Simpel en gewoon, en toch verschrikkelijk

Schilderij "The Convalescent, or the Wounded Man" door Durand Charles Emile Auguste.
Arnon Grunberg
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:D6785

artikel

In zijn boek De Zwarte Zwaan met de ondertitel ‘De impact van het hoogst onwaarschijnlijke’ stelt derivatenhandelaar, essayist en wetenschapper Nassim Nicholas Taleb dat hij het gaat hebben over onzekerheid en hij geeft ook meteen aan wat onzekerheid voor hem is: een zeldzame gebeurtenis.

Het grootste deel van het leven bestaat als bekend uit gebeurtenissen die allesbehalve zeldzaam zijn, een aanzienlijk deel van het leven is routine, hoewel ik ‘rituelen’ het betere woord vind, omdat dat het troostrijke, bijna religieuze karakter van veel van onze handelingen en werkzaamheden onderstreept. We kunnen dergelijke handelingen gedachteloos volbrengen, tandenpoetsen, aankleden, kind naar school brengen, hooguit leggen we per ongeluk een leesbril in de vrieskast. Ook veel werk zal ten dele routinematig zijn. Het is vooral aan deze voorspelbaarheid te danken dat wij ons minder fragiel, minder kwetsbaar voelen. Ons lot is een schip, maar wíj zijn de stuurman, al was het maar omdat wij denken te weten wat komen gaat. De toekomst is beheersbaar.

Wellicht kan een overvloed aan voorspelbaarheid ook als iets doods worden ervaren, daar wordt de zalige voorspelbaarheid sleur. Hoe veiliger het leven, hoe groter de behoefte aan ongecontroleerdheid, gecontroleerd weliswaar. De sleur moet maar even worden doorbroken. Veel romans gaan over de vaak pijnlijke consequenties van het radicaal doorbreken van sleur, Don Quichot van Cervantes, Anna Karenina van Tolstoj, en De zelfmoord van de meisjes van Jeffrey Eugenides, om maar drie zeer verschillende romans uit drie verschillende eeuwen te noemen. Ridder worden, overspel plegen of je van het leven beroven, het zijn ook, zo begrijp ik uit deze romans, radicale manieren om de sleur te doorbreken, de ene manier radicaler dan de andere.

Die onzekerheid waarover Taleb spreekt kan ook het noodlot worden genoemd, al is dat woord wat in ongerede geraakt. Noodlot kan groot en klein zijn. Een diarreeaanval in het openbaar vervoer reken ik ook tot het noodlot.

Volgens Taleb moeten we robuuster worden, en hij is geen uitzondering; de hele medische wetenschap, van cardiologie tot psychiatrie, is eropuit ons robuuster te maken. Taleb meent dat robuustheid vereist dat je aspecten van het noodlot beter begrijpt.

Hij stelt zich feitelijk op als een ouderwetse ziener; ook wetenschap is allang niet meer een methode om het ware van het onware te scheiden, steeds meer wordt zij ingezet als een manier om min of meer betrouwbare voorspellingen te doen over de nabije en minder nabije toekomst. De arts die de vraag van zijn patiënt moet beantwoorden of het ernstig is, krijgt eveneens de rol van ziener toebedeeld. Hij moet in de toekomst kijken en zeggen of die nog geschikt zal zijn voor bewoning, en hoezeer zijn methoden ook verantwoord zijn en radicaal verschillen van die van zijn voorgangers – er worden geen beesten meer opengesneden omdat hun ingewanden de toekomst zouden voorspellen – uiteindelijk ontkomt hij niet helemaal aan de functie van de oude zieners, hij dient te waarschuwen voor gevaren, de toekomst in kaart te brengen en van hem wordt dikwijls troost gevraagd: het einde is nog niet nabij.

Het einde vormt het probleem van alle zieners: wie alles wil zien ziet uiteindelijk het niets; wie ver genoeg kijkt, ziet alleen de dood.

In de tragedie Antigone stelt het koor dat ‘het eerste beginsel van geluk’ inzicht is, maar dat inzicht kan tevens verwijzen naar het besef dat bepaalde kennis, bepaalde vaardigheden buiten ons vermogen liggen. Taleb is, merkwaardig genoeg misschien, een soortgelijke mening toegedaan; wij overschatten onze kennis, wij hebben te veel waardering voor feiten, waarmee hij denk ik bedoelt dat die feiten nog geïnterpreteerd moeten worden en de interpretatie laat dikwijls te wensen over. Het heden kleurt en vertekent bovendien zowel verleden als toekomst. Ons zicht is uiterst beperkt.

Leven met het noodlot is leven met de dood en vice versa. Laten we eens kijken hoe dat er in de praktijk uitziet. Bijna niemand is dichter bij het ambacht van een bepaald soort sterven gekomen, het sterven door ziekte, het huiselijke sterven, oftewel de natuurlijke dood, dan Lev Tolstoj in zijn novelle De dood van Ivan Iljitsj. Daar lezen we al helemaal aan het begin hoe gereageerd wordt op de dood van rechter Ivan Iljitsj: ‘Behalve dat dit sterven iedereen aan het denken zette over de overplaatsingen en mogelijke veranderingen op het werk die er het gevolg van zouden kunnen zijn, bezorgde het feit zelf van de dood van een naaste bekende iedereen die erover hoorde zoals altijd een gevoel van vreugde: hij is dood en ik niet.’

Er zit een diep verlangen in mensen om door de mazen van het net te glippen, om bevoorrecht te zijn. Men kan meeleven met een zieke of een stervende, maar de meesten zullen niet zover gaan dat ze zelf ziek willen worden of, nog extremer, willen sterven uit solidariteit met de stervenden, al kan bijvoorbeeld in tijden van oorlog het samen sterven een heldendaad worden.

De omgang met het lijden en de dood, wat zoals gezegd altijd ook omgang met het noodlot is, blijft ons voor problemen stellen. Dit is hoe Tolstoj de reactie van een collega van Iljitsj beschrijft als hij hoort dat de rechter dood is: ‘Het enige wat hij wist was dat kruisjes slaan in dergelijke gevallen nooit kwaad kon.’

Het knappe van Tolstoj is dat hij laat zien hoe men zich vastklampt aan uiterlijk vertoon, misschien omdat er niet meer is dan dat. Deze collega twijfelt als hij de kamer van de dode binnengaat of hij moet buigen of niet en besluit dan tot een halve buiging. De ongewilde komedie van de achterblijvers.

‘De dode lag daar zoals doden altijd liggen, zwaar en doods,’ schrijft Tolstoj.

De dood als de grote gelijkmaker; alle individualiteit, het geloof in de eigen uniciteit: weggevaagd.

Het leven vóór de dood vat Tolstoj in het geval van Ivan Iljitsj als volgt samen: ‘De nu ten einde gelopen levensgeschiedenis van Ivan Iljitsj was heel simpel en gewoon en heel verschrikkelijk geweest.’

Simpel en gewoon, en toch verschrikkelijk.

Welke zeldzame gebeurtenissen ook voorspeld of niet voorspeld zijn, of men lange tijd het noodlot te slim af is geweest of niet, uiteindelijk laat Tolstoj ons achter met een samenvatting van het bestaan van Ivan Iljitsj, die dat leven, zijn inspanningen om het baantje te krijgen waarop hij zijn zinnen had gezet, in twijfel trekt, waarmee de lezer wordt verleid zijn eigen inspanningen in twijfel te trekken, zijn successen en ambities, zijn gefnuikte verlangens en kleine nederlagen, die dikwijls ontaarden in buitenproportioneel grote bitterheid.

Wij leven in een grotendeels geseculariseerde samenleving maar eeuwenlang was God in het leven van de Europeaan de meest voor de hand liggende manier om het onverklaarbare, het toeval, te verklaren. We zouden onszelf nog minder begrijpen dan we nu doen als we dat verleden terzijde schuiven of ontkennen. Nota bene, wat voor profeten geldt, geldt ook voor God: het fundamentele verlangen naar de producten die zij aanboden, is nooit verdwenen.

Voltaire kon zich nog vrolijk maken toen enkele van zijn tijdgenoten meenden dat de aardbeving in Lissabon van 1755 een straf van God was en dat de beste manier was om te voorkomen dat God nog meer van dergelijke straffen uitdeelde om enkele ketters levend te verbranden. Daarmee zijn we grotendeels gestopt, maar de behoefte aan verklaringen en dus ook schuldigen aan wat het noodlot aanricht, is nog altijd immens; een catastrofe waaraan niemand schuldig lijkt, is pas een waarlijk ondraaglijke catastrofe.

De cultureel antropoloog Ernest Becker interpreteert niet alleen religie, maar diverse culturele uitingen en wat hij noemt ‘heldensystemen’ als een poging om aan de zekerheid van de dood te ontkomen, om het denken over de onvermijdelijkheid van het einde te temmen door allerlei vormen van onsterfelijkheid te creëren.

Cultuur is tevens een antwoord op de ergste doodsangst.

In ons deel van de wereld wordt de doodsangst voornamelijk bestreden met het arbeidsethos, dat typerend is voor de middenklasse.

Zelfs genezen wordt soms als een kwestie van hard werken en wilskracht gezien; wie zich echt inzet kan zijn ziekte, maar ook zijn achterstand, zijn pech overwinnen en zo het noodlot naar zijn hand zetten, waarna de trots op de eigen prestaties volgt.

Men krijgt wat men verdient, zo zien wij de wereld, en waar dat niet het geval is, bijvoorbeeld door wat wordt genoemd institutioneel racisme, dienen de obstakels te worden verwijderd om ervoor te zorgen dat iedereen uiteindelijk tóch krijgt wat hij verdient.

Maar wat verdienen wij? Kunnen wij ons een samenleving voorstellen waarin iedereen krijgt wat hij verdient? Ook onder de meest ideale omstandigheden lijkt me dat twijfelachtig. Daarmee moet het streven naar rechtvaardigheid niet worden opgegeven, hooguit is het goed te beseffen dat alleen al omdat wij niet kunnen kiezen waar wij geboren worden, het bestaan tragisch is.

Met tragisch bedoel ik het gebrek aan een keuze of dat waar er een keuze is de negatieve neveneffecten van de schijnbaar juiste keuze zo groot zijn dat men nauwelijks meer van een juiste keuze kan spreken. In het dagelijks taalgebruik is ‘tragisch’ de overtreffende trap van verdrietig gaan betekenen; een been breken is verdrietig, twee benen kwijtraken is tragisch. Ik bedoel met ‘tragisch’ het besef dat mensen op een fundamentele manier zowel onmachtig als machtig zijn en bovenal dat ze zich niet kunnen neerleggen bij hun onmacht, dat ze ertegen ten strijde trekken, zonder overigens dat de domeinen macht en onmacht strikt van elkaar gescheiden kunnen worden.

Het tragische echter is geen smet op het leven, zoals ook de dood vermoedelijk niet per definitie als zodanig moet worden beschouwd, al was het maar omdat het de vraag is of onsterfelijkheid een zegen is. De tijdelijkheid is een voorwaarde voor onze hartstochten, zonder welke het leven saai en vermoedelijk betekenisloos zou zijn, waarmee lichamelijk of psychisch verval niet meteen gerelativeerd dient te worden.

‘Zowel zijn werk als de manier waarop hij zijn leven had ingericht, zijn gezin en al die belangen van de maatschappij en van zijn werk – dat was allemaal misschien niet het juiste geweest. Hij had geprobeerd dat alles voor zichzelf te verdedigen. En ineens voelde hij heel de zwakte van wat hij verdedigd had. En er viel niets te verdedigen,’ schrijft Tolstoj over de laatste dagen van Ivan Iljitsj, die verder vooral bestaan uit aanhoudend en angstwekkend geschreeuw, mede vanwege diepe eenzaamheid.

Deze Iljitsj is een man die in het besef weldra te zullen sterven inziet dat zijn leven niets voorstelde, al vindt hij nog altijd dat hij een ‘rechtschapen, juist en fatsoenlijk’ leven heeft geleid. Hij beseft ook dat hij niet weet wat het goede leven is, dat hij het niet kan uitleggen. ‘Dit lijden, de dood… Waarvoor?’ staat er.

Het is de zeldzame gebeurtenis die hem treft, en het lijden dat daarmee gepaard gaat, die hem doen beseffen dat hij niet weet wat het goede leven is, dat we hier niet moeten verwarren met een aangenaam leven.

Het zou gemakkelijk zijn, ook gezien Tolstojs levensloop, hierin een religieuze connotatie te zien: wat Iljitsj mist, is een god.

De tekst zelf suggereert iets anders. De stervende beseft dat zijn lijden zijn omgeving doet lijden, hij is slechts nog een sta in de weg. Dat en het besef dat zijn leven niet is wat het geweest had moeten zijn, ondanks al zijn milde maatschappelijke successen, geeft hem een zekere rust.

Het gaat niet om de omarming van het noodlot, het woord ‘omarming’ is veel te groot voor wat er op het sterfbed van de rechter gebeurt, noch om de juiste voorspelling ervan, het gaat erom dat je je noodlot moet leren kennen, wat niet hetzelfde is als voorspellen.

Het noodlot leren kennen is niet het waarschijnlijke van het onwaarschijnlijke onderscheiden, maar het ware van het onware. Of dat ware prettig of troostrijk is, doet er minder toe. Weten hoe het zit, denken te weten hoe het zit, ook al zit het gruwelijk in elkaar, ook al impliceert het diepe eenzaamheid, het ís troostrijk. Dat suggereert Tolstoj, dat de waarheid van het ‘gereutel’ te verkiezen is boven de sentimentele en schijnbaar troostrijke leugens.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Het Tijdschrift doet zijn uiterste best om te overleven. Het lijkt erop dat zelfs de doelstelling wordt aangepakt. Die ligt al vele jaren vast in de statuten en luidt : “de verspreiding van medische kennis onder Nederlandse artsen. Het doel daarbij is om de meest recente ontwikkelingen in de medische wetenschap te duiden en van commentaar te laten voorzien door erkende vakgenoten.”

Met dit themanummer lijkt het Tijdschrift ook andere dan door medische wetenschap verkregen kennis te willen verspreiden. Het doel, niet langer alleen door bijscholing  artsen levenslang deskundig, maar ook dokters levenslang geïnspireerd te doen zijn.

Onder de titel ‘Risicogeneeskunde’ gaat een bloemlezing aan uiteenlopende essays schuil, afkomstig uit een waaier van disciplines, van astrofysica via geriatrie en verkeersveiligheid tot literatuur. Onder de auteurs bevindt zich Arnon Grunberg, PC Hooft prijswinnaar, geen erkende vakgenoot. In diens artikel “Simpel en gewoon, en toch verschrikkelijk” worden niet de meest recente ontwikkelingen van de medische wetenschap geduid  en van commentaar voorzien, maar hij neemt ons mee in de novelle van Leo Tolstoj De dood van Iwan Iljitsj waar wij worden geconfronteerd met het machteloze vertoon van dokters in hun ‘omgang met lijden en dood, wat altijd ook omgang met het noodlot is en ons voor problemen blijft stellen’.   

Zijn artikel vol van over elkaar buitelende, de verbeelding prikkelende en onthutsende zinnen besluit hij met "Weten hoe het zit, denken te weten hoe het zit, ook al zit het gruwelijk in elkaar, ook al impliceert het diepe eenzaamheid, het ís troostrijk. Dat, suggereert Tolstoj, de waarheid van het ‘gereutel’ te verkiezen is boven de sentimentele en schijnbaar troostrijke leugens." 

Dus toch kennis? Weten hoe het zit, denken te weten hoe het zit?

“Kennis maakt ons beter” zo staat te lezen op de muur van de aankomsthal van het VU-ziekenhuis. In een redactioneel vijf jaar geleden, citeert VU hoogleraar Yvo Smulders (1) een eeuwenoud aforisme: La médecine c’est guérir parfois, soulager souvent, consoler toujours, volgens Smulders de kern van de geneeskunde, een waarheid die naar ik hoop telkens opnieuw bevestigd zal worden. 

Vroeger stond op diezelfde muur van de hal van het VU ziekenhuis :  “Medicina ministra misericordiae, geneeskunde dienares van barmhartigheid”. Dankzij kennis, genezen soms en verlichten vaak, maar dankzij barmhartigheid, troosten altijd. Een sentimentele, schijnbare troostrijke leugen?

De meningen onder artsen zijn verdeeld. Als we Bert Keizer (2) moeten geloven, behoort Smulders, tot de artsen, die zichzelf ook wel eens willen troosten en hun favoriete  aforisme zonder pardon plaatsen boven een artikel of beschouwing waarin nergens enige vorm van troost te bekennen valt. 

Hoe het ook zij, er zijn goede redenen te bedenken de redactie aan te moedigen op de ingeslagen weg voort te gaan.

“Het zou geen slecht idee zijn om in Nederland bij de selectie van geneeskundestudenten meer waarde te hechten aan de vraag of zij Oorlog en vrede, Der Zauberberg en Madame Bovary hebben gelezen dan aan negens voor natuurkunde en scheikunde”.  schreef toenmalig hoofdredacteur Jan van Gijn meer dan twintig jaar geleden (3)   Niet te lang geleden om nog gehoor te geven aan de noodzaak van aandacht voor de humaniora in ons vakgebied, onmisbaar, misschien niet voor de geneeskunde, maar wel voor de beoefening ervan : de geneeskunst.

Schrijver-wiskundige Gerrit Krol schreef ooit dat er twee intellectuele werelden bestaan, één zonder feitelijke werkelijkheid -de humaniora- en één zonder mensen -de natuurwetenschappen. Daartussen gaapt een kloof. De geneeskunde bij uitstek is een wetenschap waarin beide werelden bij elkaar komen, de kloof kan worden gedicht. 

Een unieke overlevingskans voor het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Literatuur
  1. Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:B1401
  2. Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A2876
  3. Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1-2