Samenvatting
Aberrante oorsprong van de linker coronairarterie is een zeldzame, maar frequent letale, congenitale aandoening. Tijdens de eerste levensmaanden verschijnen vaak symptomen van linker-ventrikelfalen of van myocardischemie. Beschreven wordt een jonge vrouw die werd opgenomen na reanimatie voor ventrikelfibrillatie. De diagnose luidde: ‘aberrante oorsprong van de linker coronairarterie vanuit de A. pulmonalis’. Echocardiografische evaluatie bij deze volwassen patiënte liet toe de hemodynamische veranderingen in de coronaire circulatie te illustreren. Bovendien toonde het thallium-scintigram voorbijgaande myocardischemie. Dit kan een eventuele verklaring zijn voor het ontstaan van de ventrikelfibrillatie. Patiënte werd chirurgisch behandeld met een arterieel transplantaat en ligatie van de linker coronairarterie ter plaatse van de aberrante oorsprong.
artikel
Inleiding
Bij plotse cardiale dood is de uiteindelijke ritmestoornis meestal ventrikelfibrilleren ten gevolge van een coronaire afwijking.1 Plotse dood bij jongeren is eerder zeldzaam en coronaire atherosclerose wordt bij hen slechts in een minderheid gevonden.2 Wij beschrijven een patiënt met een aberrante oorsprong van de linker kransslagader uit de A. pulmonalis, als oorzaak van een uiteindelijk niet fatale ventrikelfibrillatie.
Ziektegeschiedenis
Patiënt A, een 20-jarige Turkse vrouw, collabeerde plots op de openbare weg, met bewustzijnsverlies. Na 3 min werd reanimatie ingezet. De geneesheer van het urgentieteam stelde ‘gasping’ en onvoelbare pols vast. Er was ventrikelfibrillatie. Met twee opeenvolgende defibrillaties van 200 en 300 J trad conversie tot sinusritme op. Er was een snelle terugkeer naar een normaal bewustzijn. Bij klinisch onderzoek was er een systolodiastolisch geruis te horen, met intensiteit van 26 in systole en 24 in diastole, maximaal ter hoogte van de tweede intercostale ruimte links. Er was toegenomen serumactiviteit van de spierenzymen, die evenwel niet specifiek was voor myocardnecrose. De uitslag van toxicologisch onderzoek naar opiaten en psychofarmaca was negatief. Op een thoraxröntgenfoto was er hartvergroting, met een cardiothoracale index van 0,6. Bij echocardiografie vond men geen klepdysfuncties, hypertrofische cardiomyopathie of majeure congenitale afwijkingen. Het ECG toonde een sinusritme met een frequentie van 66min en met normale P-golven en PQ-afstand. Er waren een kleine Q-golf in afleidingen I en aVL en een normale repolarisatie.
Bij coronairangiografie bleek de rechter coronairarterie (RCA) een breed tortueus bloedvat, voorzien van een rijke collaterale circulatie naar de linker coronairarterie (LCA). Via deze collaterale vulling werd ook de oorsprong van de LCA vanuit de A. pulmonalis zichtbaar (figuur 1). De contractiliteit van de linker kamer was normaal. Bij elektrofysiologisch onderzoek konden extra stimuli ter hoogte van de rechter-ventrikelapex en het uitstroomkanaal geen tachyaritmie induceren. Kleuren-Doppler-echografie toonde in de parasternale lange as de oorsprong van de RCA uit de aorta, terwijl de LCA niet werd teruggevonden. Doppler-meting over de RCA toonde een toegenomen systolisch debiet. Een gemodificeerde parasternale korte-as-afbeelding bracht de A. pulmonalis met de aberrante oorsprong van de LCA in beeld. Debietmeting toonde een systolische vulling van de LCA vanuit de A. pulmonalis, terwijl tijdens de diastole de LCA zich ledigde in de A. pulmonalis (figuur 2).
Bij fiets-ergometrisch onderzoek stopte patiënte wegens uitputting bij 125 W, zonder dat ECG-veranderingen optraden. De thallium-scintigrafie toonde op een voor-achterwaartse opname een defect in de anterolaterale regio, die in de redistributiefase homogener aankleurde. Er werd besloten tot operatieve correctie, met plaatsing van de linker A. thoracica interna (A. mammaria interna) op de ramus descendens van de LCA en een ligatuur van de LCA ter hoogte van de aberrante oorsprong. Een evaluatief fiets-ergometrisch onderzoek met thallium-scintigrafie na de operatie liet normale uitslagen zien.
Beschouwing
Plotse, niet-traumatische dood komt voor met een frequentie van 2,5-8,5100000 patiëntjaren in de leeftijdsgroep van 1-20 jaar.12 Bij de helft van de patiënten wordt een cardiale oorzaak gevonden, met bij 5-35 aberrante coronairarteriën.2 De eerste beschrijving van een aberrante oorsprong van de linker coronairarterie dateert uit 1886, en betreft twee volwassen patiënten. Deze anomalie zou bij ongeveer 1 op 300.000 geboorten voorkomen, en werd in 1933 uitvoerig beschreven bij een zuigeling.3 Er is een predominantie van vrouwen. Veel patiënten (79) overlijden tussen de 3e en de 6e levensmaand. De overigen worden vaak ouder dan 15 jaar; bij twee derde van de patiënten treedt later plotse dood op. De frequentie van deze aandoening bij volwassenen die een coronairangiografie ondergaan, is zeer laag (1875 tot 11525).33
Beide coronairarteriën ontspringen uit ostiae in de sinus van Valsalva aan de basis van de aorta. Tijdens de embryogenese vormen zich ter hoogte van de truncus arteriosus ‘coronaire knopjes’, waarvan er uiteindelijk twee verbinding maken met het subepicardiale vasculaire netwerk. Een aberrante oorsprong van de LCA resulteert uit het samenvloeien van dit netwerk met een ectopische coronaire knop.4 Het natuurlijke beloop bij de patiënten met aberrante oorsprong van de LCA uit de longslagader is afhankelijk van de hemodynamische kenmerken van hun coronaire circulatie. Tijdens de eerste twee levensmaanden is de bloeddruk in de aorta en de A. pulmonalis gelijk en wordt de aberrante LCA voorzien van zuurstofarm bloed vanuit de rechter circulatie (coronair circulatiepatroon van het ‘infantiele type’). Hierna is er een progressieve daling van de pulmonale bloeddruk tot ongeveer een kwart van de druk in de grote circulatie. Overleving is dan afhankelijk van de vorming van een uitgebreide collaterale circulatie tussen RCA en LCA. Bij dit ‘adulte type’-coronair circulatiepatroon zal de bloedvoorziening van de aberrante linker coronairarterie tijdens de diastole gebeuren via de collateralen.35 Kinderen met symptomen vertonen plotse aanvallen van malaise, in- en expiratoir kreunen, bleekheid en toegenomen transpiratie met andere tekenen van linker-ventrikelfalen.35 Spontane remissie van de klachten is mogelijk bij tevens bestaande mitralisinsufficiëntie, omdat de daarmee samenhangende pulmonale hypertensie vermoedelijk zorgt voor betere retrograde perfusie van de aberrante LCA.6 Bij adolescenten of volwassenen is als symptoom retrosternale druk, dyspnoe of vertigo mogelijk.3
Patiënten zonder symptomen worden soms onderzocht omwille van een systolodiastolisch geruis, een afwijkend ECG of na reanimatie.6 De thoraxfoto kan een cardiomegalie of pulmonaire congestie aantonen. Bij het ECG in rust registreert men linker- en (of) rechter-ventrikelhypertrofie, repolarisatie-stoornissen en zelfs Q-golven in het anterolaterale gebied.3 De definitieve diagnose wordt gesteld met coronairangiografie, waarbij de LCA en de A. pulmonalis gevisualiseerd worden na selectieve injectie in de RCA. De RCA is verbreed en heeft een uitgebreide collaterale circulatie naar links.3 Bij hartcatheterisatie worden verhoogde drukken in de longcirculatie geregistreerd. Vaak is er ook een zuurstofsprong ter hoogte van de aberrante oorsprong in de A. pulmonalis. Echocardiografie blijkt betrouwbaar voor het aantonen van een aberrante oorsprong van de LCA.7-9 Zo kan een hypo- of dyskinesie van de anterolaterale linker-ventrikelwand, een verbrede RCA ontspringend uit de aorta, met afwezigheid van een aortale oorsprong van de LCA, een visualisatie van de aberrante oorsprong van de LCA en eventueel een bijkomende mitralisinsufficiëntie worden gevonden.7 Door het bijna identieke verloop van de aberrante LCA ten opzichte van de fysiologische lokalisatie is het mogelijk dat de aandoening niet herkend wordt: ook de sinus transversus van het pericard is een echovrije lineaire structuur, die uit de aorta lijkt te ontstaan, en die met de LCA verward kan worden.8 Doppler-meting ter hoogte van de het proximale deel van de longslagader toont een diastolische en laatsystolische retrograde-flow-verstoring aan.910 Bij een zuigeling met de aandoening is een continue kleurmozaïek vanuit het linker posterieure kwadrant in de truncus pulmonalis gezien.11 Soms kunnen geen lokale flow-verstoringen worden aangetoond, bijvoorbeeld bij pulmonale hypertensie en verwaarloosbare links-rechts-shunt.9
De Doppler-bevindingen bij onze patiënt zijn een illustratie van de hemodynamische aanpassingen in de coronaire circulatie bij het adulte type. Onderzoek met magnetische resonantie kan ook de aberrante coronairarteriën en eventuele ischemische zones aantonen.12 Thallium-scintigrafie kan bij kinderen bijdragen tot de diagnose wanneer een gedaalde perfusie in de anterolaterale wand te documenteren is.313 De scintigrafie is hierbij behulpzaam ter onderscheiding van congestieve cardiomyopathie.14 Het fiets-ergometrisch onderzoek lokte ook bij onze volwassen patiënte een reversibel perfusiedefect uit. Myocardischemie was daarom vermoedelijk de oorzaak van haar ventrikelfibrillatie. Na chirurgisch herstel van de coronaire circulatie werd tijdens inspanning geen myocardischemie meer aangetoond.
De enige definitieve behandeling van een aberrante coronairarterie is chirurgische correctie van het coronaire vaatbed. Bij patiënten met symptomen is de 1-jaarsoverleving zonder behandeling slechts 65-70.15 Ingeval van belangrijke inkrimping van de linker-ventrikelfunctie is het bepalen van het juiste tijdstip van ingreep van primordiaal belang. In de leeftijdsgroep tot 1 jaar zijn de resultaten van medicamenteuze en chirurgische behandeling even ontgoochelend. Heelkundige behandeling wordt dan ook bij voorkeur uitgesteld tot na 18 maanden.15 Zolang er een significante links-rechts-shunt aanwezig is, gebruikt men medicamenteuze ondersteuning.16 De meest eenvoudige chirurgische ingreep is een ligatuur van het ostium van de LCA in de A. pulmonalis. Ook kan men het ostium oblitereren door artificieel of biologisch materiaal. Beide technieken heffen het ‘steal’-effect op. Eventueel kan daarnaast een veneuze of arteriële ent op de LCA worden geplaatst. Bij jonge patiënten kan een anastomose van de LCA op de aorta ascendens worden aangelegd, waarbij de coronairarterie dan anterieur, posterieur of, via ‘tunnelling’, doorheen de A. pulmonalis loopt. Ten slotte is ook anastomose van de aberrante coronairarterie op de A. subclavia of de A.carotis aangelegd.3
Na succesvolle operatie treedt over een periode van drie jaar een regressie van de rechter coronairarterie en haar collateralen op. De linker-ventrikelhypertrofie is meestal reversibel en de hartfunctie verbetert. De overleving op lange duur wordt vooral bepaald door de preoperatieve functionele capaciteit van het hart.3
Literatuur
Raymond JR, Berg EK van den, Knapp MJ. Nontraumaticprehospital sudden death in young adults. Arch Intern Med 1988; 148:303-8.
Cabot RC. Case records of the Massachusetts generalhospital, case 22-1989. N Engl J Med 1989; 320: 1475-83.
Roberts WC. Major anomalies of coronary arterial originseen in adulthood. Am Heart J 1986; 111: 941-61.
Angelini P. Normal and anomalous coronary arteries:definition and classification. Am Heart J 1989; 117: 418-34.
Edwards JE. The direction of blood flow in coronaryarteries arising from the pulmonary trunk. Circulation 1964; 29:163-6.
Ihenacho HN, Singh SP, Astley R, Parsons CG. Anomalousleft coronary artery. Report of an unusual case with spontaneous remission ofsymptoms. Br Heart J 1973; 35: 562-5.
Caldwell RL, Hurwitz RA, Girod DA, Weyman AE, FeigenbaumH. Two-dimensional echocardiographic differentiation of anomalous leftcoronary artery from congestive cardiomyopathy. Am Heart J 1983; 106:710-6.
Robinson PJ, Sullivan ID, Kumpeng V, Anderson RH,Macartney FJ. Anomalous origin of the left coronary artery from the pulmonarytrunk: potential for false negative diagnosis with cross sectionalechocardiography. Br Heart J 1984; 52: 272-7.
King DH, Danford DA, Huhta JC, Gutgesell HP. Noninvasivedetection of anomalous origin of the left main coronary artery from thepulmonary trunk by pulsed doppler echocardiography. Am J Cardiol 1985; 55:608-9.
Vaksmann G, Mauran P, Rey C, Francart C, Dupuis C.Visualisation of anomalous origin of the left main coronary artery from thepulmonary trunk by pulsed and color doppler echocardiography. Am Heart J1988; 115: 181-2.
Canter CE, Gutierrez F, Spray TL, Martin TC. Diagnosis ofanomalous left coronary artery from the pulmonary trunk by color dopplerechocardiography. Am Heart J 1988; 116: 885-6.
Douard H, Barat JL, Laurent F, Mora B, Baudet E, BroustetJP. Magnetic resonance imaging of an anomalous origin of the left coronaryartery from the pulmonary artery. Eur Heart J 1988; 9: 1356-60.
Petrozzo PJ, Woodard ML, Vitullo DA, Bekerman C, BlendMJ, Pinsky SM. The use and diagnostic significance of thallium-201 SPECTimaging in a case of anomalous left coronary artery. Clin Nucl Med 1988; 13:629-31.
Malov GA, Oblovatskaia OG, Abdullaev FZ, Kuznetsova NN,Petrosian IS. Thallium-201 scintigraphy of the myocardium in patients withanomalous origin of the left coronary artery from the pulmonary trunk.Kardiologiia 1989; 29: 68-73.
Driscoll DJ, Nihill MR, Mullins CE, Cooley DA, McNamaraDG. Management of symptomatic infants with anomalous origin of the leftcoronary artery from the pulmonary artery. Am J Cardiol 1981; 47:642-8.
Perry LW, Scott LP. Anomalous left coronary artery frompulmonary artery: report of 11 cases; review of indications for and resultsof surgery. Circulation 1970; 41: 1043-52.
Aberrante oorsprong van de linker coronairarterie uit de A. pulmonalis als oorzaak van ventrikelfibrillatie bij een jonge vrouw.
Rotterdam, februari 1993,
Wanneer er sprake is van een abnormale linker coronairarterie of ramus descendens anterior in relatie tot de A. pulmonalis, suggereert de nomenclatuur al sinds de eerste beschrijving van de klinische problemen hiervan dat het coronairvat ontspringt uit de A. pulmonalis.1Ook onlangs werd in dit tijdschrift de relatie tussen de abnormale linker coronairarterie en de A. pulmonalis door Provenier en Jordaens beschreven als aberrante oorsprong van de eerste uit de tweede (1993; 138-41).
Vanuit fysiologisch standpunt is dit echter geen logische naamgeving omdat retrograde vulling van het abnormale coronairvat vanuit collaterale vaten beschreven is met ontlediging in de A. pulmonalis, gepaard gaande met het zogenaamde ‘steal’-fenomeen voor het myocard.2
Ook vanuit embryologisch standpunt is dit geen logische naamgeving, zoals blijkt uit recent onderzoek.3-5 Hierbij werd gebruik gemaakt van een monoklonaal antilichaam, specifiek voor het te onderzoeken endotheel van het betreffende proefdier, waarbij in het bijzonder de ontwikkeling van de coronairarteriën werd onderzocht.45 Hiermee werd aangetoond dat de proximale coronairvaten vanuit het peritruncale gebied de aorta ingroeien, waarbij 2 coronairostia ontstaan.45
Door deze bevindingen konden eerdere theorieën, zoals door Provenier en Jordaens aangehaald, die veronderstelden dat coronairvaten tijdens de embryogenese ontspringen uit de grote vaten,67 worden vervangen. Op grond van deze overwegingen zou de relatie van de abnormale linker coronairarterie met de A. pulmonalis beter beschreven worden door ‘naar’ dan door ‘uit’, er treedt geen ‘uitgroei’ op, maar ‘ingroei’.
Bland EF, White PD, Garland J. Congenital anomalies of the coronary arteries, report of an unusual case associated with cardiac hypertrophy. Am Heart J 1933; 8: 787-801.
Bogers AJJC, Quaegebeur JM, Huysmans HA. The need for follow-up after surgical correction of anomalous left coronary artery arising from the pulmonary artery. J Cardiovasc Surg 1988; 29: 339-42.
Bogers AJJC, Gittenberger-de Groot AC, Dubbeldam JA, Huysmans HA. The inadequacy of existing theories on development of the proximal coronary arteries and their connexions with the arterial trunks. Int J Cardiol 1988; 20: 117-23.
Bogers AJJC, Gittenberger-de Groot AC, Poelmann RE, Péault BM, Huysmans HA. Development of the origin of the coronary arteries, a matter of ingrowth or outgrowth? Anat Embryol 1989; 180: 437-41.
Bogers AJJC, Gittenberger-de Groot AC, Poelmann RE, Huysmans HA. Ontwikkeling van proximale coronaire arteriën en hun ostia door ingroei in de aorta. Ned Tijdschr Cardiol 1990; 2: 115-9.
Abrikosoff A. Aneurysma des linken Herzventrikels mit abnormer Abgangstelle der linken Koronararterie von der Pulmonalis bei einem fünfmonatlichen Kinde. Virch Arch Pathol Anat 1911; 203: 413-20.
Hackensellner HA. Akzessorische Kransgefässanlagen der Arteria pulmonalis unter 63 menschlichen Embryonen-Serien mit einer grössten Länge von 12 bis 36 mm. Z Mikrosk Anat Forsch 1956; 62: 153-64.