Factor XI-remmers: de heilige graal voor antistolling?

Een balon van 11 in Romeinse Cijfers
Ralf E. Harskamp
Saskia Middeldorp
Joris R. de Groot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:D7018
Abstract
Download PDF

Directe orale anticoagulantia verkleinen het risico op trombo-embolische complicaties, maar ze verhogen het bloedingsrisico. Het lijkt erop dat factor XI-remmers ons uit dit behandeldilemma kunnen redden.

Samenvatting

Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) worden veelvuldig voorgeschreven bij patiënten met non-valvulair atriumfibrilleren, veneuze trombose en longembolie en ook rondom grote orthopedische ingrepen, met als doel het risico op trombo-embolische complicaties te verkleinen. DOAC’s verhogen ook het bloedingsrisico en in de praktijk betekent dit soms een behandeldilemma bij oudere en kwetsbare groepen. Mogelijk biedt een nieuwe groep anticoagulantia in de toekomst uitkomst. Deze middelen grijpen aan op factor XI, een andere plek in de stollingsketen dan waarop de huidige DOAC’s aangrijpen (trombine of factor Xa). Factor XI speelt een belangrijke rol bij trombosevorming, maar slechts een beperkte rol bij hemostase. Het remmen hiervan zou dus enerzijds het risico op trombose verlagen, maar anderzijds beperkt effect hebben op het bloedingsrisico. In dit artikel bespreken we de bevindingen van klinische studies naar factor XI-remmers en schetsen we een toekomstperspectief, inclusief een voorstel voor het gebruik van consistente terminologie bij deze nieuwe klasse DOAC’s.

artikel

Met de klinische toepassing van vitamine K-antagonisten (VKA’s) als middelen ter preventie van trombo-embolieën brak zo’n 70 jaar geleden het tijdperk van de antistolling aan.1 Tegenwoordig krijgen directe orale anticoagulantia (DOAC’s) meestal de voorkeur boven VKA’s, omdat deze middelen gebruiksvriendelijker en veiliger zijn en ten minste net zo effectief in het voorkómen van stolselvorming.2,3

Desondanks bestaat ook bij het gebruik van DOAC’s nog steeds een verhoogd risico op bloedingen ten opzichte van geen gebruik van anticoagulantia. Dit is met name een probleem bij oudere, kwetsbare patiënten of bij patiënten met een sterk verminderde nierfunctie, die zowel een hoog bloedingsrisico als een hoog risico op trombo-embolie hebben. In de dagelijkse praktijk levert dit een behandeldilemma op, waarbij antistolling bij dergelijke patiënten vaak niet gestart wordt, te laag wordt gedoseerd, of wordt gestaakt.4 Naar schatting ontvangt een kwart tot de helft van deze patiënten geen adequate behandeling, waardoor de risico’s op complicaties als beroerte en sterfte een veelvoud hoger liggen dan nodig is.5

Om deze reden gaat de zoektocht naar nog betere antistollingsmiddelen dan ook door, met als doel dat uiteindelijk een optimale balans tussen veiligheid, effectiviteit en gebruiksgemak wordt gevonden. Een anticoagulans dat wel ongewenste trombo-embolie voorkómt maar het risico op bloedingen niet verhoogt, wordt beschouwd als de ‘heilige graal van de antistolling’.

Middelen die factor XI remmen vormen daarbij een veelbelovende ontwikkeling. In dit artikel bespreken we de onderliggende mechanismen en bevindingen op basis van de meest recente literatuur over deze nieuwe groep geneesmiddelen. Tot slot schetsen we in een toekomstperspectief wat het gebruik van deze middelen in potentie zou betekenen. Daarbij richten we de aandacht vooral op patiënten met atriumfibrilleren, de grootste groep chronische gebruikers van antistollingsmiddelen.

Mechanisme

Bij een beschadigde bloedvaatwand leidt de stollingscascade tot fibrinevorming en een fibrinenetwerk zorgt, samen met onder meer trombocyten en erytrocyten, voor hemostase. De stollingscascade kent een intrinsieke en een extrinsieke keten. De componenten die de intrinsieke keten activeren zijn reeds in het bloed aanwezig, terwijl voor de extrinsieke keten een weefselfactor nodig is die vrijkomt bij beschadiging van het endotheel.6 De klassieke antistollingsmiddelen grijpen in op verschillende punten in de stollingscascade, waaronder factor VII. Deze is van groot belang is bij schade aan de vaatwand. DOAC’s zijn juist heel specifiek en remmen één bepaalde stollingsfactor, te weten trombine (dabigatran) of factor Xa (FXa) (rivaroxaban, apixaban, edoxaban).

Het is belangrijk te beseffen dat antistollingsmiddelen zowel de pathologische fibrinevorming als de fysiologische fibrinevorming verhinderen. De remming van pathologische fibrinevorming gaat trombose tegen, maar door die tweede eigenschap wordt tegelijkertijd de hemostase geremd, met als gevolg een toegenomen risico op bloedingen. Beeldend verwoord: bij trombose wordt een trombus gevormd in het lumen van een bloedvat, bij hemostase wordt een stolsel gevormd op de plek van een beschadiging van de bloedvatwand en naaste omgeving. De zoektocht naar nieuwe antistollingsmiddelen is dan ook gericht op een middel dat enerzijds zoveel mogelijk effect sorteert op trombosevorming en anderzijds de hemostase zo min mogelijk beïnvloedt.

Een van de meestbelovende aangrijpingspunten is factor XI (figuur). Deze factor speelt een relatief kleine rol in de stollingsketen bij hemostase. Hij is echter een belangrijke aanjager van trombosevorming. Factor XI zet namelijk een stollingscascade in gang als weefselfactor vrijkomt uit bijvoorbeeld beschadigd endotheel bij een atherosclerotische plaqueruptuur, en zorgt bij verhoogde trombinegeneratie voor extra stollingsactivatie.7,8 Dit past bij de observatie dat bloedingen bij patiënten met erfelijke factor XI-deficiëntie zich vooral voordoen na trauma of chirurgie en zelden spontaan optreden. Factor XI lijkt dus niet aan te zetten tot stollingsinitiatie, maar wel tot trombusgroei.9 Patiënten met een erfelijke factor XI-deficiëntie hebben, in vergelijking met patiënten met een normale factor XI, een lager risico op trombo-embolische complicaties (hazardratio (HR): 0,26; 95%-BI: 0,08-0,84) en cardiovasculaire aandoeningen (HR: 0,52; 95%-BI: 0,31-0,87).10 Ten slotte blijkt uit populatieonderzoek dat een hoge factor XI-plasmaconcentratie een risicofactor is voor veneuze trombo-embolie.11

Figuur
De rol van factor XI in de stollingscascade
Figuur | De rol van factor XI in de stollingscascade
Schematische weergave van (a) de stollingscascade zonder antistolling, met de factoren die betrokken zijn bij fibrinevorming, en (b) het effect van factor XI- en XIa-remmers. Het eindresultaat van hemostase (blauw) en trombose (rood) wordt schematisch weergegeven door een dwarsdoorsnede van een bloedvat. Hemostase is de vorming van een stolsel door vaatwandschade (links). Trombose is de vorming van een intraluminaal stolsel dat de bloeddoorstroom van het vat blokkeert (figuur a, rechts). Aan de basis van beide processen staat weefselfactor (TF). Bij hemostase heeft factor XI maar een beperkte rol; via terugkoppeling van trombine zet factor XI aan tot verdere consolidatie van het stolsel. Bij de trombusgroei in het lumen van het bloedvat is factor XI wél van belang; ook hier speelt terugkoppeling van trombine een essentiële, onderhoudende rol. Het effect van factor XI(a)-remmers op trombose is groot, het effect op hemostase is slechts beperkt (figuur b, rechts). TF = weefselfactorGebaseerd op Hsu et al.[7]

Klinische studies

Gezien dit veelbelovende aangrijpingspunt is de afgelopen jaren ingezet op de ontwikkeling van factor XI(a)-remmers. Dit resulteerde in middelen die toegediend kunnen worden per infuus, met subcutane injecties of oraal in tabletvorm.

De meeste klinische studies zijn verricht bij patiënten die orthopedische ingrepen ondergingen, en specifiek bij knieartroplastiek, die bekend staat om het hoge risico op asymptomatische en symptomatische veneuze trombo-embolische complicaties.12-15 Bij deze trials werd actief gezocht naar veneuze trombose met behulp van venografie.

Ook is er onderzoek verricht bij patiënten met non-valvulair atriumfibrilleren met een chronische indicatie voor antistolling. Hier is het doel het voorkómen van ischemisch CVA en systemische embolie.16 Een overzicht van deze klinische studies is te vinden in het supplement bij dit artikel.

Factor XI(a)-remmers bij knieartroplastiek

Het effect van remming van FXI op het optreden van veneuze trombo-embolie is bij patiënten die een knieartroplastiek ondergingen in fase-2-studies onderzocht met verscheidene parenterale middelen (FXI-ASO, abelacimab en osocimab) en met milvexian, dat oraal te gebruiken is.12-15

FXI-ASO is een ‘antisense’-oligonucleotide die de concentratie van factor XIa verlaagt. De patiënt krijgt meerdere infusies in de loop van enkele weken, waarna het effect nog enkele weken aanhoudt. FXI-ASO is de eerste factor XI-remmer die bij patiënten werd getest. In een trial met 300 patiënten leidde preoperatief behandelen met FXI-ASO in een dosering van 300 mg tot minder veneuze trombo-embolie (4%) dan met 200 mg FXI-ASO (27%) of de standaard tromboseprofylaxe enoxaparine 40 mg (30%).12 Het percentage bloedingen was bij toediening van FXI-ASO (numeriek) ook lager (3% bij beide doseringen) dan bij enoxaparine (8%).

Abelacimab is later geïntroduceerd en is een monoklonaal antilichaam dat aan factor XI bindt en hierdoor voorkómt dat deze geactiveerd raakt.13 Met dit middel is slechts eenmaal een transfusie nodig van 30-60 minuten direct na de operatie; hierna houdt het anticoagulante effect ongeveer een maand aan. In een trial met 412 patiënten leidde infusie van abelacimab in een dosering van 75 mg of 150 mg tot minder veneuze trombo-embolie (respectievelijk 5% en 4%) dan met enoxaparine (22%).13 De kans op bloedingen en op andere ‘(serious) adverse events’ was gelijk tussen de groepen.

Het laatste parenterale middel dat is onderzocht is osocimab. Dit is eveneens een monoklonaal antilichaam met langdurig effect na eenmalige transfusie, waarbij dit middel bindt aan factor XIa. In de FOXTROT-trial werden 813 patiënten gerandomiseerd naar verscheidene doseringen van pre- of postoperatieve infusie met osocimab, subcutane toediening van enoxaparine 40 mg of oraal apixaban 2,5 mg 2 dd.14 Een preoperatieve dosering van 1,8 mg/kg osocimab leidde tot minder veneuze trombo-embolie dan met enoxaparine en ongeveer evenveel als met postoperatief apixaban (bij respectievelijk 11,3%, 26,3% en 14,5%). Bloedingen traden op bij 4,7% van de patiënten die waren behandeld met osocimab, bij 5,9% van de patiënten die waren behandeld met enoxaparine en bij 2% van patiënten die waren behandeld met apixaban.

De laatste FXI-remmer is het orale milvexian, een klein-moleculaire, selectieve factor XIa-remmer met een halfwaardetijd van 11-12 uur. Dit maakt het middel geschikt voor gebruik tweemaal daags of mogelijk zelfs eenmaal daags.15 In de AXIOMATIC-TKR-trial is dit vervolgens uitgezocht onder 1242 patiënten. Ze werden gerandomiseerd naar milvexian (een- of tweemaal daags in verschillende doseringen) of enoxaparine (40 mg/dag).15 De medicatie werd gestart binnen 24 uur na de operatie en voortgezet gedurende 10 tot 14 dagen. Bij milvexian in hogere doseringen trad veneuze trombo-embolie minder vaak op dan bij enoxaparine (8-12% vs. 21%), terwijl bij een lagere dosering milvexian even vaak trombo-embolie optrad als met enoxaparine. Klinisch relevante bloedingen traden op bij 1% van de patiënten die milvexian gebruikten en bij 2% van de patiënten die enoxaparine gebruikten. Bij beide middelen werden vergelijkbare percentages ‘(serious) adverse events’ gemeld.

Factor XI(a)-remmers bij non-valvulair atriumfibrilleren

Eerder dit jaar verschenen de resultaten van de PACIFIC-AF-studie, waarin asundexian – een orale klein-moleculaire factor XI-remmer – werd onderzocht.16 Dit fase-2-onderzoek had tot doel de optimale dosering van asundexian vast te stellen en was met name gericht op het vergelijken van de incidentie van bloedingscomplicaties bij gebruik van asundexian of apixaban bij patiënten met atriumfibrilleren. Exploratief werd ook naar cardiovasculaire uitkomsten gekeken. Aan het onderzoek deden 755 patiënten mee met een verhoogd trombo-embolisch risico (gemiddeld berekend CVA-risico van 4% per jaar) en met risicofactoren voor bloedingen, zoals chronische nierschade of gebruik van aspirine. Na randomisatie werden de patiënten gedurende 3 maanden behandeld met asundexian 20 mg of 50 mg 1 dd, of apixaban 5 mg 2 dd. Er werden 9 trombo-embolische complicaties gerapporteerd, waarvan 2 in de groep met asundexian 20 mg, 4 bij asundexian 50 mg en 3 bij apixabangebruik. Het risico op bloedingen was ongeveer de helft lager bij asundexian 20 mg en 50 mg vergeleken met apixaban (cumulatieve incidentieratio’s van respectievelijk 0,46 (0,23-0,83) en 0,38 (0,16-0,68)). Het betrof hier vooral triviale bloedingen; klinisch relevante bloedingen kwamen weinig voor (zie het supplement). Ernstige bloedingen werden in geen van de onderzoeksarmen gerapporteerd.

Toekomstperspectief

De afgelopen jaren is gewerkt aan een nieuwe lijn antistollingsmiddelen, de factor XI(a)-remmers. De eerste resultaten uit klinische studies zijn bemoedigend. Zo zijn factor XI(a)-remmers bij patiënten die knieartroplastiek ondergaan werkzaam als tromboseprofylaxe; ze steken gunstig af tegen de huidige standaardbehandelingen. Ook bij patiënten met atriumfibrilleren worden bemoedigende resultaten gezien na enkele maanden gebruik van deze nieuwe middelen, vergeleken met apixaban. Zo deden zich minder bloedingen voor.

Deze bevindingen sluiten aan bij de hypothese dat factor XI-remming minder effect heeft op de hemostase en daaraan gekoppelde bloedingen, maar wel het risico op trombose verlaagt. Mogelijk zitten deze middelen dus op een ‘sweet spot’ als het op antistolling aankomt. Op dit moment gaan grootschalige fase-3-studies van start die moeten uitwijzen of deze effecten worden bevestigd op ‘harde’ klinische uitkomsten als symptomatische veneuze trombo-embolie, beroerte en ernstige bloedingen. Ook moet daaruit blijken of deze middelen uitkomst gaan bieden voor kwetsbare groepen.

Tot slot

Bij de introductie van de DOAC’s werd een verscheidenheid aan nomenclatuur gebruikt om deze middelen aan te duiden. We willen een lans breken voor een duurzame naam van deze nieuwe groep geneesmiddelen, om te voorkomen dat er weer een alfabetsoep ontstaat. Ons voorstel is om hier met elkaar duidelijke afspraken over te maken. Een suggestie is het eenvoudig te houden, en vanaf het begin te praten over ‘factor XI(a)-remmers’ binnen de groep DOAC’s.

Literatuur
  1. Montinari MR, Minelli S, De Caterina R. Eighty years of oral anticoagulation: Learning from history. Vascul Pharmacol. 2021;141:106918. doi:10.1016/j.vph.2021.106918. Medline

  2. Harskamp RE, Himmelreich JCL, Wong GWM, Teichert M. Prescription patterns of direct oral anticoagulants and concomitant use of interacting medications in the Netherlands. Neth Heart J. 2021;29:451-9. doi:10.1007/s12471-021-01612-4. Medline

  3. Hindricks G, Potpara T, Dagres N, et al; ESC Scientific Document Group. 2020 ESC Guidelines for the diagnosis and management of atrial fibrillation developed in collaboration with the European Association for Cardio-Thoracic Surgery (EACTS): The Task Force for the diagnosis and management of atrial fibrillation of the European Society of Cardiology (ESC) Developed with the special contribution of the European Heart Rhythm Association (EHRA) of the ESC. Eur Heart J. 2021;42:373-498. doi:10.1093/eurheartj/ehaa612. Medline

  4. De Vries TAC, Hemels MEW, Pisters R, Jansen RWMM, de Groot JR. Contra-indicaties voor DOAC’s bij atriumfibrilleren. Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:D4906 Medline.

  5. Sussman M, Barnes GD, Guo JD, et al. The burden of undertreatment and non-treatment among patients with non-valvular atrial fibrillation and elevated stroke risk: a systematic review. Curr Med Res Opin. 2022;38:7-18. doi:10.1080/03007995.2021.1982684. Medline

  6. Palta S, Saroa R, Palta A. Overview of the coagulation system. Indian J Anaesth. 2014;58:515-23. doi:10.4103/0019-5049.144643. Medline

  7. Hsu C, Hutt E, Bloomfield DM, Gailani D, Weitz JI. Factor XI inhibition to uncouple thrombosis from hemostasis: JACC Review Topic of the Week. J Am Coll Cardiol. 2021;78:625-31. doi:10.1016/j.jacc.2021.06.010. Medline

  8. Mohammed BM, Matafonov A, Ivanov I, et al. An update on factor XI structure and function. Thromb Res. 2018;161:94-105. doi:10.1016/j.thromres.2017.10.008. Medline

  9. Santoro C, Di Mauro R, Baldacci E, et al. Bleeding phenotype and correlation with factor XI (FXI) activity in congenital FXI deficiency: results of a retrospective study from a single centre. Haemophilia. 2015;21:496-501. doi:10.1111/hae.12628. Medline

  10. Preis M, Hirsch J, Kotler A, et al. Factor XI deficiency is associated with lower risk for cardiovascular and venous thromboembolism events. Blood. 2017;129:1210-15. Medline

  11. Meijers JC, Tekelenburg WL, Bouma BN, Bertina RM, Rosendaal FR. High levels of coagulation factor XI as a risk factor for venous thrombosis. N Engl J Med. 2000;342:696-701. doi:10.1056/NEJM200003093421004. Medline

  12. Büller HR, Bethune C, Bhanot S, et al; FXI-ASO TKA Investigators. Factor XI antisense oligonucleotide for prevention of venous thrombosis. N Engl J Med. 2015;372:232-40. doi:10.1056/NEJMoa1405760. Medline

  13. Verhamme P, Yi BA, Segers A, et al; ANT-005 TKA Investigators. Abelacimab for prevention of venous thromboembolism. N Engl J Med. 2021;385:609-17. doi:10.1056/NEJMoa2105872. Medline

  14. Weitz JI, Bauersachs R, Becker B, et al. Effect of osocimab in preventing venous thromboembolism among patients undergoing knee arthroplasty: the FOXTROT randomized clinical trial. JAMA. 2020;323:130-9. doi:10.1001/jama.2019.20687. Medline

  15. Weitz JI, Strony J, Ageno W, et al; AXIOMATIC-TKR Investigators. Milvexian for the prevention of venous thromboembolism. N Engl J Med. 2021;385:2161-72. doi:10.1056/NEJMoa2113194. Medline

  16. Piccini JP, Caso V, Connolly SJ, et al; PACIFIC-AF Investigators. Safety of the oral factor XIa inhibitor asundexian compared with apixaban in patients with atrial fibrillation (PACIFIC-AF): a multicentre, randomised, double-blind, double-dummy, dose-finding phase 2 study. Lancet. 2022;399:1383-90. doi:10.1016/S0140-6736(22)00456-1. Medline

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, locatie AMC, Amsterdam. Afd. Huisartsgeneeskunde: dr. R.E. Harskamp, huisarts. Afd. Cardiologie: prof.dr. J.R. de Groot, cardioloog-elektrofysioloog. Radboud UMC, afd. Interne Geneeskunde, Nijmegen: prof.dr. S. Middeldorp, internist vasculaire geneeskunde.

Contact R.E. Harskamp (r.e.harskamp@amsterdamumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: er zijn mogelijke belangen gemeld bij dit artikel. ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Auteur Belangenverstrengeling
Ralf E. Harskamp ICMJE-formulier
Saskia Middeldorp ICMJE-formulier
Joris R. de Groot ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Farmacotherapie
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties