Dilemma’s in de multidisciplinaire behandeling met hormonen

Jongeren met genderincongruentie

Een persoon die het gezicht met handen afdekt
Hedi L. Claahsen-van der Grinten
Sabine E. Hannema
Daniel Klink
Joep Roeffen
Marian A. Spath
Chris Verhaak
Annelou L.C. de Vries
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2023;167:D7548
Abstract
Download PDF

Beste collega’s,

In dit artikel gaan we het hebben over kinderen en jongeren met genderincongruentie en genderdysforie. De hormonale behandeling hiervan levert nogal wat dilemma’s op. Waar moet je rekening mee houden wanneer een jongere met vragen over gender op het spreekuur komt?

Kernpunten
  • Het aantal kinderen en adolescenten in Nederland met vragen rond gender neemt toe en de zorgvraag wordt meer divers.
  • De begeleiding van jongeren met een vraag over gender vergt een individuele aanpak door een multidisciplinair team dat gespecialiseerd is in genderzorg.
  • Een aantal jongeren heeft bijkomende problemen, zoals autistiforme klachten en stemmingsproblemen, die in de diagnostiek en behandeling meegenomen moeten worden.
  • Bij jongeren met genderincongruentie en beginnende puberteit kan verdere progressie van de puberteitsontwikkeling geremd worden, na zorgvuldige evaluatie en counseling over de voor- en nadelen, mits voldaan wordt aan criteria die vastgelegd zijn in de landelijke kwaliteitstandaard.
  • Geslachtsbevestigende behandeling kan in Nederland begonnen worden vanaf de leeftijd van 15 à 16 jaar.
  • De indicatie voor een geslachtsbevestigende behandeling wordt integraal gesteld door een multidisciplinair team met ervaring in genderzorg.
  • Er is nog relatief weinig bekend over de langetermijneffecten van deze behandelingen bij jongeren; daarom is zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen in gesprek met de jongeren en de ouders noodzakelijk, inclusief zorgvuldige counseling over de gevolgen voor vruchtbaarheid.

artikel

In Nederland, maar ook in veel andere landen, is er een toenemende maatschappelijke discussie over genderidentiteit en genderdiversiteit. Een toenemend aantal kinderen en jongeren zoekt medische hulp vanwege vragen over hun genderidentiteit. In deze klinische les willen wij aan de hand van casuïstiek belangrijke ontwikkelingen en dilemma’s in de hormonale behandeling van jongeren met genderincongruentie (GI) en genderdysforie (GD) binnen een multidisciplinair genderteam beschrijven. De definities van GI, GD en andere termen rond het thema ‘gender’ staan in tabel 1.

Tabel 1
Definities en begrippen rond het thema ‘gender’
Tabel 1 | Definities en begrippen rond het thema ‘gender’

Het gaat in deze klinische les over jongeren tot de leeftijd van 16 jaar. We schetsen eerst met welke vragen zij op het spreekuur komen. Aan het eind van de beschouwing laten we zien hoe het deze jongeren is vergaan. Omdat geslachtsbevestigende chirurgie pas plaats kan vinden vanaf de leeftijd van 18 jaar – met uitzondering van mastectomie, die in bepaalde gevallen vanaf 16 jaar kan plaats vinden, mits minimaal 6 maanden geslachtsbevestigende hormoonbehandeling plaatsvond – laten we chirurgische behandeling in dit artikel verder buiten beschouwing.

Jongere A, een transmeisje van 12 jaar oud, is al enige tijd bekend bij de genderpolikliniek. Zij voelt zich vanaf jonge kinderleeftijd een meisje en wil graag voorkomen dat haar lichaam vermannelijkt. Het lijkt haar afschuwelijk om een zware stem te krijgen, een adamsappel en snor- en baardgroei. Ze heeft gesprekken met de psycholoog van het gendercentrum en de diagnose GD wordt gesteld. Ze functioneert verder goed, zit in groep 8 van het reguliere basisonderwijs en heeft steunende ouders.

Bij lichamelijk onderzoek zijn er nu beginnende puberteitsverschijnselen. De kinderarts informeert haar samen met haar ouders over de voor- en nadelen van behandeling met een gonadotrofine-‘releasing’ hormoon(GnRH)-analoog, de zogenoemde puberteitsremmers, om ongewenste lichamelijke veranderingen verder te voorkomen. Het transmeisje denkt dat ze later misschien wel eigen biologische kinderen wil. Ze begrijpt goed de voor- en nadelen van starten met puberteitsremmers en wordt door de psycholoog en kinderarts wilsbekwaam geacht om hierover een besluit te nemen. Haar ouders hebben vragen over de veiligheid van de behandeling, over de kans op spijt en de gevolgen op de lange termijn voor bijvoorbeeld de botten.

Jongere B, een 16-jarige die bij geboorte het vrouwelijk geslacht toegewezen heeft gekregen, ervaart sinds twee jaar steeds meer ongemak bij deze toewijzing. Met name sinds de puberteit begonnen is en de borsten zijn gaan groeien is er toenemend sprake van GD. De menarche vond plaats op de leeftijd van 13 jaar en de menstruatie wordt als een enorme belasting ervaren.

Deze jongere zit in klas 4 van de havo en heeft bij de wissel van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs al een sociale transitie doorgemaakt: hij gaat als jongen naar school en de leerkrachten en klasgenoten zijn geïnformeerd over zijn GD. Zijn ouders ondersteunen de transitie. Hij wordt in de klas goed geaccepteerd en ervaart geen sociale isolatie. Hij draagt een binder om zijn borsten te verbergen.

Nu komt hij met zijn ouders bij de huisarts met het verzoek voor verwijzing naar een gendercentrum voor hormonale behandeling. Hij weet dat er een wachtlijst van meer dan een jaar is. Tijdens het gesprek geeft hij aan veel psychische stress te ervaren tijdens de menstruatie. Hij vraagt om mogelijkheden om de menstruatie te onderdrukken en vraagt of er begonnen kan worden met puberteitsremming. Hij geeft wel aan later eigen kinderen te willen hebben en vraagt zich af of puberteitsremming schadelijk is voor de eierstokken.

Jongere C, die zich identificeert als transjongen, beleefde zijn coming-out op de leeftijd van 12 jaar in groep 8, vlak nadat de menarche was opgetreden. Voor de ouders kwam deze coming-out als een verrassing. Zij hadden hem altijd gezien als een stoere meid, en hadden ook hun twijfel of het geen hype was onder invloed van leeftijdsgenoten. Zijn ouders vragen zich ook af in hoeverre zijn wens samenhangt met het eerder bij hem vastgestelde autisme. Het autisme uit zich bij deze jongere in moeite met veranderingen, moeite om gevoelens te herkennen en zich uit te drukken, en een vertraagde identiteitsontwikkeling. De jongere en de ouders krijgen hiervoor begeleiding in eigen regio. De ouders zien wel de enorme en aanhoudende last van hun kind, die zich uit in meer teruggetrokken gedrag. Wanneer hij als 14-jarige bij de genderkliniek komt, wil hij maar één ding: testosteron.

Beschouwing

Prevalentie en zorgvraag

De prevalentie van genderincongruentie (GI) en genderdysforie (GD; zie de tabel voor definities) is sterk afhankelijk van het type en de methode van het onderzoek – zelfrapportage, medisch cohort, wettelijke status – en er zijn grote landelijke verschillen. In Nederland gaat men ervan uit dat circa 1,7% van de mensen die bij de geboorte het mannelijk geslacht toegewezen kregen en 2,9% van degenen die het vrouwelijk geslacht toegewezen kregen, enige mate van GI ervaart.1,2 De prevalentie van GD bij kinderen en adolescenten wordt gerapporteerd op 0,6-1,7%, hoewel niet alle kinderen een hormonale of chirurgische ingreep wensen.3

In de laatste jaren echter is het aantal adolescenten met GD dat hulp zoekt, toegenomen. De toegenomen zorgvraag leidt tot lange wachttijden, ondanks uitbreiding van het zorgaanbod, wat leidt tot frustratie bij niet alleen jongeren en ouders, maar ook bij de betrokken hulpverleners. De druk op de behandelcentra vertaalt zich ook in alternatieve behandelroutes en levert veel praktische dilemma’s op, vaak met grote emotionele lading.

Ook de zorgvragen veranderen. Inmiddels identificeert zich rond de 10% van de jongeren die zich melden bij de genderklinieken als non-binair. Daarnaast is er een opvallende verschuiving van de geslachtsratio, waarbij er duidelijk meer jongeren verwezen worden aan wie het vrouwelijke geslacht werd toegewezen bij geboorte dan jongeren aan wie het mannelijke geslacht werd toegewezen bij geboorte, terwijl dit 10 jaar geleden in de leeftijdsgroep van adolescenten meer gebalanceerd was.4

De reden voor de toename in prevalentie en de verschuiving in sekse-ratio is nog niet duidelijk. Genoemd worden aspecten als meer maatschappelijke acceptatie en openheid, maar ook invloed van sociale media. Duidelijk is dat steeds meer hulpverleners, waaronder huisartsen, kinderartsen en jeugdartsen, te maken krijgen met vragen over genderdiversiteit en worstelen met het geven van antwoorden, mede vanwege de maatschappelijke polarisatie rond dit onderwerp. Criteria voor de zorg voor kinderen en jongeren met gendervragen in Nederland zijn inmiddels echter uitvoerig beschreven in de kwaliteitstandaarden Transgenderzorg Somatisch en Psychische Transgenderzorg van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.5

De ontwikkeling van genderidentiteit

Kinderen en jongeren die professionele hulp zoeken voor vragen over hun gender, vormen geen homogene groep. Sommigen hebben al stappen gezet in de sociale transitie en leven al geheel of gedeeltelijk in de genderrol die zij zich wensen. Anderen hebben meer twijfels en worstelen bijvoorbeeld met lichamelijke veranderingen als gevolg van de intredende puberteit of met de ervaring dat zij zichzelf niet herkennen als jongen of meisje, maar meer als non-binair. Ook ouders vormen een diverse groep. Sommige ouders zijn meegegroeid met hun kind en volgen de ontwikkeling van de genderidentiteit van hun kind; andere ouders ervaren meer of minder twijfels en hebben moeite hun kind in dit proces te volgen.

Hoe genderidentiteit zich precies ontwikkelt is nog onvoldoende bekend.6-10 Wel is duidelijk dat het exploreren van de genderidentiteit een normaal aspect is van de psychoseksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren. Dit proces begint meestal al op zeer jonge leeftijd en is vaak nog fluïde; dat betekent dat de genderidentiteit nog makkelijk kan veranderen en een jong kind zich soms een jongen kan voelen en soms een meisje.9-11

Tegelijk met het ontwikkelen van het begrip van gender krijgen de meeste kinderen een steeds stabielere genderidentiteit. Een kleine groep kinderen ervaart zichzelf als genderincongruent, wat wil zeggen dat zij zich in gedrag en ervaring niet herkennen in de gender die aansluit bij hun geboortegeslacht (ICD-11). Als kinderen en jongeren daar ook last van ervaren, spreken we van GD (DSM-5-TR).

Identiteit in het algemeen ontwikkelt zich in de context van een sociale omgeving.12 Ouders, school, maatschappij, vrienden en vriendinnen spelen daarbij een belangrijke rol. Dat die omgeving bij de ontwikkeling van genderidentiteit ook een belangrijke rol speelt, ligt voor de hand. Hoe dat precies in zijn werk gaat en hoe GD ontstaat, is echter nog onbekend. Wel is het van belang de rol van de omgeving mee te nemen in het evaluatieproces voorafgaand aan een eventuele genderbevestigende behandeling. Support vanuit met name het gezin en ook de bredere sociale omgeving – school, sportclub, familie – heeft een belangrijke invloed op de mentale veerkracht van kinderen en jongeren.

De organisatie van de zorg

Kinderen ervaren vaak weinig dysforie als ze in hun sociale omgeving de ruimte krijgen om zich te gedragen volgens de genderrol die past bij hun ervaring. Als het gaat om jonge kinderen ligt de hulpvraag meestal bij ouders.De hulpvragen van ouders zijn zeer divers. Ouders vragen onder meer om begeleiding bij de acceptatie van de GI van hun kind. Zij vragen ook adviezen over de omgang met de sociale context (familie en vrienden). In overleg met ouders wordt vaak een balans gezocht tussen een terughoudende en tegen sociale uitsluiting en onbegrip beschermende en een meer genderbevestigende benadering.

Internationaal bestaat er consensus dat het verbieden van genderincongruent gedrag een negatief effect heeft op de mentale gezondheid van kinderen en op de relatie tussen ouder en kind.13 Een sociale transitie op jonge leeftijd (vroege basisschool) wordt niet actief geadviseerd. Adolescenten hebben in de meeste gevallen zelf een hulpvraag, vaak getriggerd door de lichamelijke veranderingen als gevolg van de beginnende puberteitsontwikkeling.

Voor ouders maar ook voor huisartsen is het soms lastig om uit te zoeken naar welke instantie het kind of de jongere het beste kan worden verwezen. De Genderteams van het Amsterdam UMC, Radboudumc en UMCG leggen de nadruk op de medische transgenderzorg, dat wil zeggen: diagnostiek en indicatiestelling voor de verschillende medische behandelingen. Psychische begeleiding is tegenwoordig ook buiten deze centra goed beschikbaar.

Transgenderzorg wordt steeds meer aangeboden in netwerkverband, op basis van samenwerkingsovereenkomsten. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden verwezen naar Genderteam Zuid-Nederland of naar Youz, dat samenwerkt met het Zaans Medisch Centrum. Een overzicht van de verschillende behandel- en verwijsmogelijkheden is te vinden op de website van patiëntenvereniging Transvisie.

Vanwege de lange wachttijden voor de medische transgenderzorg wordt geadviseerd om de betrokkene bij een medische behandelwens zowel te verwijzen naar de medische genderteams als naar de genderbehandelaars in de ggz. Zeker bij naastliggende psychiatrische of systeemproblematiek is het aan te bevelen hiervoor een aparte verwijzing te maken.

Diagnostiek

Kinderen en jongeren doorlopen een vergelijkbaar diagnostisch proces in het gendercentrum. De hulpvraag wordt verder uitgewerkt en daarna volgt diagnostisch onderzoek bij het kind en de ouders apart. Hierbij is het van belang een indruk te krijgen van de algemene ontwikkeling van het kind op het emotionele, cognitieve, sociale en fysieke vlak. Daarnaast staat de ontwikkeling van gendergedrag en genderidentiteit centraal. Het uitgangspunt is niet om een bepaalde vorm van gender te bevestigen, maar de exploratie van de behoeften van het individuele kind.

Verder is er nadrukkelijk aandacht voor seksuele identiteit en de ontwikkeling van de seksualiteit. Zeker 1 op de 3 kinderen kampt met zogenoemde ‘naastliggende’ problemen op psychosociaal gebied. Het kan gaan om een trauma, hechtingsproblemen, eetstoornissen of autisme-gerelateerde problematiek. Het is belangrijk te onderscheiden hoe deze bijkomende bevindingen de GD beïnvloeden en vice versa. Dat onderscheid is niet altijd makkelijk te maken en kan ervoor zorgen dat het diagnostisch proces meer tijd vraagt dan verwacht. Regelmatig is hiervoor naast de kinderpsycholoog ook een consult bij de kinderpsychiater gewenst.

Wanneer het diagnostisch proces is afgerond wordt – passend bij de leeftijd – aandacht besteed aan de wensen en verwachtingen ten aanzien van medische behandelingen. De voor- en nadelen van de behandelingen worden uitvoerig met het kind en de ouders besproken en ook is er aandacht voor fertiliteit. Daar komen we later op terug.

Psychische kwetsbaarheid

Ondanks een grotere zichtbaarheid en meer acceptatie van genderdiversiteit, zijn kinderen en adolescenten met genderdiversiteit kwetsbaar voor bijkomende psychische problemen (zie het supplement bij dit artikel). Dat begint al voor de puberteit. Kinderen met GI die vóór de puberteit verwezen worden naar een genderkliniek, laten meer emotionele en gedragsproblemen en minder zelfvertrouwen zien dan leeftijdgenoten.14 De omgeving waarin het kind opgroeit kan hierbij een belangrijke beschermende rol spelen; kinderen die worden geaccepteerd door leeftijdgenoten en gesteund door hun familie zijn niet depressief en alleen iets angstiger dan kinderen uit de algemene populatie.7

Na de puberteit hebben verwezen transgender adolescenten meer symptomen van depressie, angst, suïcidaliteit en zelfbeschadiging en minder zelfvertrouwen.15-17 De stress die voortkomt uit stigmatisatie en sociale uitsluiting lijkt hierin een belangrijke rol te spelen; jongeren met goede sociale relaties hebben minder psychische problemen. Dat verklaart deels waarom Nederlandse transgender jongeren beter functioneren dan transgender jongeren in andere landen (Canada, Engeland, Zwitserland en België).14,17

Een aparte groep adolescenten die zich meldt bij de genderklinieken zijn de jongeren met autistische kenmerken. Een recente meta-analyse bevestigt dat autisme en autisme-trekken voorkomen bij 11% van de jongeren met genderdiversiteit, ruim tien keer vaker dan in de algemene bevolking.18 Mogelijk spelen rigide denkpatronen of het moeilijker ontwikkelen van een zelfbeeld hierbij een rol. Ook deze jongeren kunnen profiteren van een medisch geslachtbevestigend behandelingstraject, al vergt dit wel een aangepaste benadering en langere diagnostiek.19

Ten slotte komen ook ADHD en eetstoornissen in verhoogde mate voor bij jongeren die verwezen worden voor transgender zorg. Er is geen verklaring voor de verhoogde prevalentie van ADHD; als verklaring voor de eetstoornissen is de hypothese dat het ongemak met het vervrouwelijkende lichaam een rol speelt.15,20-22

Meerdere onderzoeken over een korte termijn (6-24 maanden) en één langetermijnstudie – met een follow-upduur van 6 jaar na het starten met puberteitsremmers – laten inmiddels zien dat deze problemen op korte en lange termijn kunnen verbeteren in een medisch genderbevestigend traject waarin de betrokkene steun ervaart.23-25 Deze steun bestaat meestal uit een combinatie van psychologische begeleiding en behandeling met puberteitsremmers, gevolgd door hormonen van het ervaren geslacht en geslachtsaanpassende chirurgie.

Steeds meer jongeren presenteren zich met een non-binaire genderidentiteit, buiten de binaire vrouw-manverdeling. Er zijn aanwijzingen dat deze jongeren psychisch meer kwetsbaar zijn.26

Behoud van vruchtbaarheid

Voor veel mensen is het krijgen van kinderen iets dat bijdraagt aan kwaliteit van leven. Iedereen, inclusief transgender en genderdiverse personen, moet binnen de medische mogelijkheden en geldende ethische waarden zelf een keuze kunnen maken om wel of geen nakomelingen te willen.

Omdat medische interventies, zoals genderbevestigende hormoonbehandelingen en chirurgische interventies, de voortplantingsmogelijkheden in de toekomst beperken, moet dit voor het begin van de interventie besproken worden. Het is belangrijk om het risico op infertiliteit te bespreken, inclusief de opties van fertiliteitspreservatie tijdens de diagnostische fase, zodat er tijdig over nagedacht kan worden. Dit komt in het behandeltraject terug bij alle stappen waarin de vruchtbaarheid beperkt wordt.

In het algemeen bestaat voor mid-pubertaire en post-pubertaire transpersonen de mogelijkheid voor fertiliteitspreservatie. Voor pre-pubertaire transgender en genderdiverse personen is dit niet mogelijk, maar bestaat wel de mogelijkheid om op een later moment eicellen of ovariumweefsel in te vriezen. Om zaadcellen in te kunnen vriezen moet de puberteit echter wel eerst goed op gang gekomen zijn.

Transvrouwen en non-binaire personen

Bij het vorderen van de puberteit start de spermatogenese. Vanaf een testisvolume van ongeveer 10 ml is mogelijk om middels masturbatie zaadcellen te verkrijgen.27 Het gebruik van puberteitsremmers zorgt ervoor dat de spermatogenese stopt. Daarom is het voor transmeisjes of non-binaire personen die semen willen opslaan, noodzakelijk hierover te beslissen voordat zij met puberteitsremming beginnen.

Na het stoppen van puberteitsremming is een periode van minimaal 6 maanden nodig om de spermatogenese weer op gang te brengen. Dit maakt het een ingewikkeld dilemma als er een wens is tot het preserveren van semen. Aan de ene kant willen transmeisjes zo min mogelijk vermannelijking, aan de andere kant is een zekere puberale ontwikkeling en testosteron nodig om de spermatogenese te laten plaatsvinden.

Wanneer de puberteit al wat gevorderd is, maar er geen zaadcellen via masturbatie te verkrijgen zijn, omdat er onvoldoende zaadcellen in het ejaculaat zitten of omdat het door de dysforie niet lukt om een ejaculatie door masturbatie op te wekken, is er de mogelijkheid van testiculaire spermaextractie (TESE). Hierbij wordt een biopt uit de testis genomen om de zaadcellen uit te testis te halen. De spermatogenese kan ook weer op gang komen na gebruik van oestrogenen, maar dat duurt vaak lang en bij een deel van de personen herstelt de spermatogenese niet.

Transmannen en non-binaire personen

In tegenstelling tot als jongen geboren kinderen is er voor als meisje geboren kinderen wel de mogelijkheid te beginnen met puberteitsremming en testosteron zonder dat dit de fertiliteit blijvend beïnvloedt.28,29 Deze middelen leiden tot amenorroe. De primordiale follikels in de ovaria blijven echter aanwezig en houden hun potentie tot groei en rijping. Tot nu toe zien we geen schadelijke effecten van het gebruik van testosteron op de eicellen en het nageslacht.28-31 Of dit ook zo is na langdurig gebruik van testosteron kunnen we niet garanderen, omdat daarvoor nog onvoldoende gegevens bekend zijn.

Voor fertiliteitspreservatie bij als meisje geboren kinderen zijn er twee opties, namelijk cryopreservatie van eicellen en cryopreservatie van ovariumweefsel. Bij cryopreservatie van eicellen wordt gebruikgemaakt van hormonale stimulatie, zoals ook bij een ivf-behandeling gebeurt. Hierdoor rijpen er meer oöcyten, die met een punctie uit de ovaria gehaald kunnen worden en opgeslagen worden voor toekomstig gebruik. Om de follikelgroei goed te monitoren is echter een inwendige (transvaginale) echo nodig. Dit is niet altijd te doen, zeker niet bij adolescenten en jongvolwassenen.

Als in het kader van het transitietraject of om andere redenen hysterectomie wordt verricht met verwijdering van adnexa, kan ovariumweefsel ingevroren worden. Om dit later te kunnen gebruiken is nog steeds rijping van de oöcyten nodig. Mogelijk kan dit in de toekomst in het laboratorium gebeuren (in-vitromaturatie). Op dit moment is dat echter niet mogelijk en zal het weefsel teruggeplaatst moeten worden in het lichaam om rijpe eicellen te verkrijgen na stimulatie met hormonen. Dit is tot nu toe nog niet gebeurd bij transgender personen.

Bij de behandeling moet niet alleen rekening gehouden worden met een toekomstige kinderwens. Anticonceptie kan noodzakelijk zijn om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Onder testosterongebruik vinden soms toch ovulaties plaats die tot een zwangerschap kunnen leiden. Ook onderdrukking van de cyclus met progestagenen zoals lynestrenol, is geen anticonceptie; als het relevant is moet hierbij aanvullend anticonceptie gebruikt worden.

Aanvullende evaluatie en indicatiestelling

Voordat overgegaan kan worden tot hormonale behandeling moet een medische evaluatie plaatsvinden waarin onder ander risicofactoren als roken, alcohol of drugsgebruik, over- of ondergewicht, en familiaire risicofactoren als tromboserisico en andere cardiovasculaire risicofactoren worden geëvalueerd. In een counselingsgesprek worden de voor- en nadelen van de hormonale behandeling bij voorkeur samen met de ouders besproken.

Veel jongeren met GI/GD hebben een ongezond leefpatroon met weinig beweging en ongezonde eetpatronen. Zij lopen hierdoor extra risico’s op het ontwikkelen van onder andere hart- en vaatziekten of botproblemen. Daarom zijn gezonde leefstijl, voldoende bewegen en voldoende calciuminname en een adequate vitamine D-status belangrijke onderwerpen van gesprek, voorafgaande aan en tijdens de behandeling.

Voor een succesvolle behandeling is het noodzakelijk dat zorgverleners nauwgezet samenwerken middels multidisciplinair overleg waaraan minimaal een kinderarts-endocrinoloog, psycholoog en idealiter ook een psychiater en fertiliteitsarts deelnemen. Hierin worden alle aspecten van de zorg – psychologische, somatische en systemische aspecten – en ethische dilemma’s besproken. Met alle betrokkenen wordt het type interventie en de timing daarvan afgestemd op de jongere. De complexiteit maakt dat de behandeling voorbehouden is aan centra met expertise op het gebied van GI.

Het is duidelijk dat niet alle jongeren die zich melden voor een evaluatie ook daadwerkelijk een behandeltraject ingaan. In een recente Nederlandse publicatie kwam naar voren dat 63% van de 1401 adolescenten die potentieel in aanmerking kwamen voor een GnRH-analoog, aan het eind van de onderzoeksperiode daadwerkelijk met dit middel begonnen waren.32

Puberteitsremming

Jongeren met GD bij wie de puberteit begonnen is, kunnen behandeld worden met een GnRH-analoog. GnRH-analogen zijn synthetische analogen van het hypothalamushormoon gonadoreline (GnRH, ook wel bekend als LHRH). Na een intramusculaire injectie van een langwerkend GnRH-analoog vindt continue afgifte plaats, waardoor de gonadotrope hypofysecellen ongevoelig worden en de gonadotrofineproductie sterk afneemt. Hierdoor worden de eierstokken en de testes niet meer geactiveerd en produceren zij geen geslachtshormonen meer. Doorgaans worden de injecties eens per 10-12 weken gegeven, vaak via de huisartsenpraktijk.

Deze behandeling heeft als doel te voorkomen dat de GD toeneemt door de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken die incongruent zijn met de genderidentiteit. Diverse studies hebben laten zien dat tijdens puberteitsremming een afname plaatsvindt van emotionele problemen, depressie en suïcidaliteit en een verbetering van het globale functioneren, hoewel er ook studies zijn waarin geen verandering werd gevonden.20,24,33-35 Tijdens de medische behandeling wordt begeleiding door een psycholoog gegeven; ook dat kan hebben bijgedragen aan de gerapporteerde positieve effecten. Volgens de eerdergenoemde Nederlandse publicatie varieert het effect van de behandeling tussen jongeren onderling.32 Een meerderheid bemerkte positieve effecten, maar een minderheid had negatieve veranderingen ervaren, bijvoorbeeld in de stemming.

Langetermijnstudies naar de effectiviteit en veiligheid van GnRH-analogen ontbreken nog. Er zijn bijvoorbeeld vragen over mogelijke effecten op de hersenontwikkeling.36 Tot dusver is bij tieners die om een andere reden met een GnRH-analoog behandeld werden, geen negatief effect op het IQ gezien.37 Bij transgender jongeren paste hun uiteindelijke opleidingsniveau bij hun IQ voordat ze met behandeling begonnen,38 maar meer gedetailleerd onderzoek is wenselijk. Het is noodzakelijk dat een ervaren team de mogelijke voor- en nadelen van deze behandeling met de jongere en diens ouders of verzorgers bespreekt, zodat deze zorgvuldig afgewogen kunnen worden voorafgaand aan de behandeling (tabel 2).

Tabel 2
Mogelijke voor- en nadelen van puberteitsremming*
Tabel 2 | Mogelijke voor- en nadelen van puberteitsremming*

De periode van puberteitsremming kan worden gebruikt voor verdere exploratie van de genderidentiteit en behandelwensen. Mochten de gevoelens van GD verdwijnen, dan kan de behandeling worden gestaakt en zal de eigen puberteit spontaan weer op gang komen. In de Nederlandse praktijk blijkt echter dat 1,4-6,0% van de jongeren stopt met de behandeling met een GnRH-analoog; 1,0-3,3% stopt vanwege veranderde genderidentiteit, maar de grote meerderheid van jongeren die behandeld worden met een GnR-analoog ondergaat een genderbevestigende hormoonbehandeling; 98% blijft deze hormonen ook op de lange termijn gebruiken.32,39,40

Lichamelijke gevolgen van puberteitsremming

De meest voorkomende kortetermijnbijwerkingen van GnRH-analogen zijn opvliegers, hoofdpijn en vermoeidheid, die meestal mild van aard zijn.35,41,42 Tijdens puberteitsremming vertragen de lengtegroei en botopbouw. Als de betrokkene vervolgens begint met genderbevestigende hormoonbehandeling, versnellen deze processen weer. De puberteitsremming lijkt de volwassen lengte nauwelijks te beïnvloeden.43 Mogelijk worden transjongens die vroeg in de puberteit beginnen met een GnRH analoog iets langer dan zonder behandeling.44

Na behandeling met puberteitsremmers en hormonen ligt de botmineraaldichtheid bij transmannen op jongvolwassen leeftijd rond het gemiddelde, maar bij transvrouwen wordt een relatief lage botmineraaldichtheid gezien.45,46 Het is onduidelijk in hoeverre dit het gevolg is van de behandeling of van andere factoren, zoals leefstijl. Het wordt aanbevolen transgender jongeren adviezen te geven over calciuminname, vitamine D-suppletie en voldoende lichaamsbeweging om een optimale botdichtheid na te streven.

Puberteitsremming kan gevolgen hebben voor latere chirurgische behandeling. Bij ongeveer de helft van de transmannen die vroeg in de puberteit zijn begonnen met puberteitsremming is er zo weinig borstontwikkeling, dat zij geen mastectomie nodig hebben.47 Bij transvrouwen die vroeg in de puberteit zijn gestart met puberteitsremming is soms zo weinig groei van de penis en het scrotum opgetreden dat de penisinversietechniek niet mogelijk is als zij een vaginaplastiek willen ondergaan. Er moeten dan andere geslachtsbevestigende operaties plaatsvinden.47

Het is belangrijk om met de jongeren te bespreken dat reeds opgetreden puberteitsontwikkeling, zoals een lage stem of borstgroei, niet of nauwelijks verandert door het gebruik van een GnRH-analoog. Bij transjongens die al volledig puberaal zijn ontwikkeld en de menarche hebben gehad, kan in plaats van een GnRH-analoog een progestageen voor continu gebruik worden voorgeschreven om de cyclus te reguleren, bijvoorbeeld lynestrenol, dat ook enige androgene werking heeft. Hoewel zeker in het eerste halfjaar soms nog bloedverlies optreedt, heeft lynestrenol geen nadelig effect op de botdichtheid, waardoor het langduriger gebruikt kan worden, ook als de transjongen nog geen testosteron gebruikt.48

Genderbevestigende hormonen

In Nederland kan vanaf de leeftijd van 15 à 16 jaar begonnen worden met masculiniserende of feminiserende geslachtsbevestigende hormoonbehandeling. De toediening van geslachtshormonen zorgt ervoor dat het lichaam beter gaat passen bij de geïdentificeerde gender en reduceert de GD. Bij jongeren wordt in het algemeen een opbouwend schema gehanteerd met een geleidelijke toename van de dosis tot aan de volwassen dosis. Dit schema is afhankelijk van het Tanner-stadium van de jongere.

Net als bij de genderzorg voor volwassenen zijn de botgezondheid en het cardiovasculaire risico aandachtspunten in de begeleiding van jongeren. Uit studies in volwassen populaties weten we dat de behandeling met geslachtsbevestigende hormonen op deze domeinen relatief veilig is, maar langetermijnstudies over de behandeling in de adolescentie ontbreken nog. Bij transgender personen op de leeftijd van 22 jaar was de vertraging in de botopbouw door behandeling tijdens de adolescentie niet volledig ingehaald, maar osteoporose of pathologische fracturen zijn niet gerapporteerd.45 In studies naar metabole parameters konden grote nadelige effecten uitgesloten worden. Er was echter wel een verschil tussen transvrouwen en transmannen. Nog voordat transmeisjes in hun tienerjaren met een GnRH-analoog begonnen waren, was hun botdichtheid verlaagd, maar bij transjongens was dit niet het geval.45 Een subset van transvrouwen ontwikkelde obesitas onder de behandeling met oestrogenen, wat van invloed is op het cardiovasculaire risico.

Mogelijk heeft de behandeling ook gevolgen voor het risico op kanker. Studies bij transgender volwassenen laten zien dat het risico op borstkanker bij transvrouwen hoger is dan bij mannen, maar lager dan bij vrouwen uit de algemene bevolking. Het risico op prostaatkanker is bij transvrouwen lager dan bij mannen.49,50 Gegevens over het risico op cervix- en ovariumcarcinoom bij transmannen ontbreken.

Androgenen

Androgenen kunnen worden toegediend met intramusculaire injecties (testosteronesters) of in gelvorm worden aangebracht op de huid (testosteron). Virilisatie uit zich in stemverlaging, mannelijke lichaamssamenstelling en -vorm, toename van lichaamsbeharing (ook in het gelaat) en lichte groei van de clitoris. Mogelijke bijwerkingen zijn acne en een negatieve invloed op de stemming. Complicaties als hypertensie en polycytemie zijn zeer zeldzaam in de reguliere transgenderzorg, maar de hematocriet en bloeddruk moeten wel regelmatig gecontroleerd worden. Als de volwassen dosering testosteron bereikt is, kan de behandeling met een GnRH-analoog of progestageen gestopt worden.

Oestrogenen

Oestrogenen worden zowel in orale vorm als dermale formules (pleisters) gebruikt voor de feminisatie van het lichaam. Met name bij transvrouwen met een verhoogd cardiovasculair risicoprofiel, zoals obesitas of familiaire belasting, wordt bij voorkeur gewerkt met oestrogene pleisters. De meest markante veranderingen zijn de groei van de borsten en verandering van de lichaamscompositie met een vervrouwelijking van de heup-tailleratio. De belangrijkste complicatie is trombose. Hoewel deze complicatie zeldzaam is, geeft men de voorkeur aan het natuurlijke oestrogeen 17β-oestradiol boven het synthetische oestrogeen ethinylestradiol, dat een sterkere trombogene werking heeft. Als een gonadectomie wordt verricht is daarna geen behandeling met een GnRH-analoog meer nodig.13

Adviezen voor de huisarts en mogelijkheden voor begeleiding

Het is belangrijk om in het taalgebruik aan te sluiten bij de beleving van de jongere en het gezin. Vraag daarom al aan het begin van het gesprek aan de jongere zelf hoe deze aangesproken wil worden, en wat het voor de ouders betekent als de huisarts deze aanspreekvorm overneemt. Een respectvolle, gendersensitieve, op de ontwikkeling aangepaste benadering en een steunende attitude is een belangrijke voorwaarde voor goede zorg voor mensen met vragen over hun eigen gender of die van hun kind.

Doordat het aantal zorgvragen op gendergebied veel sterker toeneemt dan de uitbreiding van de transgenderzorg, zijn de wachtlijsten bij de gespecialiseerde genderteams erg lang. Wachttijden tussen de 12 en 24 maanden zijn geen uitzondering. Zeker als er sprake is van naastliggende psychosociale problematiek, is het raadzaam kind en ouders in de tussentijd ook te verwijzen naar gendersensitieve psychologen in de reguliere ggz, om daar gendervragen in relatie met andere ontwikkelingsvragen te laten beoordelen. De insteek van de gendercentra is om met hun diagnostiek en indicatiestelling zoveel mogelijk aan te sluiten bij andere zorg. Hiermee kan dit proces ook aanzienlijk worden verkort. De patiëntenvereniging Transvisie biedt op haar website een lijst met instellingen die zich hebben gespecialiseerd op het gebied van gender. Ook als er andere vragen spelen, kan de reguliere ggz deze in een brede context beoordelen.

Verder kan gewezen worden op bij de leeftijd passende boeken, zoals De genderzoektocht, FAQ gender, de website van Steunpunt gendervragen, of de keuzehulp GenderAid.51,52

Juist bij jongeren in de beginfase van de puberteit kan de lange wachttijd lastig zijn, omdat de ongewenste lichaamsveranderingen die met deze fase samenhangen veel spanningen kunnen oproepen. Met name het optreden van de menstruatie kan leiden tot veel spanning. In overleg met de behandelcentra kan dan soms overwogen worden om bijvoorbeeld medicatie voor te schrijven, zoals lynestrenol, waardoor transjongens minder last van ongesteldheid ervaren. Wij ontraden overige hormonale behandelingen, zoals het gebruik van GnRH-analogen of geslachtshormonen, zolang er geen uitvoerige beoordeling door een gendercentrum heeft plaatsgevonden, conform het standpunt van de Nederlands Vereniging van Kindergeneeskunde.

Terug naar de jongeren

Jongere A besluit na counseling door de kinderarts om nog niet te beginnen met puberteitsremming, maar te wachten tot fertiliteitspreservatie mogelijk is. Een jaar later, wanneer het testisvolume is toegenomen tot 10 ml, lukt het haar nog niet semen te produceren en ondergaat zij een TESE. Een DEXA-scan laat een relatief lage botmineraaldichtheid voor de leeftijd zien (z-scores rond -1); uit het bloedonderzoek blijkt een vitamine D-deficiëntie. De kinderarts geeft voedingsadviezen (drie eenheden zuivel per dag) en adviseert om vitamine D-suppletie te nemen. Met de jongere en de ouders wordt gezocht naar een geschikte sport. Zij krijgt het advies om minimaal 3 keer per week 30 minuten intensief te bewegen. De jongere en haar ouders geven informed consent voor puberteitsremming en zij begint met een GnRH-analoog. De injecties worden elke 12 weken door de huisarts toegediend.

De huisarts bespreekt met jongere B en de ouders de verwijzing naar een gespecialiseerd gendercentrum. Vanwege de grote lijdensdruk bij de menstruatie bespreekt de huisarts de mogelijkheden om in de tussentijd de menstruatie te onderdrukken. Deze jongere rookt niet en er zijn geen trombo-embolische risicofactoren in de familie. De jongere kiest voor behandeling met lynestrenol en weet dat er in de eerste maanden nog een doorbraakbloeding kan ontstaan. Ook weet jongere B dat lynestrenol geen anticonceptivum is.

Bij jongere C stelt de psycholoog van de genderkliniek de diagnose ‘genderdysforie’. Zijn dysfore gevoelens lijken niet verklaard te worden door zijn autistische cognities. De ouders stemmen in met het onderdrukken van de menses om de jongere de kans te geven in deze periode zijn eigen identiteit meer te gaan ontwikkelen. Autisme hangt vaak samen met angst voor onvoorspelbaarheid en veranderingen. De onzekerheid ten aanzien van doorbraakbloedingen bij progestagenen is te veel stress voor deze jongere. Om hem meer zekerheid te geven wordt na zorgvuldige counseling begonnen met GnRHa. In het daaropvolgende jaar wordt jongere C regelmatig teruggezien op de genderpolikliniek om zijn ontwikkeling te volgen. Gezien zijn aanhoudende wens voor behandeling met testosteron worden de behandelmogelijkheden met androgenen en de effecten daarvan uitgebreid met hem besproken. De moeite met veranderingen maakt dat de jongere en zijn ouders kiezen voor dagelijkse gelapplicatie, waarbij de dosis relatief makkelijk en doeltreffend getitreerd kan worden op geleide van de behoefte.

Beste collega’s, het aantal jongeren met een hulpvraag over genderidentiteit is de laatste jaren sterk toegenomen. De oorzaak hiervoor is nog onbekend. De gendervragen zijn divers en vergen een individuele aanpak door een multidisciplinair team. Een aantal jongeren heeft bijkomende problemen, zoals stemmingsproblemen, autistiforme klachten en systeemproblematiek. De diagnostiek en behandeling vindt plaats conform de kwaliteitsstandaarden ‘Transgenderzorg Somatisch’ en ‘Psychische Transgenderzorg’.

Hormonale behandeling kan helpen om de genderdysforie te verminderden en de mentale gezondheid te verbeteren. Voordat wordt overgegaan tot hormonale behandeling moet een zorgvuldige psychologische beoordeling plaatsvinden, naast medische counseling en counseling over vruchtbaarheid. Hormoonbehandeling bestaat uit puberteitsremming of geslachtsaanpassende behandeling met geslachtshormonen. Gedurende het gehele behandeltraject wordt de jongere begeleid door het multidisciplinaire team.

Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van de behandelingen bij jongeren. Daarom is een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen in gesprekken met de jongere en de ouders noodzakelijk.

Literatuur
  1. Verhulst FC, van der Ende J, Ferdinand RF, Kasius MC. The prevalence of DSM-III-R diagnoses in a national sample of Dutch adolescents. Arch Gen Psychiatry. 1997;54:329-36. doi:10.1001/archpsyc.1997.01830160049008. Medline

  2. Zucker KJ. Epidemiology of gender dysphoria and transgender identity. Sex Health. 2017;14:404-11. doi:10.1071/SH17067. Medline

  3. Beek TF, Cohen-Kettenis PT, Bouman WP, et al. Gender incongruence of childhood: clinical utility and stakeholder agreement with the World Health Organization’s proposed ICD-11 criteria. PLoS One. 2017;12:e0168522. doi:10.1371/journal.pone.0168522. Medline

  4. de Graaf NM, Carmichael P, Steensma TD, Zucker KJ. Evidence for a change in the sex ratio of children referred for gender dysphoria: data from the Gender Identity Development Service in London (2000-2017). J Sex Med. 2018;15:1381-3. doi:10.1016/j.jsxm.2018.08.002. Medline

  5. Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg - Somatisch. Utrecht: Federatie Medisch Specialisten; 2018.

  6. Steensma TD, Kreukels BP, de Vries AL, Cohen-Kettenis PT. Gender identity development in adolescence. Horm Behav. 2013;64:288-97. doi:10.1016/j.yhbeh.2013.02.020. Medline

  7. Olson KR, Durwood L, DeMeules M, McLaughlin KA. Mental Health of Transgender Children Who Are Supported in Their Identities. Pediatrics. 2016;137:e20153223. doi:10.1542/peds.2015-3223. Medline

  8. Medico D, Pullen Sansfaçon A, Zufferey A, Galantino G, Bosom M, Suerich-Gulick F. Pathways to gender affirmation in trans youth: A qualitative and participative study with youth and their parents. Clin Child Psychol Psychiatry. 2020;25:1002-14. doi:10.1177/1359104520938427. Medline

  9. Kohlberg L. A cognitive-developmental analysis of children's sex role concepts and attitudes. 1966.

  10. Martin CL, Fabes RA. The stability and consequences of young children’s same-sex peer interactions. Dev Psychol. 2001;37:431-46. doi:10.1037/0012-1649.37.3.431. Medline

  11. Egan SK, Perry DG. Gender identity: a multidimensional analysis with implications for psychosocial adjustment. Dev Psychol. 2001;37:451-63. doi:10.1037/0012-1649.37.4.451. Medline

  12. Verhaeghe P. Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij; 2012.

  13. Coleman E, Radix AE, Bouman WP, et al. Standards of care for the health of transgender and gender diverse people, Version 8. Int J Transgend Health. 2022;23(Suppl 1):S1-259. doi:10.1080/26895269.2022.2100644. Medline

  14. Steensma TD, Zucker KJ, Kreukels BP, et al. Behavioral and emotional problems on the Teacher’s Report Form: a cross-national, cross-clinic comparative analysis of gender dysphoric children and adolescents. J Abnorm Child Psychol. 2014;42:635-47. doi:10.1007/s10802-013-9804-2. Medline

  15. Alberse AE, de Vries AL, Elzinga WS, Steensma TD. Self-perception of transgender clinic referred gender diverse children and adolescents. Clin Child Psychol Psychiatry. 2019;24:388-401. doi:10.1177/1359104518825279. Medline

  16. Chen D, Abrams M, Clark L, et al. Psychosocial characteristics of transgender youth seeking gender-affirming medical treatment: baseline findings from the Trans Youth Care Study. J Adolesc Health. 2021;68:1104-11. doi:10.1016/j.jadohealth.2020.07.033. Medline

  17. De Graaf NM, Cohen-Kettenis PT, Carmichael P, et al. Psychological functioning in adolescents referred to specialist gender identity clinics across Europe: a clinical comparison study between four clinics. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2018;27:909-19. doi:10.1007/s00787-017-1098-4. Medline

  18. Kallitsounaki A, Williams DM. Autism spectrum disorder and gender dysphoria/incongruence. a systematic literature review and meta-analysis. J Autism Dev Disord. 20 mei 2022 (epub). doi:10.1007/s10803-022-05517-y. Medline

  19. Strang JF, Meagher H, Kenworthy L, et al. Initial Clinical Guidelines for Co-Occurring Autism Spectrum Disorder and Gender Dysphoria or Incongruence in Adolescents. J Clin Child Adolesc Psychol. 2018;47:105-15. doi:10.1080/15374416.2016.1228462. Medline

  20. de Vries AL, Steensma TD, Doreleijers TA, Cohen-Kettenis PT. Puberty suppression in adolescents with gender identity disorder: a prospective follow-up study. J Sex Med. 2011;8:2276-83. doi:10.1111/j.1743-6109.2010.01943.x. Medline

  21. De Vries AL, Doreleijers TA, Steensma TD, Cohen-Kettenis PT. Psychiatric comorbidity in gender dysphoric adolescents. J Child Psychol Psychiatry. 2011;52:1195-202. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02426.x. Medline

  22. Connolly MD, Zervos MJ, Barone CJ II, Johnson CC, Joseph CL. the mental health of transgender youth: advances in understanding. J Adolesc Health. 2016;59:489-95. doi:10.1016/j.jadohealth.2016.06.012. Medline

  23. De Vries AL, McGuire JK, Steensma TD, Wagenaar EC, Doreleijers TA, Cohen-Kettenis PT. Young adult psychological outcome after puberty suppression and gender reassignment. Pediatrics. 2014;134:696-704. doi:10.1542/peds.2013-2958. Medline

  24. Van der Miesen AIR, Steensma TD, de Vries ALC, Bos H, Popma A. Psychological functioning in transgender adolescents before and after gender-affirmative care compared with cisgender general population peers. J Adolesc Health. 2020;66:699-704. doi:10.1016/j.jadohealth.2019.12.018. Medline

  25. Arnoldussen M, van der Miesen AIR, Elzinga WS, et al. Self-Perception of Transgender Adolescents After Gender-Affirming Treatment: A Follow-Up Study into Young Adulthood. LGBT Health. 2022;9:238-46. doi:10.1089/lgbt.2020.0494. Medline

  26. De Graaf NM, Huisman B, Cohen-Kettenis PT, et al. Psychological Functioning in Non-binary Identifying Adolescents and Adults. J Sex Marital Ther. 2021;47:773-84. doi:10.1080/0092623X.2021.1950087. Medline

  27. Peri A, Ahler A, Gook D, et al. Predicting successful sperm retrieval in transfeminine adolescents after testicular biopsy. J Assist Reprod Genet. 2021;38:2735-43. doi:10.1007/s10815-021-02293-z. Medline

  28. Moseson H, Fix L, Hastings J, et al. Pregnancy intentions and outcomes among transgender, nonbinary, and gender-expansive people assigned female or intersex at birth in the United States: Results from a national, quantitative survey. Int J Transgend Health. 2021;22:30-41. doi:10.1080/26895269.2020.1841058. Medline

  29. Leung A, Sakkas D, Pang S, Thornton K, Resetkova N. Assisted reproductive technology outcomes in female-to-male transgender patients compared with cisgender patients: a new frontier in reproductive medicine. Fertil Steril. 2019;112:858-65. doi:10.1016/j.fertnstert.2019.07.014. Medline

  30. Douglas CR, Phillips D, Sokalska A, Aghajanova L. Fertility preservation for transgender males: counseling and timing of treatment. Obstet Gynecol. 2022;139:1012-7. doi:10.1097/AOG.0000000000004751. Medline

  31. Moravek MB, Kinnear HM, George J, et al. Impact of exogenous testosterone on reproduction in transgender men. Endocrinology. 2020;161:bqaa014. doi:10.1210/endocr/bqaa014. Medline

  32. Van der Loos MATC, Klink DT, Hannema SE, et al. Children and adolescents in the Amsterdam Cohort of Gender Dysphoria: trends in diagnostic- and treatment trajectories during the first 20 years of the Dutch Protocol. J Sex Med. 2023;20:398-409. doi:10.1093/jsxmed/qdac029. Medline

  33. Costa R, Dunsford M, Skagerberg E, Holt V, Carmichael P, Colizzi M. Psychological support, puberty suppression, and psychosocial functioning in adolescents with gender dysphoria. J Sex Med. 2015;12:2206-14. doi:10.1111/jsm.13034. Medline

  34. Kuper LE, Stewart S, Preston S, Lau M, Lopez X. Body Dissatisfaction and mental health outcomes of youth on gender-affirming hormone therapy. Pediatrics. 2020;145:e20193006. doi:10.1542/peds.2019-3006. Medline

  35. Carmichael P, Butler G, Masic U, et al. Short-term outcomes of pubertal suppression in a selected cohort of 12 to 15 year old young people with persistent gender dysphoria in the UK. PLoS One. 2021;16:e0243894. doi:10.1371/journal.pone.0243894. Medline

  36. Richards C, Maxwell J, McCune N. Use of puberty blockers for gender dysphoria: a momentous step in the dark. Arch Dis Child. 2019;104:611-2. doi:10.1136/archdischild-2018-315881. Medline

  37. Goedegebuure WJ, van der Steen M, de With JL, Hokken-Koelega A. Cognition, Health-related quality of life, and psychosocial functioning after GH/GnRHa treatment in young adults born SGA. J Clin Endocrinol Metab. 2018;103:3931-8. doi:10.1210/jc.2018-01463. Medline

  38. Arnoldussen M, Hooijman EC, Kreukels BP, de Vries AL. Association between pre-treatment IQ and educational achievement after gender-affirming treatment including puberty suppression in transgender adolescents. Clin Child Psychol Psychiatry. 2022;27:1069-76. doi:10.1177/13591045221091652. Medline

  39. Brik T, Vrouenraets LJJJ, de Vries MC, Hannema SE. Trajectories of adolescents treated with gonadotropin-releasing hormone analogues for gender dysphoria. Arch Sex Behav. 2020;49:2611-8. doi:10.1007/s10508-020-01660-8. Medline

  40. Van der Loos MATC, Hannema SE, Klink DT, den Heijer M, Wiepjes CM. Continuation of gender-affirming hormones in transgender people starting puberty suppression in adolescence: a cohort study in the Netherlands. Lancet Child Adolesc Health. 2022;6:869-75. doi:10.1016/S2352-4642(22)00254-1. Medline

  41. Schagen SE, Cohen-Kettenis PT, Delemarre-van de Waal HA, Hannema SE. Efficacy and safety of gonadotropin-releasing hormone agonist treatment to suppress puberty in gender dysphoric adolescents. J Sex Med. 2016;13:1125-32. doi:10.1016/j.jsxm.2016.05.004. Medline

  42. Hembree WC, Cohen-Kettenis PT, Gooren L, et al. Endocrine treatment of gender-dysphoric/gender-incongruent persons: an Endocrine Society clinical practice guideline. J Clin Endocrinol Metab. 2017;102:3869-903. doi:10.1210/jc.2017-01658. Medline

  43. Boogers LS, Wiepjes CM, Klink DT, et al. Transgender girls grow tall: adult height is unaffected by GnRH analogue and estradiol treatment. J Clin Endocrinol Metab. 2022;107:e3805-15. doi:10.1210/clinem/dgac349. Medline

  44. Willemsen LA, Boogers LS, Wiepjes CM, et al. Just as tall on testosterone; a neutral to positive effect on adult height of GnRHa and testosterone in trans boys. J Clin Endocrinol Metab. 2023;108:414-21. Medline.

  45. Klink D, Caris M, Heijboer A, van Trotsenburg M, Rotteveel J. Bone mass in young adulthood following gonadotropin-releasing hormone analog treatment and cross-sex hormone treatment in adolescents with gender dysphoria. J Clin Endocrinol Metab. 2015;100:E270-5. doi:10.1210/jc.2014-2439. Medline

  46. Schagen SEE, Schagen SEE, Wouters FM, Cohen-Kettenis PT, Gooren LJ, Hannema SE. Bone development in transgender adolescents treated with GnRH analogues and subsequent gender-affirming hormones. J Clin Endocrinol Metab. 2020;105:e4252-63. doi:10.1210/clinem/dgaa604. Medline

  47. Van de Grift TC, van Gelder ZJ, Mullender MG, Steensma TD, de Vries ALC, Bouman MB. Timing of puberty suppression and surgical options for transgender youth. Pediatrics. 2020;146:e20193653. doi:10.1542/peds.2019-3653. Medline

  48. Tack LJW, Craen M, Lapauw B, et al. Proandrogenic and antiandrogenic progestins in transgender youth: differential effects on body composition and bone metabolism. J Clin Endocrinol Metab. 2018;103:2147-56. doi:10.1210/jc.2017-02316. Medline

  49. De Blok CJM, Wiepjes CM, Nota NM, et al. Breast cancer risk in transgender people receiving hormone treatment: nationwide cohort study in the Netherlands. BMJ. 2019;365:l1652. doi:10.1136/bmj.l1652. Medline

  50. De Nie I, de Blok CJM, van der Sluis TM, et al. Prostate cancer incidence under androgen deprivation: nationwide cohort study in trans women receiving hormone treatment. J Clin Endocrinol Metab. 2020;105:e3293-9. doi:10.1210/clinem/dgaa412. Medline

  51. Testa RJ, Coolhart, D., Peta, J. De genderzoektocht. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2021.

  52. Woelkens M, de Vries T. FAQ Gender - Antwoorden op veelgestelde vragen als je iemand bent of kent die non-binair is. Zeist: Blossom Books; 2021.

Auteursinformatie

Radboudumc, Expertisecentrum Geslacht & Gender, Nijmegen: prof.dr. H.L. Claahsen-van der Grinten kinderarts-endocrinoloog; dr. M.A. Spath, gynaecoloog-subspecialist voortplantingsgeneeskunde; dr. C. Verhaak, klinisch psycholoog. Amsterdam UMC, locatie VUmc, Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie, Amsterdam: dr. S.E. Hannema en dr. D. Klink, kinderartsen-endocrinologen; dr. A.L.C. de Vries, kinder- en jeugdpsychiater. Genderteam Zuid Nederland, Mutsaersstichting, Venlo/Eindhoven: J. Roeffen, klinisch psycholoog.

Contact H.L. Claahsen-van der Grinten (hedi.claahsen@radboudumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Auteur Belangenverstrengeling
Hedi L. Claahsen-van der Grinten ICMJE-formulier
Sabine E. Hannema ICMJE-formulier
Daniel Klink ICMJE-formulier
Joep Roeffen ICMJE-formulier
Marian A. Spath ICMJE-formulier
Chris Verhaak ICMJE-formulier
Annelou L.C. de Vries ICMJE-formulier
Hedi Claahsen
Dit artikel wordt besproken in#19 Zorginfarct en knelpunten in transgenderzorg
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Beste auteurs,

Wij als team seksuologie & gender van PsyQ Utrecht waren verheugd om te zien dat het NTVG een heel artikel wijdde aan genderincongruentie (nummer 27, jaargang 167). We hebben met veel plezier het artikel gelezen en ook besproken in ons team.

We denken dat het een belangrijk onderwerp is waar aandacht aan besteed mag worden. Wij hebben binnen onze instelling dagelijks te maken met mensen met genderdysforie en daarom gaat het ons aan het hart dat de informatie hieromtrent juist en volledig is. We hopen daarom dat het goed is dat we enkele op- en aanmerkingen geven na het lezen van het artikel.

We zagen dat in de begrippenlijst de begrippen geslacht en gender soms wat door elkaar gebruikt werden. Vooral de begrippen gender en non-binair zijn volgens ons niet correct uitgelegd. Wat volgens ons een betere uitleg zou zijn is de volgende:

Gender

Culturele betekenis van lichamelijke verschillen. Het is een script met rollen en regels en varieert tussen culturen. Het heeft drie ingrediënten die een rol spelen: sekse, genderexpressie en genderidentiteit.

Non-binair

Als je geen keuze maakt tussen man of vrouw: je voelt je van beide een beetje of geen van beide. Non-binair is eigenlijk een parapluterm: het wordt gebruikt voor alle genders die buiten de tweedeling man/vrouw vallen. Sommige non-binaire mensen noemen zich bijvoorbeeld gender non-conform, agender of genderfluïde.

Daarnaast leek uit het artikel dat een genderteam alleen maar medische zorg zou bieden. Dat is naar ons idee niet het geval. Genderteams bieden ook wel psychische zorg, vaak niet zo lang en uitgebreid als de zorg die binnen de GGZ geboden wordt, maar toch.

We hopen dat jullie in het NTVG een kleine correctie kunnen maken op bovenstaande zodat alle lezers op de juiste manier geïnformeerd worden hierover.

Alsnog zijn we erg blij dat het NTVG zich heeft ingezet om lezers te informeren over genderincongruentie.

Vriendelijke groeten,

Britt Rook , namens het hele team seksuologie en gender van PsyQ Utrecht

Britt Rook, behandelaar PsyQ

De auteurs danken Britt Rook en het team ‘seksuologie en gender’ van ggz PsyQ voor de complimenten over ons artikel “Jongeren met genderincongruentie; Dilemma’s in de multidisciplinaire behandeling met hormonen “ in NTvG. Graag gaan we in op de gemaakte opmerkingen bij dit artikel.

Allereerst werd er op de begrippenlijst opgemerkt dat ‘gender’ en ‘non-binair’ verwarrend uitgelegd waren. Goed is om daarbij aan te merken dat terminologie rondom transgender personen de laatste jaren sterk in ontwikkeling is en ook in verschillende context en door verschillende personen vaak op een andere manier gebruikt wordt. De lijst in ons artikel was overgenomen van Transvisie, formeel een patiënten belangenorganisatie die zich inzet voor alle mensen met vragen rondom hun genderidentiteit en hun omgeving. Zoals ook Transvisie zelf al aangeeft, zijn deze termen aan verandering onderhevig en sommige termen zijn zelfs in onbruik geraakt. Het is dan ook belangrijk om altijd na te gaan welke termen transgender jongeren en hun families zelf gebruiken en wat ze daarmee bedoelen en daar in het verdere contact respectvol rekening mee te houden. De aanvullingen van Rook et al., zijn in die zin daar een voorbeeld van. Voor een algemene beschrijving van terminologie en het letten op wordt gebruik kan ook worden verwezen naar de terminologielijst van de APA: Gender (apa.org)

Voor wat betreft de opmerking dat een genderteam zich niet alleen op medische zorg richt, zijn we Rook et al., zeer erkentelijk, want dit is zeker niet onze insteek van het artikel geweest. Als we de definitie van ‘genderteam’ als multidisciplinair team voor medische behandeling hanteren(zie begrippenlijst) geldt deze echter wel. Daar maakt psychische zorg, zoals beschreven, een onlosmakelijk deel van uit.  Historisch is het ook lang zo geweest dat transgender jongeren en hun gezin zowel met vragen rondom hun genderidentiteit als met een medische transitiewens naar deze gespecialiseerde, zich meestal in een academisch ziekenhuis bevindende, genderteams kwamen. Gelukkig is er toenemend ook kennis en psychische zorg, apart, vooraf, parallel of na een somatisch genderbevestigend behandeltraject, in de ggz beschikbaar (kwaliteitsstandaard psychische zorg,). Dit is, zoals wij al aangaven in de paragraaf ‘organisatie van zorg’, van grote waarde, zeker met bestaande wachtlijsten en een toename van jongeren met genderidentiteitsvragen die in veel gevallen een psychische kwetsbaarheid hebben. Zoals de titel van ons artikel aangaf, hebben wij ons  met name gericht op de hormonale genderbevestigende behandeling, maar de psychische zorg voor transgender jongeren en hun gezinnen en naasten is in veel gevallen zeker zo belangrijk. Wij vinden het belangrijk dat deze toenemend beschikbaar wordt en zien een grote meerwaarde in samenwerking en afstemming tussen genderteams in medische behandelcentra en genderteams in de ggz, waarvan PsyQ een van de voorbeelden is.

Namens alle co-auteurs, Annelou L.C. de Vries

Annelou L.C. de Vries