Meer wiegendood tijdens kinderopvang dan in dezelfde uren thuis: 10-jaarscijfers

Onderzoek
G.A. de Jonge
J.H. Ruys
B.A. Semmekrot
R. Brand
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1377-81
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan of de incidentie van wiegendood tijdens kinderopvang (kinderdagverblijf of gastouderadres) anders is dan thuis, en of er tussen wiegendood tijdens kinderopvang en thuis verschil is in de prevalentie van risicofactoren voor wiegendood.

Opzet

Inventariserend en vergelijkend.

Methode

Analyse van alle gevallen van wiegendood bij kinderen < 2 jaar die zich in de periode september 1996-augustus 2006 voordeden en bekend werden bij de Landelijke Werkgroep Wiegendood (LWW) van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Uit landelijke peilingen bij consultatiebureaus voor zuigelingen werd het percentage deelnemers aan kinderopvang berekend en hun gemiddelde verblijfsduur aldaar.

Resultaten

In de onderzochte periode werden bij de LWW 216 wiegendoodkinderen bekend, 75 van het aantal dat zich in Nederland volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek voordeed. Onder hen waren 28 kinderen die in de leeftijd 3-6 maanden aan wiegendood overleden op maandag tot en met vrijdag van 08:00-17:00 uur, de gebruikelijke tijd van openstelling van kinderdagverblijven. Op grond van de deelname aan kinderopvang in deze jaren was te verwachten dat 15 van deze sterfte tijdens kinderopvang plaatsvond en 85 thuis. In werkelijkheid was de verdeling 61 (17/28) tijdens kinderopvang en 39 thuis (11/28). Het relatieve risico bedroeg 8,8 (95-BI: 4,1-19,0). Deze hogere incidentie van wiegendood tijdens kinderopvang was niet toe te schrijven aan een tijdens kinderopvang hogere prevalentie van bekende risicofactoren, zoals buik- en zijligging, passief roken, warmtestuwing, dekbed of hoofdkussen.

Conclusie

In de periode september 1996-augustus 2006 was in Nederland het relatieve risico van wiegendood tijdens kinderopvang in de leeftijd 3-6 maanden 8,8 maal zo hoog (95-BI: 4,1-19,0) als tijdens dezelfde uren thuis.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1377-81

Auteursinformatie

Hr.em.prof.dr.G.A.de Jonge, kinderarts, Prins Bernhardlaan 50, 2341 KL Oegstgeest.

Hr.em.prof.dr.J.H.Ruys, kinderarts, Oegstgeest.

Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Nijmegen.

Hr.dr.B.A.Semmekrot, kinderarts-neonatoloog.

Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden.

Hr.dr.R.Brand, biostatisticus.

Contact hr.em.prof.dr.G.A.de Jonge

Verantwoording

Namens de Landelijke Werkgroep Wiegendood, waarvan de leden aan het einde van dit artikel worden vermeld.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

E.C.M.
van Rens-Leenaarts

Leiden, juli 2008,

Met interesse lazen wij het artikel van De Jonge et al. (2008:1377-81), het begeleidende commentaar van Brand en Offringa (2008:1361-4) en de ingezonden brief van De Jonge et al. (2008:1446-7). Hoewel de cijfers vermeld door De Jonge et al. sterk doen vermoeden dat er sprake is van relatief hoge wiegendoodsterfte in kinderdagverblijven en op gastouderadressen, ontbreekt hiervoor vooralsnog een duidelijke verklaring.

In Vlaanderen overlijden jaarlijks gemiddeld ongeveer 7 zuigelingen tijdens kinderopvang, waar ruim 43&percnt; van alle kinderen tussen de 2 en 12 maanden gebruik van maakt (zie: Buysse B. Het kind in Vlaanderen. Brussel: Kind & Gezin; 2007. www.kindengezin.be). Dit is 20&percnt; van de wiegendoodsterfte.1 Cijfers uit Nordrhein-Westfalen (Duitsland) betreffende 333 wiegendoodkinderen tonen geen verhoogde kans op sterfte in kinderdagverblijven aan, maar wel een 4 keer zo groot risico op overlijden tijdens verblijf van de zuigeling in het huis van vrienden of familie.2

Onvoldoende luchtkwaliteit werd als een mogelijke verklaring voor de bevinding door De Jonge et al. genoemd. De ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) bekostigen binnenkort nader onderzoek naar de luchtkwaliteit in kinderdagverblijven. Het ligt voor de hand hieraan onderzoek naar verzorgingsfactoren van zuigelingen te koppelen. Initiatieven daarvoor zijn in voorbereiding. Het heeft er alle schijn van dat voor een zuigeling het verblijf buiten de eigen thuissituatie een verhoogde kans op wiegendood met zich brengt. Nauwkeurig onderzoek hiernaar is noodzakelijk. Hiertoe is vereist dat alle in Nederland overleden kinderen in het onderzoek worden betrokken (thans slechts 75&percnt;). Verder zou gezien de lage incidentie van wiegendood in Nederland, gezamenlijk onderzoek met ons omringende landen mogelijk sneller duidelijkheid kunnen brengen over de juistheid van dit vermoeden, over de eventuele juistheid van de cijfers en over de omstandigheden waaronder het kind overlijdt. Op basis van die gegevens kunnen hypothesen worden opgesteld en worden getoetst.

Wij zijn van mening dat er op dit moment geen aanleiding is om kinderdagverblijven en gastouderadressen in een kwaad daglicht te stellen, maar wij vinden wel dat vanwege het algemeen maatschappelijk belang nader onderzoek in dezen geboden is.

E.C.M. van Rens-Leenaarts
M.P. L’Hoir
H. Wierenga
A.M. Oudesluys-Murphy
Literatuur
  1. Ronne N de. Prevention of sudden infant death in infancy in Flanders, Belgium. Poster. 10th SIDS International Conference, 23-26 June, Portsmouth, UK, 2008.

  2. Vennemann MMT, Bajanowski T, Brinkmann B, Jorch G, Sauerland C, Mitchell EA. Sleep environment risk factors for SIDS. The German SIDS Study. Pediatrics. &lsqb;ter perse&rsqb;.

Oegstgeest, augustus 2008,

Wij zijn het geheel eens met Van Rens-Leenaarts et al. dat nader onderzoek in en buiten Nederland nodig is om een duidelijke verklaring te vinden voor de relatief hoge wiegendoodsterfte tijdens kinderopvang van met name jonge zuigelingen. Wij zijn hun ook erkentelijk voor de aangedragen buitenlandse informatie. Dat in Nordrhein-Westfalen deze sterfte zeer laag is, kan samenhangen met het feit dat het bevallingsverlof in Duitsland veel ruimer is dan in Nederland. Het is dan ook een uitzondering wanneer in Nordrhein-Westfalen een jonge zuigeling in een kinderdagverblijf wordt opgenomen, vergelijkbaar met Scandinavië. Dat deze sterfte, afgaande op recente gegevens, in Vlaanderen wel hoog is, klopt met het feit dat de deelname aan kinderopvang daar, net als in Nederland, gewoonlijk op de leeftijd van drie maanden begint. Het lijkt ons een goed voorstel om in verder onderzoek alle kinderen te betrekken en dit gezamenlijk met ons omringende landen te verrichten.

G.A. de Jonge
J.H. Ruys
B.A. Semmekrot
R. Brand