Vijf problemen met de klinische les ‘Jongeren met genderincongruentie’

Onzekerheden rond de huidige genderzorg

Jongere die één kant op wijst
Jilles Smids
Patrik Vankrunkelsven
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2023;167:D7941
Abstract
Download PDF

De genderzorg in Nederland is niet zo onderbouwd als het lijkt. Dat vinden ethicus Jilles Smids en professor huisartsgeneeskunde Patrik Vankrunkelsven. Een eerdere klinische les in dit tijdschrift over kinderen en jongeren met genderincongruentie geeft volgens hen een onvolledig beeld.

artikel

In de klinische les ‘Jongeren met genderincongruentie’ geven diverse deskundigen van het Radboudumc, het Amsterdam UMC en Genderteam Zuid-Nederland een overzicht van onder andere de prevalentie, organisatie van zorg, diagnostiek, indicatiestelling en diverse aspecten van de hormoonbehandelingen.1 Op cruciale punten is de weergave van de wetenschappelijke stand van zaken en de internationale discussie echter onvolledig. In de huidige context met meer dan 2000 jongeren op de wachtlijst van de genderklinieken en de toenemende controverse over wat goede genderzorg inhoudt, is dat problematisch. In dit artikel kaarten wij vijf problemen aan met betrekking tot de klinische les. In het supplement bij dit artikel staan extra literatuurverwijzingen en toelichtende voetnoten.

Zwak bewijs voor veiligheid en effectiviteit

Het eerste en meest fundamentele probleem is dat de behandeling met puberteitsremmers en cross-seksehormonen (hormonen van het andere biologische geslacht) in Nederland nog steeds als reguliere behandeling gegeven worden, terwijl de wetenschappelijke basis zeer zwak is. De systematische reviews van NICE beoordeelden de bewijskracht van de wetenschappelijke literatuur over de veiligheid en effectiviteit van zowel puberteitsremmers als cross-seksehormonen als ‘zeer laag’.2 In de klinische les wordt daarom terecht alleen maar gesproken van ‘mogelijke’ voordelen van puberteitsremmers en wordt vermeld dat ‘langetermijnstudies naar de effectiviteit en veiligheid van gonadotropine-‘releasing’-hormoon(GnRH)-analogen nog ontbreken’.

Wanneer men de GRADE-systematiek zou gebruiken om van het wetenschappelijke bewijs tot aanbevelingen te komen, lijkt de kans erg klein dat beide hormoonbehandelingen als reguliere zorg gekwalificeerd zouden worden. Het bijwerkingenprofiel is zeer ongunstig, met gegarandeerde vruchtbaarheidsproblemen en andere gezondheidsrisico’s, zoals verminderde botdichtheid, een mogelijk belemmerde hersenontwikkeling, verminderd seksueel functioneren, ‘vast zetten’ in het transitieproces, een technisch moeilijkere genitale operatie door onderontwikkelde geslachtsorganen en de ‘unknown unknowns’ op de lange termijn.3

Als positieve effecten staan daartegenover dat de hormoonbehandelingen – met zekerheid – de vorming van irreversibele secundaire geslachtskenmerken voorkomen en – met zeer lage bewijszekerheid – genderdysforie (GD) verminderen en de mentale gezondheid verbeteren. Of het voorkomen van de natuurlijke puberteit en de geslachtsaanpassende behandelingen per saldo daadwerkelijk de levenskwaliteit blijvend verbeteren, is onbekend. De klinische les maakt niet inzichtelijk waarom ondanks dit alles puberteitsremming en behandeling met cross-seksehormonen in Nederland toch reguliere zorg zijn.

In het verlengde hiervan is het ook problematisch dat de klinische les verwijst naar de kwaliteitsstandaarden ‘Transgenderzorg Somatisch’ en ‘Psychische Transgenderzorg’ als gezaghebbende bronnen van informatie. Beide standaarden zijn verouderd en niet op een systematische review van de literatuur gebaseerd.4 Ze zijn ingehaald door de actualiteit van de landen die wel systematische reviews hebben uitgevoerd en naar aanleiding daarvan hun genderzorg grondig hebben hervormd.

‘Adolescent onset’ genderdysforie niet specifiek besproken

Het tweede probleem is dat jongeren bij wie de GD ontstond in de adolescentie (‘adolescent onset’) niet worden onderscheiden van jongeren die van kinds af aan kampen met GD (‘childhood onset’; zie uitlegkader rechts bovenaan de pagina). Degenen met ‘adolescent onset’ GD worstelen vaak met psychische problemen of hebben een diagnose als autisme, en de mogelijkheid bestaat dat hun identificatie als transgender mede ontstaat door de invloed van sociale media en ‘peer influence’.5 Dit is extra zorgelijk, omdat deze adolescenten niet passen in de oorspronkelijke doelgroep van het Nederlandse behandelprotocol (‘Dutch protocol’), namelijk kinderen met sterke GD vanaf de vroege kindertijd.

Onzekerheid rond spijt op de lange termijn

Het derde probleem hangt hiermee samen en betreft de claim over de adolescenten die na puberteitsremming beginnen met cross-seksehormonen, namelijk dat ‘98% van hen deze hormonen ook op de lange termijn blijft gebruiken’.6 Hiermee wekken de auteurs de indruk dat de kans op spijt klein is.

De mediane duur vanaf de eerste dag dat de kinderen cross-seksehormonen gingen gebruiken tot het meetmoment in de studie waarop zij nog een recept hadden voor deze hormonen, was echter 3,5 jaar voor geboren jongens en 2,3 jaar voor geboren meisjes. Dus voor het grootste deel van de deelnemers is er zeker geen sprake van ‘lange termijn’, vooral ook omdat het gemiddeld wel 10 jaar kan duren voordat spijt tot uiting komt.

Onder de deelnemers die het kortst zijn gevolgd, zijn waarschijnlijk relatief veel jongeren met ‘adolescent onset’ GD, bij wie het natuurlijk beloop grotendeels onbekend is.5 Wat het spijtpercentage in de laatstgenoemde groep zal zijn, is daarom simpelweg onbekend.

Puberteitsremming als begin van de transitie

Het vierde probleem betreft de stelling dat puberteitsremming tijd voor ‘verdere exploratie’ zou creëren. In Nederland stopt echter slechts 1,4-6,0% van de jongeren met puberteitsremmers; een extreem hoog percentage van de jongeren gaat na puberteitsremming door met cross-seksehormonen.1

Zoals specialisten van het VUmc al in 1998 erkenden, zou het ook kunnen dat jongeren juist niet meer exploreren doordat ze puberteitsremming zien als eerste stap van hun transitie.7 In een onderzoeksrapport over de Engelse genderzorg noemde kinderarts Hillary Cass het een reële mogelijkheid dat puberteitsremmers jongeren ‘vast zet’ in een medisch traject, doordat ze de normale psychosociale en psychoseksuele ontwikkeling belemmeren.8

Negatief effect op hersenontwikkeling

Het vijfde probleem ten slotte betreft onjuiste informatie over het mogelijke effect van GnRH-analogen op de hersenontwikkeling: er zou bij andere toepassingen ‘geen negatief effect op het IQ gezien’ worden. In een studie naar het effect van puberteitsremming bij pubertas praecox trad na twee jaar puberteitsremming echter een significante IQ-daling op van 100 naar 93.9 En zo zijn er veel meer zorgelijke signalen.3

Conclusie

Samenvattend, de situatie is naar onze overtuiging kritiek: een exponentieel groeiend aantal kinderen wil in medische transitie, zonder dat de oorzaak van die groei bekend is en zonder dat op goede gronden gezegd kan worden dat een transitie hun leven beter zal maken. Ons inziens zou Nederland daarom onmiddellijk de genderzorg ingrijpend moeten hervormen, naar het voorbeeld van Zweden en Finland. Dat zou betekenen dat hormonen alleen nog maar als ultimum remedium kunnen worden voorgeschreven, in strikt onderzoeksverband en alleen aan de oorspronkelijke doelgroep van het Dutch Protocol, namelijk: kinderen met ernstige genderdysforie vanaf de vroege kinderleeftijd. Voor de grote groep adolescenten die pas aan het begin van de puberteit of zelfs nog later met genderdysforie te kampen krijgen, dienen minder ingrijpende interventies, zoals psychosociale ondersteuning en behandeling van bijkomende psychische problematiek, de eerstelijnsinterventie te worden. Het uitgangspunt moet immers zijn: primum non nocere.

Literatuur
  1. Claahsen-van der Grinten H, Hannema SE, Klink D, et al. Jongeren met genderincongruentie. Dilemma’s in de multidisciplinaire behandeling met hormonen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2023;167:D7548.
  2. Nice Evidence Reviews – Cass Review. https://cass.independent-review.uk/nice-evidence-reviews/, geraadpleegd op 3 december 2022.
  3. Biggs M. The Dutch protocol for juvenile transsexuals: origins and evidence. J Sex Marital Ther. 2023;49:348-68. doi:10.1080/0092623X.2022.2121238. Medline
  4. Smeehuijzen L, Smids J, Hoekstra C. Transgenderzorg aan kinderen Juridische bedenkingen bij het Dutch Protocol. Nederlands Juristenblad. 2018;2023:2058-69.
  5. Kaltiala-Heino R, Bergman H, Työläjärvi M, Frisén L. Gender dysphoria in adolescence: current perspectives. Adolesc Health Med Ther. 2018;9:31-41. doi:10.2147/AHMT.S135432. Medline
  6. Van der Loos MATC, Hannema SE, Klink DT, den Heijer M, Wiepjes CM. Continuation of gender-affirming hormones in transgender people starting puberty suppression in adolescence: a cohort study in the Netherlands. Lancet Child Adolesc Health. 2022;6:869-75. doi:10.1016/S2352-4642(22)00254-1. Medline
  7. Cohen-Kettenis PT, van Goozen SHM. Pubertal delay as an aid in diagnosis and treatment of a transsexual adolescent. Eur Child Adolesc Psychiatry. 1998;7:246-8. doi:10.1007/s007870050073. Medline
  8. Cass H. Interim report – Cass Review. https://cass.independent-review.uk/publications/interim-report/, geraadpleegd op 2 december 2022.
  9. Mul D, Versluis-den Bieman HJ, Slijper FM, Oostdijk W, Waelkens JJ, Drop SL. Psychological assessments before and after treatment of early puberty in adopted children. Acta Paediatr. 2001;90:965-71. doi:10.1111/j.1651-2227.2001.tb01349.x. Medline
  10. Arnoldussen M, de Rooy FBB, de Vries ALC, van der Miesen AIR, Popma A, Steensma TD. Demographics and gender-related measures in younger and older adolescents presenting to a gender service. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2022. doi:10.1007/s00787-022-02082-8. Medline
Auteursinformatie

Erasmus MC, afd. Medische Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de geneeskunde, Rotterdam: dr. J. Smids, filosoof en ethicus. KU Leuven, afd. Public Health, Leuven: em.prof.dr. P. Vankrunkelsven, huisarts.

Contact J. Smids (j.smids@erasmusmc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Jilles Smids ICMJE-formulier
Patrik Vankrunkelsven ICMJE-formulier
Jongeren met genderincongruentie
Uitlegkader
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Dr. E.M.
Stuveling

Collegae,

Bedankt voor dit artikel. 
Ik maak mij ook ernstige zorgen; dank voor deze onderbouwing. 

Groetend Erik Stuveling

dr. E.M. Stuveling, huisarts

Geachte collega Stuveling,

Dank voor uw reactie, die om diverse redenen significant is. Via ons wetenschappelijke werk op dit thema weten wij inmiddels dat uw en onze zorg ook in Nederland onder professionals breed gedeeld wordt, waaronder (kinder)psychiaters, GZ-psychologen werkzaam in de jeugd-GGZ, schoolpsychologen, medici, en ethici. Echter, wij merken bij hen vaak grote aarzeling om zich publiek uit te spreken.

Deze aarzeling is jammer en onnodig. Immers, de huidige genderzorg aan kinderen staat bol van de medisch-ethische afwegingen, die niet exclusief aan genderclinici zijn, maar in de eerste plaats aan de samenleving. Daarmee zijn ook de gezichtspunten van professionals uit andere vakgebieden relevant. 

Dát de genderzorg vele morele dillema’s kent, wordt intussen door de klinische les (hierna KL) waar wij op reageren wel degelijk erkend. Echter, juist daarom is het uitblijven van een reactie op ons commentaar teleurstellend. Twee dilemma’s zullen wij nu nog wat scherper neerzetten.

Ten eerste de zorg dat puberteitsremmers (hierna PRs) iatrogene schade veroorzaken doordat zij de (gender)identiteits- en seksuele ontwikkeling stilleggen. Oftewel, het potentiële ‘medicijn’ tegen genderdysforie, de puberteit, wordt betreffende kinderen ontnomen. Het extreem hoge percentage dat na PRs doorgaat met cross-sekse hormonen, zo’n 95%, roept dus om een verklaring. De Vries, een van de Amsterdamse auteurs van de KL, stelde tegenov het NRC : 

„We kijken heel zorgvuldig naar wie we PRs geven, en dat zijn inderdaad de jongeren met een heel grote kans dat het geen tijdelijke bevlieging is. Kennelijk kunnen we die selectie goed maken.”[i]

Echter, vanuit het Radboudmc uitte Verhaak, ook een van de auteurs, zich tegenover De Groene voorzichtiger, hoewel dat helaas niet doorklinkt in de KL:

‘PRs grijpen in op de hormonale ontwikkeling van het lichaam en dus op de ontwikkeling van het brein en de seksualiteit. En terwijl die ontwikkelingen stilstaan en deze kinderen in seksueel opzicht nog vaak heel pril zijn, moeten ze beslissingen nemen die van invloed zijn op de seksualiteit in hun volwassen leven.’[ii]

Wij achten een iatrogeen effect waarschijnlijk, vanwege de combinatie van het hoge percentage van 95% en het bestaan van bovengenoemde plausibele mechanismen. 

Als tweede dilemma het mogelijke effect van puberteitsremmers op het brein. Immers, de KL stelt wel dat er bij andere toepassingen ‘geen negatief effect op het IQ gezien’ zou worden, maar het Amsterdamse artikel dat in de KL wel geciteerd wordt  toont al het tegendeel: 

“A study in adopted children (= 30) with precocious puberty who were treated with GnRH analogues, either alone or with growth hormone, showed that their IQ levels had decreased about 7 points after this treatment (Mul et al., 2001).” (1)

Ook suggereert de VUmc studie uit 2015 van Staphorsius et al. dat PRs wel degelijk het cognitieve functioneren van transjongeren negatief beïnvloeden (2). Geboren jongens scoorden na gemiddeld 1,8 jaar PRs significant lager op een test voor  de executieve functies. In de concluderende samenvatting werd deze bevinding echter niet benoemd en mede daardoor ging deze studie ten onrechte de wereld in als geruststellend.

Daarom de vraag: hoe  wegen de auteurs van de KL deze en andere zorgelijke signalen t.a.v. de impact op het brein?

Ten slotte nogmaals onze vraag: hoe is te rechtvaardigen dat ondanks het gebrek aan bewijs  en de grote nadelen, behandeling met PRs en cross-seksehormonen in Nederland toch reguliere zorg zijn?


 

 

dr. J. Smids
dr. P. Vankrunkelsven (voor gegevens, zie ons oorspronkelijke commentaar)
Literatuur

1.           Arnoldussen M, Hooijman EC, Kreukels BP, de Vries AL. Association between pre-treatment IQ and educational achievement after gender-affirming treatment including puberty suppression in transgender adolescents. Clin Child Psychol Psychiatry. 2022 May 31;13591045221091652. 

2.           Staphorsius AS, Kreukels BPC, Cohen-Kettenis PT, Veltman DJ, Burke SM, Schagen SEE, et al. Puberty suppression and executive functioning: An fMRI-study in adolescents with gender dysphoria. Psychoneuroendocrinology. 2015 Jun 1;56:190–9. 

 

[i] https://www.nrc.nl/nieuws/2023/01/27/zijn-de-twijfels-over-puberteitsremmers-voor-transgenderjongeren-terecht-a4155289

[ii] https://www.groene.nl/artikel/gender-zonder-grenzen