrauwen toen de minister van VWS de renale denervatie voorwaardelijk toeliet tot het basispakket – en dus de verzekerde zorg – zonder dat goed over de uitvoering ervan was nagedacht.

En al sta ik als ‘buitengewoon lid’ nog steeds bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in de boeken, ik voel mij nu toch echt vertegenwoordigd door onze eigen VAGZ, de vereniging voor artsen werkzaam bij (zorg)verzekeraars, en lid van de Koepel artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG). Omdat KAMG aangesloten is bij de KNMG ontvang ik gelukkig nog steeds Medisch Contact, al lees ik het NTvG wel meer dan voorheen.

Ook interessant

Reacties