Apathische kwetsbare oudere heeft baat bij methylfenidaat

Klinische praktijk
Anne ter Keurst
Joep H.A.M. Tuerlings
Ester A. Bertholet
Hugo H. Wijnen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D1903
Abstract
Download PDF
Leerdoelen
  • Het apathiesyndroom wordt gekenmerkt door verlies van motivatie en verandering in gedrag, cognitie en affect.
  • Methylfenidaat is in Nederland alleen geregistreerd voor ADHD bij kinderen en narcolepsie bij volwassenen, maar offlabel gebruik kan effectief zijn bij de behandeling van apathie bij kwetsbare ouderen.
  • Belangrijke bijwerkingen van methylfenidaat zijn slapeloosheid, nervositeit, en veranderingen in de bloeddruk en hartfrequentie, maar over het bijwerkingenprofiel bij ouderen is weinig bekend.
  • Relatieve contra-indicaties van methylfenidaat zijn met name cardiovasculaire ziekten, zoals hypertensie en hartfalen, maar ook cerebrovasculaire aandoeningen, zoals een aneurysma of CVA.
  • Bij apathie valt een proefbehandeling met methylfenidaat te overwegen als het cardiale risico of de cardiale voorgeschiedenis beperkt is; het therapeutische effect treedt binnen enkele weken op.
  • Bij de behandeling van apathie met methylfenidaat is het advies te beginnen met een lage dosering (5 mg 1 dd) en deze in een aantal te weken te verhogen naar 10 mg 1 dd op geleide van het klinisch beeld en de bijwerkingen.

artikel

Dames en Heren,

Apathie komt veelvuldig voor bij kwetsbare ouderen, geïsoleerd of als onderdeel van een depressie, een neurodegeneratieve aandoening of in de palliatieve fase. Vanwege de diversiteit van de onderliggende aandoeningen verloopt de behandeling vaak moeizaam. Wij zagen twee kwetsbare ouderen met apathie die we offlabel behandelden met methylfenidaat. Met deze casuïstiek willen we een offlabel behandeloptie aanreiken die snel werkt en mogelijk effectief is.

Patiënt A, een alleenstaande, 82-jarige man, was naar ons verwezen door de huisarts omdat hij minder energie had en somber was. Tevens was hij 17 kg afgevallen in 5 jaar, liep hij moeizaam en dreigde het mantelzorgsysteem overbelast te raken. Hij was gepensioneerd en een voormalig directeur van een zorginstelling. Hij hield altijd van schilderen en beeldhouwen, maar dit lukte niet meer. Ook andere activiteiten, zoals lezen en het onderhouden van sociale contacten, deed hij minder vaak. De huisarts had fysiotherapie ingezet ter verbetering van de mobiliteit en verwees patiënt naar de specialist ouderengeneeskunde voor verder advies.

De voorgeschiedenis van patiënt vermeldde longcarcinoom, jicht, claudicatioklachten, CVA en nierinsufficiëntie. Hij gebruikte de volgende medicamenten: acetylsalicylzuur 100 mg 1 dd, dipyridamol 200 mg 2 dd, tiotropium 18 µg 1 dd, macrogol/elektrolyten 1 sachet 1 dd, omeprazol 20 mg 1 dd, ferrosulfaat 105 mg 1 dd, colchicine 0,5 mg 1 dd, colecalciferol 800 IE 1 dd en allopurinol 100 mg 1 dd.

Bij intern lichamelijk onderzoek vonden we geen afwijkingen. Bij neurologisch onderzoek was sprake van een gestoorde vibratiezin tot de knie. Patiënt liep voorovergebogen met schuifelende pasjes, wat verbeterde na instructies. Op de ‘Montreal cognitive assessment’ (MoCA) scoorde hij 22 uit 30 punten, wat suggestief was voor cognitieve achteruitgang. Bij psychiatrisch onderzoek viel op dat er sprake was van ernstige apathie en motivatieproblemen, met fors initiatief- en interesseverlies. Ook gaf hij aan dat het energieverlies leidde tot somberheid; hij was hier gelaten over. De cognitie imponeerde verminderd, met name op het gebied van inprenting, kortetermijngeheugen en ‘fluency’.

Laboratoriumonderzoek toonde nierinsufficiëntie (geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR): 36 ml/min per 1,73 m2; creatinine: 160 mmol/l; ureum: 8,0 mmol/l), een lichte normocytaire anemie (Hb: 6,9 mmol/l; MCV: 96 fl) met een niet-afwijkende ferritinewaarde (120 µg/l) en niet-afwijkende ijzerwaarde (14 mmol/l), een verlaagde transferrinewaarde (1,7 g/l) en een verlaagde vitamine D-waarde (64 nmol/l). Het overige laboratoriumonderzoek liet geen afwijkingen zien.

We concludeerden dat er sprake was van apathie bij cognitieve achteruitgang en stemmingsklachten zonder depressie in engere zin. Voor het optimaliseren van de mobiliteit verwezen we patiënt naar een geriatrie-fysiotherapeut. Vanwege gewichtsverlies schakelden we een diëtiste in en voor optimalisatie van het functioneren een ergotherapeut. Het mantelzorgsysteem kreeg ondersteuning van een maatschappelijk werker. Patiënt begon tevens met kunstzinnige therapie aan huis.

Tijdens een medicatiereview werden de ferrosulfaat en colchicine gestaakt. Ondanks de niet-medicamenteuze interventies bleef de lijdensdruk voor patiënt hoog. Na 1,5 maand schreven we daarom methylfenidaat 5 mg 1 dd voor, na het uitsluiten van cardiale contra-indicaties. Omdat dit weinig effect gaf, hoogden we dosering na 2 weken op naar 10 mg 1 dd onder controle van de bloeddruk en hartfrequentie.

Gedurende de 10 maanden dat we patiënt volgden namen zijn initiatief en interesse sterk toe. Zo haalde hij betere resultaten bij de geriatrie-fysiotherapeut, ging hij weer fanatiek zwemmen en at hij meer. Ook ontving hij de creatief therapeute met plezier en ging hij zelf regelmatig op pad met zijn scootmobiel om nieuwe spullen voor deze therapie te kopen. Na verloop van tijd was echter sprake van seksuele ontremming en daarom verlaagden we de dosering van methylfenidaat weer verlaagd naar 5 mg 1 dd. De ontremming verdween, maar de inactiviteit en apathie bleven weg.

Patiënte B was een 79-jarige, gescheiden vrouw. Zij bezocht onze praktijk ouderengeneeskunde wegens al langer bestaande somberheid en vermoeidheid. Zij was een gepensioneerde onderwijzeres Frans. Haar voorgeschiedenis vermeldde hypertensie, atriumfibrilleren, decompensatio cordis, depressie, nierinsufficiëntie, acuut myocardinfarct, waarvoor percutane transluminale coronaire angioplastiek, en diabetes mellitus. Zij gebruikte de volgende medicamenten: pantoprazol 40 mg 1 dd, spironolacton 25 mg 1 dd, losartan 50 mg 1 dd, digoxine 0,25 mg 1 dd, fenprocoumon 3 mg volgens voorschrift, ezetimib 10 mg 1 dd, glimeperide 3 mg 1 dd en furosemide 40 mg zo nodig.

Patiënte gaf aan dat ze zich al vele jaren ongelukkig voelde. Ze had allerlei plannen om activiteiten te ontplooien, maar de uitvoering daarvan lukte niet. Ook bleef zij hulpverleners vragen om haar inactiviteit te verminderen en haar stemming te verbeteren. Patiënte was eerder beoordeeld door een psychiater, die oordeelde dat er naast een depressie ook sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met theatrale kenmerken. Verdere begeleiding werd op initiatief van patiënte verbroken. Een maatschappelijk werkster probeerde haar te activeren met het aanbod van vrijwilligerswerk, maar patiënte zag hiervan af. Een geriatrie-fysiotherapeut probeerde haar conditie te verbeteren, maar patiënte staakte deze behandeling. Van de huisarts en psychiater had ze eerder mirtazapine 7,5 mg 1 dd, nortriptyline 10 mg 1 dd, escitalopram 10 mg 1 dd, citalopram 20 mg 1 dd en amitriptyline 10 mg 2 dd voorgeschreven gekregen. Alle antidepressiva werden gestaakt door gebrek aan resultaat en vanwege bijwerkingen als sufheid en verwardheid.

Op de praktijk ouderengeneeskunde zagen we een matig verzorgde vrouw. Bij intern lichamelijk onderzoek was sprake van een adipeuze vrouw. Aan de enkels zagen we oedeem, waarvoor zij steunkousen droeg. Bij neurologisch onderzoek vonden we geen afwijkingen, behalve een gestoorde vibratiezin aan de voeten. Bij psychiatrisch onderzoek zagen we een temperamentvolle, impulsieve vrouw. De aandacht was goed te trekken, maar patiënte was snel afgeleid. Ze kon duidelijk genieten van gesprekken over museum- en bioscoopbezoeken. Wel was er sprake van passiviteit en apathie, met afname van initiatief en interesse. Het denken was normofreen en de inhoud van het denken was ongestoord. Ze kon reflecteren op haar eigen gedrag, maar deed niets met het inzicht in haar eigen aandeel in haar disfunctioneren.

Ten tijde van het onderzoek wisselde de stemming van patiënte, waarbij zij afwisselend geïrriteerd en vrolijk was, al naar gelang het gespreksonderwerp. Er was er geen sprake van schuldgevoelens of suïcidaliteit. Laboratoriumonderzoek toonde geen afwijkingen, behalve een bekende nierinsufficiëntie (eGFR: 45 ml/min per 1,73 m2). Het geheugen imponeerde gestoord, maar op de MoCA scoorde zij 27/30 punten.

We concludeerden dat er sprake was van apathie met reactief depressieve symptomen, zonder evidente vitale depressie. Na niet-medicamenteuze interventies gedurende 10 maanden, zonder effect, gaven we patiënte op proef methylfenidaat 5 mg 1 dd. Na 2 weken hoogden we de dosering op naar 10 mg 1 dd onder controle van de bloeddruk en hartfrequentie. In de 2 maanden daarna verminderden de apathie en het interesseverlies en toonde patiënte veel meer initiatief. Ze mopperde nog steeds, maar ruimde nu zelf haar huis op, kocht bloemen voor zichzelf en zag er verzorgder uit.

Beschouwing

Bovenstaande casussen laten een uitzonderlijke vermindering van apathie zien tijdens gebruik van methylfenidaat. Beide patiënten waren gemotiveerder om nieuwe dingen te doen en hun vermoeidheid nam af.

Wat is apathie?

Apathie komt vaak voor bij ouderen en kan worden gezien als een symptoom van een onderliggende ziekte, maar ook als een opzichzelfstaand apathiesyndroom.1 Apathie wordt gezien patiënten met een neurodegeneratieve aandoening, traumatisch hersenletsel, multiple sclerose, delirium of depressie, maar ook bij bijvoorbeeld intoxicatie, hypothyreoïdie, vitamine B12-deficiëntie en een maligniteit.2 De incidentie van apathie is afhankelijk van de onderliggende oorzaak en varieert van 1,3% bij gezonde ouderen tot meer dan 50% bij ouderen met een depressie of dementie.2,3

Op dit moment zijn er geen eenduidige criteria voor de diagnose ‘apathiesyndroom’. Zowel de DSM-IV en DSM-5 als de ICD-10 geven geen aanknopingspunten. Het hoofdkenmerk van het apathiesyndroom is verlies van motivatie; de specifieke kenmerken staan in tabel 1. Het onderscheid tussen apathie en depressie is niet altijd eenduidig.4 In tabel 2 worden de verschillen tussen en overeenkomsten van deze diagnoses uitgelegd.1,2

Niet-medicamenteuze behandeling

De eerste stap in de behandeling van patiënten met apathie bestaat uit niet-medicamenteuze interventies. Hieronder valt het creëren van dagactiviteiten en het optimaliseren van een dagritme en beweging, eventueel onder begeleiding van een fysiotherapeut of ergotherapeut.5 Daarnaast kunnen ook maatschappelijke instanties bijdragen door de inzet van bijvoorbeeld ouderenconsulenten of seniorennetwerken. Dit bevordert het welzijn van ouderen en vermindert sociale isolatie.

Als niet-medicamenteuze interventies niet werken, valt een proefbehandeling met methylfenidaat te overwegen.

Methylfenidaat

Chemisch gezien heeft methylfenidaat dezelfde structuur als amfetamine. Methylfenidaat verhoogt de dopamine- en norepinefrineactiviteit, waardoor de patiënt alerter wordt. De tijdsduur tot de maximale bloedspiegel is bereikt (Tmax) is 1-3 h en de halfwaardetijd 3 h. Methylfenidaat met gereguleerde afgifte heeft een Tmax van 3-4 h en een halfwaardetijd van 4 h. Potentieel is er een risico op afhankelijkheid.6,7

In Nederland is methylfenidaat geregistreerd voor de behandeling van kinderen met ADHD en van volwassenen met narcolepsie. Vanwege het risico op aritmieën, tachycardie en hypertensie is een voorgeschiedenis met cardiovasculaire ziekten een relatieve contra-indicatie.6,7 Ook cerebrovasculaire aandoeningen, zoals een CVA of aneurysma, zijn een relatieve contra-indicatie voor gebruik van methylfenidaat.

Belangrijke bijwerkingen van methylfenidaat zijn slapeloosheid, hoofdpijn, klachten van de bovenste luchtwegen, verminderde eetlust, hypertensie, tachycardie, maag-darmklachten, droge mond, jeuk, alopecia, artralgieën en koorts. Het bijwerkingenprofiel bij ouderen is echter onvoldoende onderzocht en daarom dient het gebruik per patiënt te worden afgewogen.7

Offlabel gebruik bij de behandeling van apathie is beschreven in enkele casuïstische mededelingen. In een Amerikaanse publicatie uit 2007 worden 4 patiënten in de leeftijd 57-77 jaar vermeld, die naast apathie ook een depressie hadden.8 Allen gebruikten antidepressiva. Na behandeling met methylfenidaat in een dosering die varieerde van 10-20 mg per dag gedurende 4 weken, werd een significante vermindering van de apathie gezien op de apathie-evaluatieschaal.8

Er zijn verschillende kleine gerandomiseerde studies uitgevoerd om de effecten van methylfenidaat op apathie bij patiënten met de ziekte van Alzheimer te evalueren. Het merendeel van deze studies liet een significante vermindering van apathie zien. In de ADMET-studie, een RCT bij patiënten met Alzheimer, werd een significante toename van 1,8 punten op de apathiescore van de neuropsychiatrische vragenlijst gevonden bij 29 patiënten die waren behandeld met methylfenidaat ten opzichte van de 31 patiënten die placebo kregen; bij 21% van de patiënten die methylfenidaat hadden gekregen, was er een matige tot opvallende vermindering van de apathie.9 Momenteel worden patiënten geïncludeerd in de ADMET II-studie, een fase 3-trial (bron: ClinicalTrials.gov, zoeken op ‘NCT02346201’).

Andere indicaties Methylfenidaat wordt ook offlabel gebruikt voor de behandeling van terminaal zieke patiënten met kanker die apathie ervaren, vaak in combinatie met vermoeidheid en depressieve symptomen.10 Andere indicaties zijn verbetering van cognitie na opiaat-geïnduceerde cognitieve disfunctie of bij een hersentumor, hiv-gerelateerde cognitieve stoornissen, vermoeidheid en loopstoornissen bij de ziekte van Parkinson, en een hypoactief delier.6

Alternatieve medicamenteuze behandeling

In kleine studies wordt het gebruik van acetylcholinesteraseremmers, dopaminerge medicatie, SSRI’s en atypische antipsychotica beschreven als mogelijke effectieve behandeling voor apathie.2 Verdere informatie valt buiten deze klinische les.

Dames en Heren, geriatrische patiënten met apathie kunnen baat hebben bij behandeling met methylfenidaat. De hier beschreven patiënten ervoeren een duidelijke verbetering van het functioneren en een vermindering van de apathie. Hoewel methylfenidaat in Nederland alleen geregistreerd is voor de behandeling van kinderen met ADHD en van volwassenen met narcolepsie, denken wij dat er een indicatie bestaat voor zowel het symptoom apathie als het apathiesyndroom, mits er geen harde cardiale contra-indicaties zijn. Ons advies is te beginnen met een lage dosering van 5 mg 1 dd, zonder gereguleerde afgifte; in enkele weken kan de dosering verhoogd worden naar 10 mg 1 dd. De dosering moet worden aangepast op geleide van het klinisch beeld, waarbij de bloeddruk en de hartfrequentie worden gemonitord en de patiënt gevraagd wordt naar cardiale klachten. Gezien het offlabel gebruik is periodieke evaluatie van belang.

Literatuur
  1. Drijgers RL, Aalten P, Leentjens AFG, Verhey FRJ. Apathie: van symptoom naar syndroom. Tijdschr Psychiatr. 2010;52:397-405 Medline.

  2. Ishii S, Weintraub N, Mervis JR. Apathy: a common psychiatric syndrome in the elderly. J Am Med Dir Assoc. 2009;10:381-93. Medlinedoi:10.1016/j.jamda.2009.03.007

  3. Onyike CU, Sheppard JM, Tschanz JT, et al. Epidemiology of apathy in older adults: the Cache County Study. Am J Geriatr Psychiatry. 2007;15:365-75. Medlinedoi:10.1097/01.JGP.0000235689.42910.0d

  4. Marin RS. Differential diagnosis and classification of apathy. Am J Psychiatry. 1990;147:22-30. Medlinedoi:10.1176/ajp.147.1.22

  5. Stanton BR, Carson A. Apathy: a practical guide for neurologists. Pract Neurol. 2016;16:42-7. Medlinedoi:10.1136/practneurol-2015-001232

  6. Prommer E. Methylphenidate: established and expanding roles in symptom management. Am J Hosp Palliat Care. 2012;29:483-90. Medlinedoi:10.1177/1049909111427029

  7. Methylfenidaat. Farmaceutisch Kompas. www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/m/methylfenidaat, geraadpleegd op 25 april 2017.

  8. Padala PR, Burke WJ, Bhatia SC, Petty F. Treatment of apathy with methylphenidate. J Neuropsychiatry Clin Neurosci. 2007;19:81-3. Medlinedoi:10.1176/jnp.2007.19.1.81

  9. Rosenberg PB, Lanctôt KL, Drye LT, et al; ADMET Investigators. Safety and efficacy of methylphenidate for apathy in Alzheimer’s disease: a randomized, placebo-controlled trial. J Clin Psychiatry. 2013;74:810-6. Medlinedoi:10.4088/JCP.12m08099

  10. Van der Rijt CCD, Vrehen H. Vermoeidheid bij kanker in de palliatieve fase. Landelijke richtlijn, versie 2.0. Utrecht: Integraal Kankercentrum Nederland; 2010.

Auteursinformatie

Radboudumc, afd. Geriatrie, Nijmegen.

A. ter Keurst, MSc, aios klinische geriatrie (thans: Rijnstate, afd. Interne Geneeskunde, Arnhem).

Topklinisch Centrum voor Neuropsychiatrie, VVG, Venray en Rijnstate, afd. Psychiatrie, Arnhem.

Dr. J.H.A.M. Tuerlings, psychiater.

Praktijk Ouderengeneeskunde Bertholet, Velp.

Drs. E.A. Bertholet, specialist ouderengeneeskunde.

Rijnstate, afd. Geriatrie, Arnhem.

Drs. H.H. Wijnen, klinisch geriater.

Contact A. ter Keurst, MSc (anne@terkeurst.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Anne ter Keurst ICMJE-formulier
Joep H.A.M. Tuerlings ICMJE-formulier
Ester A. Bertholet ICMJE-formulier
Hugo H. Wijnen ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Dementie
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Lenneke
Lelyveld-Haas

Met veel interesse lazen wij het artikel van Anne ter Keurst en collegae over het off label gebruik van methylfenidaat (MF) als effectieve behandeloptie van apathie bij kwetsbare ouderen.(1)

Wij willen graag onze ervaringen met MF bij patiënten op de intensive care (IC) met apathie of (sub)coma melden.

De afgelopen decennia zijn meerdere studies gepubliceerd over positieve resultaten van MF bij apathie.(2-5) Naar aanleiding hiervan hebben wij een protocol gemaakt en inmiddels 12 IC-patiënten behandeld met MF: 7 mannen, 5 vrouwen, gemiddelde leeftijd 76,5 jaar (67- 83 jaar, mediaan 79 jaar), met uiteenlopende redenen van opname. Gemeenschappelijk was dat ze niet goed wakker werden na herstel van de ernstige ziekte. Door het persisterend coma, dan wel sufheid/apathie konden zij niet ontwend worden van de beademing. Na verkregen informed consent (van de wettelijk vertegenwoordiger) en zo nodig consultatie van neuroloog en/of cardioloog, werd gestart met 3 dd 5 mg. Bij geen of onvoldoende effect, werd de dosis na 2 tot 3 dagen verdubbeld, bij overactiviteit  gehalveerd. Na 4 dagen werd klinisch geëvalueerd en verder beleid bepaald. Na start met MF werd het merendeel wakkerder en/of actiever en kon daarna spoedig worden ontwend van de beademing en ontslagen van de IC. Wij zagen geen complicaties van de behandeling. Het gebruik lijkt vrij veilig, mede gezien IC-patiënten al vitale functiebewaking hebben. Enkele patiënten hadden last van overactiviteit, welke verdween na verlagen van de dosis. Twee kregen slapeloosheid, dit verdween door de laatste dosis om 16 uur te geven. Twee patiënten reageerden niet, waarop de MF werd gestaakt.

Concluderend hebben wij bij 10 van 12  patiënten indrukwekkende reacties gezien op MF bij (oudere) patiënten op de IC met apathie of (sub)coma op basis van ‘critical illness encephalopathie’. Zij konden na start met MF spoedig worden ontwend van de beademing en ontslagen van de IC. Wij denken dat MF een potentieel veelbelovend en veilig middel is voor behandeling van apathie (ook) op de IC, maar nader gerandomiseerd onderzoek is nodig om onze klinische ervaring te bevestigen of te verwerpen.  

Referenties:

Ter Keurst A. et al. Apathische kwetsbare oudere heeft baat bij methylfenidaat. Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D1903.

Worzniak M. et al. Methylphenidate in the treatment of coma. J Fam Pract 1997;44:495-8.

Drijgers RL et al. Pharmacological treatment of apathy in neurodegenerative diseases: a systematic review. Dement Geriatr Cogn Disord 2009;28(1):13-22.

Padala PR et al. Treatment of apathy with methylphenidate. J Neuropsychiatry Clin Neurosci 2007;19(1):81-3.

Hardy SE. Methylphenidate for treatment of Depressive symptoms, apathy, and fatique in medically ill older adults and terminally ill adults. Am J Geriatr Pharmacother 2009;7:34-59

drs. Lenneke E.M. Haas, internist-intensivist; dr. Max P.A.M. Sonnen, ziekenhuispsychiater; dr. Gerard W.K. Hugenholtz, ziekenhuisapotheker, Diakonessenhuis Utrecht.