Contacten buiten de kantooruren: klachten gepresenteerd aan de huisarts en aan de Spoedeisende Hulp

Onderzoek
C.J. IJzermans
S. Mentink
L.M.M. Klaphake
J.J.M. van Grieken
P.J.E. Bindels
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1413-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen in hoeverre klachten die buiten de kantooruren worden gepresenteerd aan de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van een ziekenhuis en aan huisartsen verschillend zijn en of het volgens de artsen terecht is dat een patiënt contact opneemt.

Opzet

Descriptief.

Methode

Alle klachten die de circa 33.000 patiënten van 22 huisartsenpraktijken presenteerden aan de SEH van een nabij ziekenhuis (zogenaamde zelfverwijzers) en aan dienstdoende huisartsen werden geteld gedurende 2 perioden van ieder 3 maanden. Daarbij werden in beide settings klachten en diagnosen geclassificeerd met behulp van de ‘International classification of primary care’ (ICPC).

Resultaten

De patiënten van deze praktijken namen contact op met een huisarts of bezochten de SEH in een verhouding van 's avonds 2:1 en 's nachts 3:1. Door de huisartsen werden de meeste klachten telefonisch afgehandeld. Op de SEH werden vooral traumata gezien en bij de huisartsen infecties en (complicaties van) chronische ziekten. Huisartsen waardeerden 1 op de 7 contacten als ‘onterecht’ tegen SEH-artsen 1 op de 5.

Conclusie

Er was weinig overlap in de aard van de klachten waarmee patiënten een beroep deden op huisartsen en SEH; er was eerder complementariteit tussen de beide instellingen. De resultaten werden beïnvloed doordat de SEH de mogelijkheid miste om contacten telefonisch af te handelen. Patiënten die geen (acute) medische zorg nodig hadden, deden zowel een beroep op de huisarts als op de SEH.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Divisie Public Health, afd. Huisartsgeneeskunde: dr.C.J.IJzermans, medisch socioloog; mw.S.Mentink, arts; prof.dr.P.J.E.Bindels, huisarts.

Afd. Spoedeisende Hulp: J.J.M.van Grieken, arts.

Gezondheidscentrum Gein, Amsterdam.

L.M.M.Klaphake, huisarts.

Contact dr.C.J.IJzermans (c.j.yzermans@amc.uva.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Weesp, juli 2002,

De studie van IJzermans et al. (2002:1413-7) illustreert fraai de indruk die iedereen heeft die professioneel met een afdeling Eerste Hulp van een ziekenhuis te maken heeft: er komen veel mensen op de EHBO met klachten die niet spoedeisend zijn. Het is dan ook jammer dat de schrijvers het artikel afsluiten met de conclusie dat 79% van de klachten door spoedeisende-hulp(SEH)-artsen als ‘terecht’ of ‘invoelbaar’ wordt gewaardeerd. Nog daargelaten dat ‘invoelbaarheid’ een weinig wetenschappelijke term is, zou de conclusie eigenlijk moeten luiden dat 50% van de spoedeisende contacten met het ziekenhuis en zelfs 60% van die met de huisarts onterecht zijn. Voorwaar alarmerende cijfers, die, gezien de kosten die met een dergelijke 24-uursservice aan patiënten gemoeid zijn, in de huidige tijd van nog altijd toegepaste bezuinigingen en personeelstekorten onacceptabel zijn.

Wellicht dat de naam ‘Spoedeisende Hulp’, die sinds enige jaren onder invloed van het veranderde management gemeengoed is, weer moet worden gewijzigd in ‘EHBO’. Kennelijk geven patiënten een andere invulling aan het begrip ‘spoedeisende hulp’ dan geneeskundigen, hoe goed de term officieel de lading ook dekt (terwijl in de wandelgangen nog altijd de term ‘EHBO’ wordt gebruikt). Daarnaast kunnen uiteraard financiële sancties bij onterechte zelfverwijzing helpen het aantal bezoekers op een EHBO te beperken, zodat meer personeel vrijkomt voor de ‘echte zieken’ in het ziekenhuis.

J.W. Noordzij
C.J.
IJzermans

Amsterdam, september 2002,

Artsen op SEH-afdelingen van ziekenhuizen én hun collega's in centrale huisartsenposten of in individuele huisartspraktijken worden geconfronteerd met klachten die niet spoedeisend zijn. Vooral buiten de kantooruren roept dit in beide settings irritatie op. In ons recente artikel concluderen wij vooral dat er complementariteit is tussen beide settings voor de aard van de klachten die worden gepresenteerd. Vervolgens stellen wij dat mensen die geen (acute) medische zorg nodig hebben, zowel een beroep doen op de huisarts als op de SEH. De formulering van deze laatste zin is met zorg gekozen, omdat zowel in wetenschappelijke publicaties als in krantenartikelen bij voortduring door artsen die op een SEH werken wordt gemeld dat er veel klachten worden gepresenteerd die eigenlijk voor de huisarts bestemd zouden zijn. Dat suggereert dat een huisarts alleen ‘terechte’, spoedeisende klachten krijgt en dat is niet waar.

Collega Noordzij vindt het jammer dat wij ons artikel afsluiten met de conclusie dat ruim driekwart van de klachten door SEH-artsen als ‘terecht’ (lees ‘spoedeisend’) of ‘invoelbaar’ wordt gewaardeerd. Hij stelt voor om de volgens hem toch al niet wetenschappelijke categorie ‘invoelbaar’ op te tellen bij de categorie ‘onterecht’ en komt zo rekenend op 50% ‘onterecht’.

Wij kunnen hier niet in meegaan. Nemen wij het voorbeeld van een moeder die de huisarts belt over haar (oudste) kind dat hoest en wat koorts heeft, vlak na een tv-uitzending over kinkhoest, of een jongen die de SEH bezoekt met een snijwond met een voor hem onbekende diepte en omvang, of een hyperventilerend meisje van 21 jaar met pijn op de borst dat contact opneemt met de huisarts in de week dat haar oma aan een hartinfarct is overleden: drie voorbeelden van contacten die, na objectivering door een arts, wellicht als ‘onterecht’ kunnen worden gewaardeerd. De meerderheid van de aan ons onderzoek deelnemende artsen codeerde dit soort gevallen als ‘onterecht, maar invoelbaar’. Door uitsluitend een dichotomie medisch ‘terecht-niet terecht’ te gebruiken wordt de gezondheidszorg wellicht goedkoper of efficiënter, maar ook veel killer. Noch SEH-artsen, noch huisartsen mogen van patiënten verwachten dat zij in alle gevallen de ernst van een klacht juist inschatten; dat is nu juist de taak van een arts. Het door Noordzij gebruikte woord ‘onacceptabel’ vinden wij in dit verband dan ook zwaar aangezet. Wij zien het vooral als een uiting van de frustraties die de diensten de laatste jaren oproepen.

Er is ons tenslotte uit de literatuur geen (evaluatie)onderzoek bekend dat positieve resultaten presenteerde over welke maatregel ook om het aantal zelfverwijzers naar de SEH te beheersen, zoals voorlichting of financiële prikkels. Wij vrezen dat alleen het veranderen van de naam ‘Spoedeisende Hulp’ in ‘EHBO’ hier weinig aan zal bijdragen.

C.J. IJzermans
S. Mentink
P.J.E. Bindels
C.J.T.
van Uden

Maastricht, november 2002,

In hun reactie op Noordzij (2002:1961) stellen IJzermans et al. (2002:1961) dat er volgens hen nog geen onderzoek bekend is dat positieve resultaten laat zien van welke maatregel ook om het aantal zelfverwijzers naar de Spoedeisende Hulp (SEH) te beheersen. Naar aanleiding hiervan willen wij het volgende melden.

In Maastricht hebben wij recentelijk een onderzoek afgerond naar de medische zorgverlening buiten kantooruren, waarbij met name is gekeken naar de invloed van de reorganisatie van de avond-, nacht- en weekenddiensten van huisartsen op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van zorg op de SEH. De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat na een dergelijke reorganisatie het aantal patiënten dat een beroep doet op medische hulpverlening op de SEH buiten kantooruren met 40% is gedaald. Net als in de rest van Nederland zijn de diensten van Maastrichtse huisartsen gecentraliseerd in een zogenaamde Centrale Huisartsenpost. Het bijzondere van die post in Maastricht is echter dat deze gelokaliseerd is binnen de SEH van het Academisch Ziekenhuis Maastricht en dat patiënten zonder verwijzing altijd eerst door de huisarts of doktersassistent worden gezien. Het fenomeen ‘zelfverwijzer naar de SEH’ behoort daarmee tot het verleden. De huisarts behandelt de huisartsgeneeskundige klachten en verwijst alleen die patiënten die specialistische hulp behoeven. De huisarts heeft door deze organisatievorm een hoge mate van controle over patiëntenstromen buiten kantooruren, waardoor de functie als poortwachter voor de tweede lijn optimaal lijkt hersteld.

C.J.T. van Uden
R.A.G. Winkens
G. Wesseling
C.P. van Schayck
H.F.J.M. Crebolder