Leerdoelen
- Bij een schouderdystocie blijft de voorste schouder van de neonaat achter de symfyse steken na de geboorte van het hoofd.
- Meestal is een schouderdystocie op te heffen door verschillende handgrepen van de zorgverlener.
- Als alle handgrepen falen bij schouderdystocie, moet asfyctische schade bij de neonaat op een andere manier worden voorkomen. Dit kan met symfysiotomie.
- Er is weinig ervaring met de postpartumzorg voor vrouwen die symfysiotomie hebben gehad, maar een goed approximerende bekkenband heeft de voorkeur, om persisterende diastase te voorkomen.
- Vrouwen die symfysiotomie hebben gehad, herstellen over het algemeen goed binnen 6 weken en hebben slechts korte-termijncomplicaties door immobilisatie. Binnen 6 maanden treedt veelal volledig herstel op.
- Operatieve correctie van de diastase is zelden noodzakelijk bij symfysiotomie.
artikel
Dames en Heren,
Symfysiotomie is een noodprodecure waarbij de ligamenten die de symphysis pubica vormen worden doorgenomen. De bekkenomtrek wordt vergroot om de geboorte van een kind mogelijk te maken. De voornaamste indicaties zijn problemen bij de geboorte van het hoofd bij een stuitligging en schouderdystocie bij een hoofdligging, als deze niet met andere manoeuvres kunnen worden opgelost. In de praktijk wordt symfysiotomie zelden toegepast. Wij beschrijven 2 patiënten bij wie wij schouderdystocie ophieven door het uitvoeren van een symfysiotomie, met goede maternale en neonatale uitkomsten.
Patiënt A, een 33-jarige vrouw, gravida 2, para 1, werd door de verloskundige naar ons verwezen bij een zwangerschapsduur van 40 1/7 weken, wegens een niet-vorderende ontsluiting van 5 cm en een pijnstillingsverzoek. In de voorgeschiedenis stond een vacuümextractie wegens een niet-vorderende uitdrijving van een neonaat van 3810 g.
Wij startten behandeling met oxytocine i.v. om de ontsluiting te stimuleren en sloten een ‘patient-controlled analgesia’(PCA)-pomp met remifentanil aan ter pijnstilling. Na een uitdrijving van 13 min trad een schouderdystocie op. De verloskundige flecteerde de heupen van patiënte maximaal en gaf suprapubische druk, waarna de aios gynaecologie de rotatiemanoeuvres van de schouders uitvoerde en een poging tot het afhalen van de achterste arm van de neonaat uitvoerde. Hierna werd patiënte op handen en knieën (‘all fours’-positie) geplaatst en herhaalde de dienstdoende gynaecoloog alle manoeuvres. 7 min na de geboorte van het hoofd besloot zij een symfysiotomie uit te voeren, conform de ‘Managing obstetric emergencies and trauma’(MOET)-instructies (figuur 1 en video).
Vlot hierna werd een vrouwelijke neonaat geboren. Haar Apgar-scores waren 0, 5 en 7 na respectievelijk 1, 5 en 10 min. De kinderarts reanimeerde haar met intubatie en hartmassage. Het meisje woog 4305 g (> P95) en had een geringe Erbse parese. Het arteriële bloedgas uit haar navelstreng had een pH van 7,25 (base-excess: -2,3); veneus was deze 7,36 (base-excess: -4). Zij werd na 2 h gedetubeerd.
Direct na de symfysiotomie kreeg patiënte bloederige urine, wat verdacht was voor blaas- of urethraletsel. Wij vroegen een uroloog, orthopeed en maatschappelijk werker direct post partum in consult. Wij vroegen een mictiecystogram en röntgenfoto van het bekken van patiënte aan. De radiologische diastase van de symfyse bedroeg toen 40 mm (figuur 2a). Het mictiecystogram liet een klein blaasletsel zien ter hoogte van de blaashals, waarvoor zij gedurende 7 dagen een blaaskatheter en profylactisch amoxicilline/clavulaanzuur 500/125 mg kreeg. Patiënte kreeg gedurende 5 dagen een elastische bekkenband, een band om de knieën, adequate pijnstilling en tromboseprofylaxe in de vorm van nadroparine 2850 IE 1 dd s.c.
Na 5 dagen bedrust begon patiënte met mobiliseren onder begeleiding van een fysiotherapeut. Ook kreeg zij een bekkenband met approximerende functie (‘T-POD’), zoals ook bij de traumaopvang wordt gebruikt.1 Na 12 dagen was het mictiecystogram niet-afwijkend en was patiënte voldoende gemobiliseerd; de blaaskatheter kon daarom verwijderd worden.
Patiënte ontwikkelde op dag 19 post partum een diep-veneuze trombose, waarvoor zij een compressiekous en therapeutisch nadroparine 171 IE/kg 1 dd s.c. (totaal: 15.200 IE 1 dd) kreeg. Patiënte ontwikkelde ook een urineweginfectie waarvoor zij ceftriaxon iv en later ciprofloxacine tweemaal daags 500µg kreeg.
Bij haar dochter werd een intraparenchymateuze bloeding in de rechter occipitaalkwab gezien op de beelden van de MRI-scan. Er waren geen aanwijzingen voor hypoxisch-ischemische schade. Zij kreeg fysiotherapie voor de geringe Erbse parese.
Moeder en dochter werden op dag 23 post partum ontslagen. Moeder gebruikte aanvankelijk krukken voor het lopen, maar kon na 5 weken zonder hulpmiddelen de trap op. Na 6 weken was er op röntgenfoto van het bekken nog een diastase te zien van 29 mm. 6 maanden post partum was patiënte nagenoeg klachtenvrij. Haar dochter had nog gering krachtsverlies in haar linker arm, maar de MRI-scan van de hersenen liet geen afwijkingen meer zien.
Patiënt B, een 36-jarige vrouw, gravida 2, para 1, was in de tweede lijn onder controle vanwege haar voorgeschiedenis met pre-eclampsie, manuele placentaverwijdering en fluxus post partum. Haar eerste kind woog 3545 g en werd geboren met een vacuümextractie wegens niet vorderende uitdrijving.
Patiënte werd bij 40 3/7 weken door ons ingeleid met prostaglandinen vanwege zwangerschapshypertensie. De vordering van de ontsluiting was niet-afwijkend. Tijdens de uitdrijving besloten wij een vacuümextractie uit te voeren op verdenking van foetale nood, vanaf het derde vlak van Hodge. Na 2 tracties werd het hoofd van de neonaat geboren, waarna een schouderdystocie optrad. De aios kantelde daarop de heupen van patiënte, gaf suprapubische druk, probeerde de achterste arm van de neonaat af te halen en paste de rotatiemanoeuvres toe. Hierna nam de gynaecoloog het over en herhaalde alle manoeuvres waarbij patiënte op haar rug lag en in all-fours-positie. Na 7 min besloot de gynaecoloog om een symfysiotomie te verrichten.
Er werd een mannelijke neonaat geboren van 4160 g (P85) met een Apgar-score van 2, 6 en 8 na respectievelijk 1, 5 en 10 min. Het arteriële bloedgas uit de navelstreng van de neonaat had een pH van 7,18 (base-excess: -10,5); veneus was deze 7,24 (base-excess: -10,9). Hij had geen fracturen en geen Erbse parese.
Vanwege een retentio placentae voerden wij een manuele placentaverwijdering uit, waarbij patiënte 1000 ml bloedverlies had. Bij het positioneren in steensnedeligging werd expliciet gelet op het voorkomen van abductie van de benen van meer dan 60º. Direct postoperatief kreeg patiënte de T-POD-bekkenband, een losse band om de knieën en een blaaskatheter. Wij vroegen een orthopeed, fysiotherapeut en medisch maatschappelijk werker in consult. Patiënte kreeg 5 dagen immobilisatie, tromboseprofylaxe in de vorm van nadroparine 2850 IE 1 dd en 7 dagen antibioticaprofylaxe met amoxicilline/clavulaanzuur 500/125 mg. Direct post partum vroegen wij een röntgenfoto van het bekken van patiënte aan, waarop een diastase van 5 mm te zien was met bekkenband (figuur 2b). Na 5 dagen verwijderden wij de blaaskatheter en begon patiënte met mobiliseren onder begeleiding van een fysiotherapeut.
15 dagen post partum werd patiënte ontslagen. 3 weken later ontwikkelde ze een wondinfectie op haar mons pubis, die door haar huisarts met antibiotica werd behandeld. De eerste 4 weken post partum had patiënte 2 maal een urineweginfectie, waarvoor zij antibiotica kreeg. Na 5 weken kon zij zonder hulpmiddelen lopen. Een röntgenfoto van haar bekken, 6 weken post partum, toonde een diastase van de symfyse van 11 mm. 6 maanden post partum had zij geen klachten meer. Haar zoon ontwikkelde zich zonder afwijkingen.
Beschouwing
Een schouderdystocie is een obstetrische spoedsituatie waarbij de voorste schouder van de neonaat achter de symfyse blijft steken na de geboorte van het hoofd. Meestal is een schouderdystocie op te heffen door handgrepen zoals beschreven in de 2 casussen.2 Als deze manoeuvres falen, zijn er 2 alternatieven: de Zavanelli-manoeuvre of symfysiotomie. Beide worden in Nederland slechts incidenteel en in uiterste nood uitgevoerd.
Bij de Zavanelli-manoeuvre wordt het hoofd van de neonaat teruggeduwd in het bekken van de vrouw, om vervolgens met spoed een sectio caesarea te verrichten. Als dit slaagt, is de tijd tot geboorte relatief lang met grote kans op schade door asfyxie bij de neonaat.3,4 Symfysiotomie kan daarentegen worden uitgevoerd op de verloskamer zonder tijdsverlies.
Symfysiotomie wordt in de voor aios verplichte ‘Managing obstetric emergencies and trauma’(MOET)-cursus onderwezen, maar weinig gynaecologen zullen de techniek in hun carrière daadwerkelijk uitvoeren. In de tropen wordt symfysiotomie ook toegepast als alternatief voor de sectio caesarea, bij een niet-vorderende baring. Kennis over het herstel en begeleiding van de kraamvrouw na symfysiotomie is gebaseerd op casuïstiek, veelal uit de tropen, en internationale literatuur. In de meeste gevallen spelen daar andere genezingsstandaarden en functionele doelen dan in de westerse wereld; wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen zijn daarom moeilijk te geven.
Maternale uitkomsten
Door het doornemen van de symfyse neemt de bekkenomvang permanent toe. Kadaverstudies tonen aan dat met elke cm diastase de afstand tussen het promontorium en het os pubis, de conjugata vera, slechts 1,7 mm toeneemt. Hiermee neemt de diameter van de bekkeningang met circa 4 mm toe.5 De kans dat door het openen van de symfyse ook de beide sacro-iliacale(SI)-gewrichten scheuren en er complete instabiliteit van het bekken ontstaat, is nagenoeg nihil. Het scheuren van de zwakkere anterieure SI-gewrichten trad bij de onderzochte kadavers pas op bij circa 8 cm diastase, terwijl de sterke posterieure SI-gewrichten, die essentieel zijn voor de stabiliteit van het bekken, zelfs relaxeerden en onaangetast bleven door de fysiologische verweking tijdens de zwangerschap. Dit is een essentieel verschil met posttraumatische bekkenverwijding, waarbij er vooral verscheuring van de ligamenten optreedt.
Bij symfysiotomie is er dus sprake van een combinatie van 2 afwijkingen: aan de anterieure zijde kan de situatie worden vergeleken met een posttraumatische toestand, terwijl aan de posterieure zijde er vooral oprekking heeft plaatsgevonden. Dit verklaart de relatief gunstige uitkomst van conservatieve behandeling van het aangedane bekken van patiënten die symfysiotomie hebben ondergaan. Het verse ‘post-traumatische’ wondgebied aan de voorzijde is gebaat bij repositie en tijdelijke fixatie. Dit kan bij kraamvrouwen dus met een bekkenband, zoals bij traumapatiënten. Ondertussen herstellen de posterieure ligamenten zich op de gebruikelijke manier na een zwangerschap.
Het is wel van groot belang tijdens of na de ingreep een abductie van de benen van meer dan 60º te voorkomen, om de SI-ligamenten te beschermen tegen verregaande verscheuring. Complicaties zoals een persisterende symfysaire diastase met eventuele verplaatsing van de symfyse en blaas ten opzichte van de mediaanlijn zijn echter niet uitgesloten. Pijnklachten van bekkeninstabiliteit kunnen persisteren, zoals ook bij kraamvrouwen zonder symfysiotomie. Als een conservatieve behandeling faalt, kan in tweede instantie gekozen worden voor een fixatie van het SI-gewricht beiderzijds, met een anterieure spongiosaplastiek om een verstijving van het bekken te bewerkstelligen.
De maternale morbiditeit en mortaliteit van symfysiotomie zijn gering.5 De incidentie van korte-termijncomplicaties binnen 6 weken, zoals obstetrische fistels, stressincontinentie, hematoom, osteïtis en pijn bij lopen, is < 5%. De incidentie van lange-termijncomplicaties, binnen 1-10 jaar, is ook laag: 5% stressincontinentie, 6% pijn in de symfyse of SI-gewricht en 0% pijn bij lopen.5 De maternale mortaliteit daalde sterk in de tweede helft van de 20e eeuw na de introductie van antibiotica, van 40 sterfgevallen onder 2507 vrouwen met symfysiotomie (1,6%) naar 3 sterfgevallen onder 1954 vrouwen met symfysiotomie (0,16%). De laatste 3 sterfgevallen betroffen 2 maal eclampsie en 1 maal longembolie.
Neonatale uitkomsten
Er zijn diverse studies verricht naar neonatale uitkomsten in relatie tot de duur van het hoofd-tot-lichaam (‘head-to-body’)-geboorte-interval. Hieruit blijkt dat een lang ‘head-to-body’-interval geassocieerd is met een lagere pH post partum en met meer plexus-brachialisletsel. De algemene opinie is dat hoe langer een schouderdystocie blijft bestaan, hoe groter het risico op asfyctische schade is.6,7
Epicrise
Onze patiënten herstelden goed in de eerste 6 weken en waren vrijwel restloos genezen binnen 6 maanden post partum. Korte-termijncomplicaties waren gerelateerd aan de symfysiotomie en de verlengde immobilisatie in het kraambed. Er wordt geschat dat in Nederland minder dan 1 keer per jaar een symfysiotomie wordt uitgevoerd. Deze gebrekkige ervaring met symfysiotomie maakt dat er weinig tot geen praktische adviezen over het postpartumbeleid zijn. Onze ervaring met de trauma-bekkenband was beter dan met de elastische bekkenband, gezien het betere approximerende en stabiliserende effect. Beide neonaten hebben hoogstwaarschijnlijk geen blijvende schade.
Deze lage maternale en neonatale morbiditeit is in overeenstemming met de beschikbare internationale literatuur. De verlengde immobilisatie was beperkend voor beide patiënten in de thuissituatie, vooral in de dagelijkse zorg voor henzelf en hun gezin. Tevens bleek het lastig de zorgverzekeraar te overtuigen van verlengde kraamzorg en thuiszorg te realiseren gezien de onduidelijke duur tot al dan niet volledig herstel.
Dames en Heren, wij pleiten ervoor niet te schromen symfysiotomie uit te voeren wanneer een schouderdystocie met de reguliere handgrepen niet binnen aanvaardbare tijd op te heffen is. Hiermee wordt het risico op neonatale sterfte of ernstige asfyxie verkleind en is er een beperkte maternale morbiditeit op korte termijn. Het grote zelfgenezende vermogen van de symfyse post partum maakt operatieve correctie van de diastase zelden noodzakelijk. Wij menen dan ook dat iedere verloskundige zorgverlener zich theoretisch en met simulatietraining dient te bekwamen in het uitvoeren van symfysiotomie.
Literatuur
Tan EC, van Stigt SF, van Vugt AB. Effect of a new pelvic stabilizer (T-POD®) on reduction of pelvic volume and haemodynamic stability in unstable pelvic fractures. Injury. 2010;41:1239-43. doi:10.1016/j.injury.2010.03.013 Medline
Gherman, RB, Goodwin TM, Souter I, Neumann K, Ouzounian JG, Paul RH. The McRoberts’ maneuver for the alleviation of shoulder dystocia: how successful is it? Am J Obstet and Gynecol. 1997:1776:656-61. Medline
Sandberg EC. The Zavanelli maneuver: 12 years of recorded experience. Obstet Gynecol. 1999;93:312-7. doi:10.1016/S0029-7844(98)00340-8 Medline
Vollebergh JH, van Dongen PW. The Zavanelli manoeuvre in shoulder dystocia: case report and review of published cases. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2000;89:81-4. doi:10.1016/S0301-2115(99)00163-3 Medline
Björklund K. Minimally invasive surgery for obstructed labour: a review of symphysiotomy during the twentieth century (including 5000 cases). BJOG. 2002;109:236-48. doi:10.1111/j.1471-0528.2002.01214.x Medline
Leung TY, Stuart O, Sahota DS, Suen SS, Lau TK, Lao TT. Head-to-body delivery interval and risk of fetal acidosis and hypoxic ischaemic encephalopathy in shoulder dystocia: a retrospective review. BJOG. 2011;118:474-9. doi:10.1111/j.1471-0528.2010.02834.x Medline
Lerner H, Durlacher K, Smith S, Hamilton E. Relationship between head-to-body delivery interval in shoulder dystocia and neonatal depression. Obstet Gynecol. 2011;118:318-22. doi:10.1097/AOG.0b013e31822467e9 Medline
Symfysiotomie bij schouderdystocie
Voor vergelijkbare publicatie volg onderstaande link:
http://www.ejog.org/article/0028-2243(94)90223-2/abstract
Bart Broekman, gynaecoloog Sint Franciscus Gasthuis
Symfysiotomie
Er staat een goede beschrijving van de symfysiotomie beschreven in het boekje Obstetrical and gynaecological hints for the tropical doctor (C.D. van der Does en A.A. Haspels, Oosthoek 1972). Daarin wordt gesteld dat drie dagen bedrust voldoende is, waarbij zo mogelijk de kraamvrouw op haar zij ligt. Vanaf de vierde dag mag ze buiten het bed zitten, en rond de vijfde dag wat rondlopen. De eerste 24 uur heeft ze een blaascatheter.
Dit artikel roept voor mij herinneringen op aan onze allereerste nacht in het huis bij het missiehospitaal in voormalig Rhodesië, waar mijn vrouw, onze vijf maanden oude zoon en ik (in 1976) na een lange reis over door regen en overstromingen vrijwel onbegaanbare wegen waren aangekomen.
Rond middernacht werd op onze voordeur geklopt door een verpleegster die mij vroeg mee te komen naar de labourroom – mijn eerste bezoek aan het ziekenhuis waar ik de komende jaren zou gaan werken. In de broeierig warme, door een petroleumlamp schemerig verlichte verloskamer rook het naar petroleum, vruchtwater en zweet van de vele aanwezigen. De uitdrijving vorderde niet, het hoofd bleef steken achter de symfyse. Het kind leefde, de a.s. moeder was uitgeput. En ik was onervaren, had weliswaar vele min of meer fysiologische bevallingen geleid, maar had alleen bij keizersneden geassisteerd en die nooit zelfstandig uitgevoerd, laat staan tegelijkertijd narcose toegediend. De primitieve operatiekamer had ik nog niet van binnen gezien.
Tijdens de tropencursus in Amsterdam had ik college gehad van professor Haspels, indertijd hoogleraar obstetrie in Utrecht, hij had ons onderricht in o.a. de symfysiotomie, die kon worden geoefend op een fantoom.
Na een mislukte proef-vacuümextractie zag ik geen andere mogelijkheid dan een symfysiotomie te doen, zoals beschreven in het bovenvermelde boekje, op dat moment in onze bagage, nog onderweg. Nadat de symfysis was gekliefd werd het kind vlot geboren. Het bleek een hydrocefalus en grote meningomyelocele te hebben en had de geboorte niet overleefd, waarschijnlijk omdat de punt van mijn scalpel door de vaginavoorwand de pral gespannen fontanel had aangeprikt, waardoor de hydrocefalus werd gedraineerd.
Na die eerste medische handeling met voor mijn gevoel desastreuze afloop voelde ik mij ellendig en meende dat ik beter mijn biezen kon pakken… Gelukkig legde de vroedvrouw mijn ingreep, inclusief het kleine sneetje in de hoofdhuid van de baby, aan de moeder en familieleden uit als de enige juiste behandeling. Pas later begreep ik waarom: ook de traditionele dokters krassen en snijden op de zieke plek in het lichaam.
Henk Mulder, kinderarts. np
Symfysiotomie
Symfysiotomie bij schouderdystocie:
Zoals vermeld in het artikel wordt symfysiotomie in subsaharan Africa nog regelmatig toegepast. Daar heb ik ook mijn ervaringen opgedaan.
In tegenstelling tot wat in de bijgevoegde video te zien is, is het aan te bevelen een chirurgisch mes uit een stuk te gebruiken,dus zonder verwijderbare blade. Het risico is dat de disposable blade kan afbreken. Dan wordt het soms lastig zoeken tidens een emergency ingreep.
Willem Muntin, chirurg n.p.
Symfysiotomie
Het lijkt alsof er enige schroom te overwinnen is om symfysiotomie toe te passen in een westers land. Misschien draagt dit artikel ertoe bij dat andere gynaecologen er eerder toe overgaan. De ingreep is relatief simpel en effectief. Het risico voor de stabiliteit het bekken is opvallend gering.
Het advies om de urethra opzij te schuiven met de linker wijsvinger is verstandig. Het is minder verstandig om de onbeschermde wijsvinger te leggen op de plaats van de urethra. Sommige auteurs bevelen aan om de toucherende linker wijsvinger te beschermen. Bijvoorbeeld met een vingerhoed. (Zie o.a.: Emergency Procedures and Techniques Robert Rutha Simon, Barry E. Brenner editors. Page 220-1). Het lijkt geen luxe om zo de arts te beschermen tegen zijn eigen mes.
Jan Mens, ErasmusMC afdeling revalidatie
Ervaring jaren 50 en 60: 4x schouderdystocie in 1 gezin
Mijn oude bevallingenschrift gepakt.
5 bevallingen 1 gezin.
Kind 1, bevalling 147: 1956. Overvallen door de schouder dystocie, het kind kon niet levend geboren worden.
Kind 2, bevalling 207: 1957.
Moeilijke uitdrijving door een weer optredende schouder dystocie. Kind bleef leven.
Kind 3, bevalling 336: 1959: geen enkele complicatie
Kind 4, bevalling 450: 1961.
Dit kind kwam met een forcipale extractie op H3- . Hoofd kwam gemakkelijk, schouders gaven opnieuw veel problemen. Lichte Erbse parese, herstel na enkele weken.
Kind 5, bevalling 656: 1964
Ivm vakantie naar gynaecoloog; hij leidde bevalling 1 week eerder in, wederom was de ontwikkeling van de schouders erg moeilijk , opnieuw een Erbse parese. Ook dat herstelde spontaan.
4 van de 5 kinderen kwamen levend ter wereld. 3 van de 4 hadden dezelfde afwijking. 3e kind bleek op vader te lijken (lange hals en beweeglijke nek). De andere 4 kinderen leken op moeder, (kort nekje ahw in de hals verscholen tussen schouders, zijwaartse buiging van nek niet goed mogelijk: kind bleef boven bekken steken).
Het loont dus tijdens de prenatale controles op de fysionomie van de ouders te letten.
Ik had het nooit eerder meegemaakt. En ook de toenmalige “grootmeester van de verloskunde” De Snoo, had het niet in zijn “bijbel” opgenomen, waar overigens heel veel instond (1946), vond ik nu opnieuw
In de primitieve omgeving waar deze kinderen geboren werden, was er in het kraambed nog geen spoor van infectie of narigheid te bespeuren.
De moeder kom ik vandaag de dag nog wel eens tegen, snelwandelend tegen de zwaarlijvigheid. We zijn alle twee bijna 60 jaar verder.
Ton Boot, gepensioneerd huisarts