Bevordering van de lactatie met behulp van farmaca

Klinische praktijk
B.S. Sondervan-Frank
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:1112-7

Inleiding

Het komt vaak voor, dat de hoeveelheid moedermelk te kort schiet en het kind daardoor onvoldoende aankomt of zelfs afvalt.1 Dikwijls is er echter alleen maar een snel voorbijgaande inzinking van de dagelijkse hoeveelheid zog (op de zogenaamde ‘regeldagen’) of heeft de moeder zo maar de indruk dat zij te weinig voeding heeft.2 Niet zelden berust dit idee op het normale, vrij waterige aspect van de eerste melkdruppels aan het begin van een voeding.

Of er in objectieve zin te weinig moedermelk wordt geproduceerd kan men vaststellen door het kind voor en na de voedingen te wegen of blijkt uit het feit dat het kind over een periode van een of meer weken te weinig in gewicht is aangekomen. In dergelijke situaties verdienen vooral de volgende maatregelen overweging:2

– het verbeteren van de voedingstechniek;

– het geven van meer voedingen per etmaal;

– het laten varen…

Auteursinformatie

B.S.Sondervan-Frank, Straat van Messina 27, 1183 HM Amstelveen.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Soest, juli 1987,

Met veel interesse las ik het artikel van collega B.S.Sondervan-Frank (1987;1112-7). Hoewel de lijst van traditioneel aangewende middelen nooit compleet kan zijn, wilde ik er toch graag nog één aan toevoegen, uit eigen observatie tijdens mijn jaren als tropenarts in Kameroen. Een in de postmenopauze verkerende grootmoeder schoot haar ernstig zieke dochter te hulp die een pasgeboren tweeling niet meer alleen kon voeden. Door middel van zeer frequent aanleggen en het in papajabladeren verpakken van de borsten gelukte het deze vrouw de lactatie weer op gang te krijgen en volledig de voeding van één van haar kleinkinderen over te nemen. Het farmacologische werkingsmechanisme van papaja is mij niet bekend, maar het lokale geloof erin was diep geworteld. Eens te meer ben ik echter sindsdien overtuigd van de doeltreffendheid van de prolactinereflex en strijd ik met des te meer energie tegen het alhier nog steeds geldende gebruik van bijvoeden bij het niet goed op gang komen van de borstvoeding.

P. Mout

Rotterdam, juli 1987,

Graag zou ik bij het artikel van collega Sondervan-Frank enkele kanttekeningen plaatsen (1987;1112-7). Zij stelt terecht dat men pas dan aan een medicamenteuze aanpak ter bevordering van de lactatie moet denken als de niet-medicamenteuze benadering heeft gefaald. Zij noemt een aantal maatregelen ter stimulering van de melkproduktie, waaronder die van het geven van meer voedingen per etmaal. Daarbij lijkt zij echter geen rekening te houden met het feit dat een zeer hoge frequentie van voedingen de prolactinegehalte verhogende middelen praktisch overbodig maakt. Mogelijk is dit niet verwijtbaar. Veel hulpverleners weten niet dat in de eerste dagen bij het voeden op verzoek 10 tot 12 maal per etmaal kortdurend aanleggen dikwijls gewenst is. Ervaren moeders die borstvoeding geven, passen deze methode veelvuldig en met succes toe. Een frequentie van 10 tot 12 maal per etmaal is helaas in ziekenhuizen ongebruikelijk, omdat de meeste kraamafdelingen hier niet op zijn ingesteld.1 En ook bij hulpverleners die het kraambed thuis begeleiden, is de genoemde methode geen regel.

In een onderzoek bij baby's die borstvoeding krijgen met kraamzorg thuis, blijkt de frequentie van aanleggen per etmaal van grote invloed op het beloop van het gewicht in de eerste 10 dagen.2 Indien de borstvoeding dreigt te mislukken door onvoldoende produktie, acht ik een goede praktisch gerichte ondersteuning in het kraambed dan ook van veel grotere waarde voor het opvoeren van de hoeveelheid melk dan het gebruik van medicijnen.3

Als een hulpverlener zich niet in staat acht- door onervarenheid of tijdgebrek – deze ondersteuning te geven, kan hij of zij de moeder in contact brengen met een ervaren lotgenoot van een borstvoedingsvereniging (zoals Borstvoeding Natuurlijk of La Leche League). Wanneer een moeder in haar eigen omgeving over een goede informatiebron en een ervaren begeleider beschikt, is het de vraag of er ooit farmaca nodig zijn om het prolactinegehalte op peil te krijgen. Of het zou zo moeten zijn dat een moeder in deze tijd zo onder stress staat, dat ze zich zelfs in de kraamtijd geen tijd gunt om de lactatie op gang te brengen. Als men in een dergelijk geval als arts kiest voor een prolactineverhogend middel, dient men zich bewust te zijn dat men kiest voor een symptomatische benadering met bijwerkingen.

G.J. Nijhof
Literatuur
  1. Jonge GA de, Tadesse E. Bevordering van het geven van borstvoeding anno 1982. [LITREF JAARGANG="1983" PAGINA="1332-6"]Ned Tijdschr Geneeskd 1983; 127: 1332-6.[/LITREF]

  2. Nieboer MY. De frequentie van voeden en de groei van pasgeborenen. Tijdschr Jeugdgezondheidszorg 1986; 18: 26-8.

  3. Nijhof GJ. Begeleiding van borstvoeding. 1st ed. Lochem: De Tijdstroom, 1985.

B.S.
Sondervan-Frank

Amstelveen, juli 1987,

Ik dank collega Mout voor zijn reactie en zijn aanvullende casuïstische informatie op mijn lijst van traditionele middelen.

Met collega Nijhof ben ik het volledig eens dat een goede niet-medicamenteuze aanpak, liefst van het begin af aan, de voorkeur verdient. In mijn artikel werd dit zowel in de aanhef als in de conclusies en aanbevelingen nadrukkelijk gesteld. Het artikel behandelt die gevallen waarin niet-medicamenteuze aanpak heeft gefaald.

B.S. Sondervan-Frank

Goirle, september 1987,

In het artikel van Sondervan-Frank wordt naast melding van de onderzoeksresultaten van domperidon (Motilium) melding van stofeigenschappen van domperidon gemaakt (1987;1112-7). Er wordt vermeld dat deze stof qua structuur afgeleid zou zijn van fenothiazinen.

Uit structuurvergelijking met het fenothiazine chloorpromazine blijkt echter duidelijk dat domperidon in het geheel niet afgeleid is van fenothiazinen. Wat zijn structuur betreft, is domperidon afgeleid van de dopamine blokkerende neuroleptica met dit verschil dat het zijn anti-dopaminewerking niet uitoefent in het centrale zenuwstelsel, maar alleen ter hoogte van de chemoreceptortriggerzone en ter hoogte van de maag en het proximale deel van het duodenum.

DR.IR. P.J.M. Reijnders
B.S.
Sondervan-Frank

Amstelveen, september 1987,

Ik dank collega Reijnders voor de correctie. Hij heeft uiteraard gelijk dat het woord fenothiazinen vervangen had moeten worden door neuroleptica.

B.S. Sondervan-Frank