Goede resultaten van fasciotomie bij het chronisch compartimentsyndroom van het onderbeen

Onderzoek
Abstract
E.J.M.M. Verleisdonk
C.J.M. van den Helder
H.A. Hoogendoorn
Chr. van der Werken
Download PDF

Samenvatting

Doel

Beoordelen van resultaten van fasciotomie bij patiënten met een chronisch compartimentsyndroom.

Opzet

Retrospectief onderzoek.

Plaats

Afdeling Heelkunde, Centraal Militair Hospitaal, Utrecht.

Methode

Bij 81 patiënten (151 loges) werd na een gestandaardiseerde drukmeting van de symptomatische loge tijdens inspanning een gesloten fasciotomie verricht. Het betrof 149 maal de anterieure en 2 maal de laterale loge. De drukmeting werd tenminste 3 maanden na de operatie herhaald. Alle geopereerde patiënten ontvingen 6 maanden na de operatie een schriftelijke vragenlijst waarin naar het resultaat van de operatie gevraagd werd.

Resultaten

Postoperatieve complicaties bestonden uit een neurinoom (3 maal) en een seroom (1 maal). De gemiddelde postoperatieve intramusculaire drukken waren lager dan de preoperatieve: de rustdruk daalde van 22,1 naar 14,0 mmHg (p < 0,05), de inspanningsdruk van 57,5 naar 25,4 mmHg (p < 0,01) en de relaxatiedruk van 34,4 naar 25,2 mmHg (p < 0,05). Postoperatief werd 10 maal een onveranderd verhoogde druk geconstateerd, waarvoor 4 maal een tweede fasciotomie werd verricht. Vermindering van klachten werd aangegeven door 59 (76) van de patiënten. Bij 9 patiënten met onvoldoende resultaat bestond preoperatief reeds een combinatie met een andere overbelastingsblessure.

Conclusie

Een gesloten fasciotomie gaf bij een aangetoond chronisch compartimentsyndroom in de meeste gevallen goede resultaten in de vorm van een vermindering van klachten bij een afname van de intramusculaire druk, vooral na inspanning.

artikel

Inleiding

Inspanningsgebonden pijn aan het onderbeen is een veel voorkomende klacht bij recreatieve sporters en atleten. Deze klachten kunnen berusten op een chronisch compartimentsyndroom. Dit syndroom treedt in de meeste gevallen op in de voorste spierloge van het onderbeen, soms in de laterale en zelden in de diepe achterste loge.1 Patiënten klagen over inspanningsgebonden zeurende pijn aan het onderbeen, meestal aan de buitenzijde.2-4 Deze pijn dwingt de sporter tot stoppen, waarna de pijn binnen enkele minuten verdwijnt. Over het algemeen treft dit syndroom hardlopers die in korte tijd hun trainingsactiviteiten hebben geïntensiveerd, maar het wordt ook vaak gezien bij militairen die bij de eerste oefening boven hun gebruikelijke inspanningsniveau (moeten) functioneren. In de meeste gevallen verminderen de klachten na een ingebouwde rustperiode, maar soms persisteert de pijn en moet de patiënt het sporten volledig staken.5 Bij vermoeden van een chronisch compartimentsyndroom dient tijdens inspanning in de aangedane loge een drukmeting verricht te worden.3467 Volgens de literatuur wordt slechts in 14-27 van de gevallen bij vermoeden van een compartimentsyndroom bij drukmeting inderdaad een verhoogde druk na inspanning gevonden.78 Indien een verhoogde druk gevonden wordt en de klachten persisteren, kan fasciotomie van de aangedane loge overwogen worden. Uit onderzoek blijkt dat die in 60-100 een gunstig resultaat geeft.37-9

Wij onderzochten retrospectief de resultaten van fasciotomieën bij patiënten met een chronisch compartimentsyndroom bij wie de diagnose met behulp van drukmeting was bevestigd.

PatiËnten en methode

Drukmeting

Bij patiënten met een vermoeden van een chronisch compartimentsyndroom werd tijdens inspanning een drukmeting verricht, volgens een vast protocol.1011 Eerst werd de rustdruk bepaald in de aangedane loge, daarna werd op een lopende band gedurende 10 min gelopen met een snelheid van 6,5 kmh. Bij de meeste patiënten traden binnen dit tijdsbestek de typische klachten op. Hierna werd wederom de intramusculaire druk gemeten (de inspanningsdruk). Bij een inspanningsdruk van 30-50 mmHg werd na 5 min nogmaals een druk gemeten, de relaxatiedruk. Voor de meting werd gebruikgemaakt van een Stryker drukmetingsapparaat (Stryker Medical, Eindhoven; figuur 1).

Een intramusculaire druk lager dan 20 mmHg in rust en lager dan 30 mmHg na inspanning werden als normaal beschouwd. Bij een rustdruk lager dan 20 mmHg werd een inspanningsdruk boven de 50 mmHg als een ‘absolute’ indicatie voor fasciotomie beschouwd. Bij een inspanningsdruk van 30-50 mmHg werd een relaxatiedruk hoger dan 30 mmHg als indicatie voor fasciotomie beschouwd. Bij rustdrukken hoger dan 20 mmHg werd een inspanningsdruk hoger dan 30 mmHg als grenswaarde voor fasciotomie aangehouden.

Patiënten

Tussen januari 1993 en september 1995 werden 176 patiënten onderzocht bij wie op klinische gronden een chronisch compartimentsyndroom van het onderbeen werd vermoed. Bij 96 (54) van hen werd de diagnose ‘compartimentsyndroom’ na drukmeting bevestigd. Bij 15 patiënten werd om uiteenlopende redenen afgezien van operatieve behandeling. Bij 5 patiënten werd vanwege de typerende anamnestische bevindingen en omdat de klachten pas na langdurige inspanning optraden, toch besloten tot operatie. De gegevens van deze patiënten zijn buiten dit onderzoek gehouden, zodat 81 patiënten overbleven bij wie op grond van gemeten weefseldrukverhoging(en) een of meer fasciotomieën werden uitgevoerd.

De 81 patiënten waren 77 mannen en 4 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 24 jaar (uitersten: 18-54), voornamelijk militairen (n = 77; 95). Door dit laatste kwam de leeftijds- noch de geslachtsverdeling overeen met die van de gemiddelde bevolking. Bij 70 (86) patiënten trad het syndroom bilateraal op. In 149 gevallen was de anterieure loge aangedaan en 2 maal de laterale loge. Ten tijde van het eerste consult hadden de patiënten gemiddeld 5,5 (uitersten: 1-60) maanden klachten. In het algemeen traden de klachten op bij hardlopen en (of) marcheren. De pijn werd meestal aangegeven aan de buitenzijde van het onderbeen. Bij 2 patiënten bestond uitval van de functie van de N. peroneus profundus; beiden vertelden bij hevige pijn in het onderbeen toch doorgelopen te hebben hetgeen uiteindelijk in een klapvoet resulteerde.

Bij lichamelijk onderzoek werd bij 22 (27) patiënten een fasciedefect over de aangedane loge gepalpeerd. Voorts werd bij 46 (57) patiënten een hypertonie van de spieren in de loge gevonden en bij 54 (67) patiënten was de betreffende loge drukpijnlijk al of niet na inspanning. De gemiddelde waarden van de gemeten intramusculaire drukken staan in de tabel.

De fasciotomie werd via een ‘gesloten’ methode verricht; halverwege het onderbeen werd een 2 cm lange snede door de huid en de fascie van de betreffende loge gemaakt. Met behulp van een fasciotoom (figuur 2) werd de fascie subcutaan gekliefd. Daarbij dient, om letsel van de N. peroneus superficialis te voorkomen, gericht te worden naar de grote teen distaalwaarts en naar de punt van de patella in proximale richting. Deze ingreep gebeurde onder algehele anesthesie en in dagbehandeling. De patiënten kregen de instructie om vanaf de eerste postoperatieve dag veel te lopen, om de fasciotomiewond ‘open’ te houden.

Alle patiënten werden minimaal 3 maanden na operatie opgeroepen voor een controledrukmeting van de geopereerde loge(s). Na 6 maanden ontvingen alle patiënten een schriftelijke vragenlijst, waarin gevraagd werd naar het verloop van de klachten en naar de mogelijkheden van sportbeoefening.

Resultaten

Postoperatief

Na 151 fasciotomieën bij 81 patiënten werden als complicaties gezien: 3 maal een neurinoom ten gevolge van een doorsnijding van de N. peroneus superficialis (dubbelzijdig bij 1 patiënt) en 1 maal een seroom, dat enkele malen werd gepuncteerd. Wondgenezingsstoornissen traden niet op.

Na tenminste 3 maanden

Bij 55 patiënten (110 (73) geopereerde loges) konden postoperatief opnieuw drukken gemeten worden. In de tabel wordt de postoperatieve druk voor en na inspanning getoond. Bij deze drukmeting werd 10 maal een onveranderd verhoogde inspanningsdruk gevonden; bij al deze patiënten was óf slechts kortdurend óf helemaal geen verbetering bereikt na de operatie. Bij 4 van deze 10 patiënten werd een tweede fasciotomie verricht met daarna, zowel qua klachten als qua druk, een goed resultaat bij 3 patiënten. Vier andere patiënten die nog wel klachten hadden, functioneerden op een lager fysiek niveau (allen dienstplichtig). De laatste 2 patiënten zagen ondanks de persisterende klachten af van verdere behandeling.

Na 6 maanden

Van 78 patiënten (96) werd een enquêteformulier terugontvangen, 3 patiënten konden niet meer worden achterhaald. Op de vraag naar het verloop van de klachten meldden 59 van de patiënten (76) veel verbetering na de operatie: allen konden zonder problemen sport beoefenen. Van de 78 meldden 18 (23) patiënten (inclusief de 10 patiënten met een verhoogde druk) met de operatie geen of nauwelijks verbetering te hebben bereikt. Bij 9 van deze patiënten werd preoperatief reeds melding gemaakt van een combinatie met een andere overbelastingsblessure. In de meeste gevallen betrof dat periostitis medialis tibiae (‘shin splint’). Bij alle patiënten die aan beide benen klachten hadden, betrof de verbetering ook beide benen.

Beschouwing

De diagnose ‘chronisch compartimentsyndroom’ werd in onze kliniek gesteld bij inspanningsdrukken boven de 50 mmHg. Bij marginaal verhoogde drukken tussen de 30 en de 50 mmHg werd tevens een relaxatiedruk gemeten. De indicatie voor fasciotomie werd gesteld volgens een vast protocol.

In het verleden werd een beslissing tot fasciotomie meestal louter op klinische gronden genomen.1213 In onze ervaring is het moeilijk om op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek de diagnose te stellen; deze moeillijkheid wordt ook in de literatuur genoemd. Zonder een goede drukmeting zullen te veel patiënten worden geopereerd. Een goed uitgevoerde drukmeting tijdens inspanning is dan ook altijd geïndiceerd voordat tot fasciotomie wordt overgegaan. In onze kliniek bestond er bij 176 patiënten een vermoeden van een logesyndroom waarvoor drukmeting uitgevoerd werd. Bij 96 (54) patiënten kon bij drukmeting de diagnose bevestigd worden. In de literatuur ligt dit percentage aanmerkelijk lager.17814-17 Meestal ging het dan om kleinere onderzoeken, waardoor de ‘klinische blik’ waarschijnlijk minder betrouwbaar was.

Bij het lichamelijk onderzoek worden meestal weinig specifieke afwijkingen gevonden. Als objectieve bevinding werd bij 27 van onze patiënten een fasciedefect gepalpeerd over de aangedane loge. In de algemene populatie wordt een spontaan opgetreden fasciedefect in het onderbeen nauwelijks gezien. In de literatuur wordt bij patiënten met een chronisch compartimentsyndroom bij 20-60 een fasciedefect vastgesteld.31819

Bij het merendeel van onze patiënten trad het syndroom beiderzijds op. Bij een aantal patiënten waren er alleen enkelzijdig klachten en traden pas klachten op aan de andere extremiteit na de fasciotomie. Een zorgvuldige anamnese bij patiënten met enkelzijdige klachten is vaak afdoende om hen te behoeden voor twee afzonderlijke enkelzijdige operaties terwijl één operatie beiderzijds zou volstaan. Bij twijfel kan een drukmeting aan het ‘symptoomloze been’ geïndiceerd zijn.

Bij de diagnostiek moet onderscheid gemaakt worden met andere pijnsyndromen aan het onderbeen: tendinitiden, stressfracturen en periostitis medialis zijn andere veel voorkomende oorzaken van pijnklachten aan het onderbeen. In het bijzonder de overbelastingsblessure periostitis medialis komt veelvuldig voor aan het onderbeen en is vaak moeilijk te differentiëren van het compartimentsyndroom. Bij 9 van de 18 patiënten met een slecht resultaat na fasciotomie bleek reeds preoperatief het vermoeden te bestaan op een combinatie van een chronisch compartimentsyndroom met periostitis medialis. Achteraf gezien, hadden deze patiënten mogelijk niet geopereerd dienen te worden, maar door de retrospectieve opzet van ons onderzoek kon dit niet meer goed worden achterhaald.

Bij controle-drukmeting werden relatief vaak onveranderd hoge drukken gemeten. De oorzaak hiervan is onbekend, maar een aantal redenen is wel aan te voeren. In de eerste plaats is het van cruciaal belang om patiënten daags na de ingreep veel te laten lopen. Dit geeft de spieren de kans om ‘uit te zetten’ zodat de fasciotomiewond goed openblijft. In de tweede plaats kan het opensplijten van de fascie leiden tot secundaire verbindweefseling die na verloop van tijd weer een straffe littekenplaat om de spierloge geeft. Ten derde is er waarschijnlijk ook een bias in de onderzoeksresultaten opgetreden, doordat juist patiënten met restklachten bereid waren om een controledrukmeting te ondergaan; patiënten die tevreden waren, gaven telefonisch nogal eens te kennen niets voor een (invasieve) controledrukmeting te voelen.

De oorzaak van het veelvuldig voorkomen van dit syndroom bij militairen laat zich raden. Vaak worden relatief ongeoefenden na het in dienst treden in een korte tijd tot een zeer hoog inspanningsniveau gedwongen. Het syndroom staat ook wel bekend als ‘preseasonal disease’,20 omdat het soms optreedt bij hardlopers die in het voorjaar weer met hun sport beginnen zonder voldoende training. Door een rustperiode of een aangepast schema verdwijnen de klachten ook weer snel. Het militaireoefenschema laat een dergelijke rustperiode niet gemakkelijk toe. Daarnaast wordt de diagnose waarschijnlijk te weinig gesteld omdat in de algemene praktijk artsen onvoldoende op de hoogte zijn van het syndroom en zijn symptomen.7

De exacte pathogenese van het chronisch compartimentsyndroom is onbekend. Matsen stelde dat de pathofysiologie van het chronische syndroom dezelfde is als bij de acute vorm, maar dat alleen het reversibele karakter bij de chronische vorm verschillend is en kwam zo tot een concept waarin hij alle compartimentsyndromen onder één noemer kon brengen.12

De 2 patiënten die ondanks hevige pijn gedurende langere tijd doorgelopen hadden, meldden zich met uitval van de functie van de N. peroneus profundus. In de literatuur wordt ook melding gemaakt van acute compartimentsyndromen na zware inspanning.1213 Dit zou een bevestiging van de theorie van Matsen kunnen zijn. Waarom de druk in het compartiment verhoogd raakt, blijft speculatief: met name aan het onderbeen worden spiergroepen omgeven door stevige osteofasciale wanden waardoor de mogelijkheid tot zwelling beperkt is, zodat drukverhoging kan ontstaan door een beperking van de ruimte binnen het compartiment en (of) door een toename van de inhoud in het compartiment. Vooral het voorste compartiment is omgeven door een stevige osteofasciale enveloppe van fibula, tibia en spierfascies. In dit compartiment is weinig ruimte voor expansie van weefsel. Het is bekend dat vooral bij ongeoefende sporters bij intensieve inspanning het volume van de spier met 20 en meer kan toenemen.712

Conclusie

Bij het chronisch compartimentsyndroom is bij inspanning de intramusculaire druk verhoogd tot een niveau waarop ischemische pijn ontstaat. Patiënten met dit syndroom hebben frequent in rust reeds een licht verhoogde druk, die verder stijgt na inspanning. Bij vermoeden van dit syndroom dient een drukmeting tijdens inspanning te geschieden. Fasciotomie leidt tot aanzienlijke daling van de rust-, maar vooral van de inspanningsdruk, en meestal ook tot vermindering van de pijnklachten. De ‘gesloten’ methode heeft een geringe morbiditeit. Bij onvoldoende resultaat van deze behandeling wordt nogal eens een combinatie gezien met andere overbelastingsblessures.

Literatuur
  1. Rorabeck CH, Bourne RB, Fowler PJ. The surgical treatmentof exertional compartment syndrome in athletes. J Bone Joint Surg (Am)1983;65:1245-51.

  2. Mavor GE. The anterior syndrome. J Bone Joint Surg (Br)1956;38: 513-7.

  3. Reneman RS. The anterior and lateral compartment syndromeof the leg proefschrift. Den Haag: Mouton, 1968.

  4. Abramowitz AJ, Schepsis AA. Chronic exertional compartmentsyndrome of the lower leg. Orthop Rev 1994;23:219-25.

  5. Reneman RS, Wieberdink J, Strackee J. Het chronischevoorste- en het chronische laterale-logesyndroom van het onderbeen; eendikwijls niet herkend ziektebeeld?Ned Tijdschr Geneeskd1971;115:543-51.

  6. Black KP, Schultz TK, Cheung NL. Compartment syndromes inathletes. Clin Sports Med 1990;9:471-87.

  7. Qvarfordt P, Christenson JT, Eklof B, Ohlin P, Saltin B.Intramuscular pressure, muscle blood flow, and skeletal muscle metabolism inchronic anterior part of the lower leg. Clin Orthop 1983;179:284-90.

  8. Styf J. Chronic exercise-induced pain in the anterioraspect of the lower leg. An overview of diagnosis. Sports Med1989;7:331-9.

  9. Puranen J, Alavaikko A. Intracompartmental pressureincrease on exertion in patients with chronic compartment syndrome in theleg. J Bone Joint Surg (Am) 1981;63:1304-9.

  10. Allen MJ, Barnes MR. Exercise pain in the lower leg.Chronic compartment syndrome and medial tibial syndrome. J Bone Joint Surg(Br) 1986;68:818-23.

  11. Allen MJ. Compartment syndromes of the lower limb. J RColl Surg Edinb 1990;35 (6 Suppl):S33-6.

  12. Mubarak SJ. Exertional compartment syndromes. In: MatsenFA, editor. Compartmental syndromes. New York: Grune & Stratton,1980:209-26.

  13. Martens MA, Moeyersoons JP. Acute and recurrenteffort-related compartment syndrome in sports. Sports Med1990;9:62-8.

  14. Styf JR, Körner LM. Chronic anterior-compartmentsyndrome of the leg. Results of treatment by fasciotomy. J Bone Joint Surg(Am) 1986;68:1338-47.

  15. Bourne RB, Rorabeck CH. Compartment syndromes of thelower leg. Clin Orthop 1989;240:97-104.

  16. Balduini FC, Shenton DW, O'Connor KH, HeppenstallRB. Chronic exertional compartment syndrome: correlation of compartmentpressure and muscle ischemia utilizing 31P-NMR spectroscopy. Clin Sports Med1993;12:151-65.

  17. Amendola A, Rorabeck CH, Vellett D, Vezina W, Rutt B,Nott L. The use of magnetic resonance imaging in exertional compartmentsyndromes. Am J Sports Med 1990;18:29-34.

  18. Fronek J, Mubarak SJ, Hargens AR, Lee YF, Gershuni DH,Garfin SR, et al. Management of chronic exertional anterior compartmentsyndrome of the lower extremity. Clin Orthop 1987;220:217-27.

  19. Wallenstein R. Results of fasciotomy in patients withmedial tibial syndrome or chronic anterior-compartment syndrome. J Bone JointSurg (Am) 1983;65:1252-5.

  20. Bouche RT. Chronic compartment syndrome of the leg. J AmPodiatr Med Assoc 1990;80:633-48.

Auteursinformatie

Academisch ZiekenhuisCentraal Militair Hospitaal, afd. Heelkunde, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

E.J.M.M.Verleisdonk en C.J.M.van den Helder, assistent-geneeskundigen; dr.H.A.Hoogendoorn en prof.dr.Chr.van der Werken, chirurgen.

Contact E.J.M.M.Verleisdonk

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, december 1996,

Met belangstelling heb ik het artikel gelezen van de collegae Verleisdonk et al. over de operatieve behandeling van het chronisch compartimentsyndroom van het onderbeen (1996;2513-7).

De auteurs vermelden in hun beschouwing dat zij de diagnose ‘chronisch compartimentsyndroom’ in verband brengen met inspanningsdrukken boven de 50 mmHg en in de groep 30 tot 50 mmHg tevens een relaxatiedruk meten. Uit het artikel wordt niet duidelijk op basis van welke druk bij inspanning of relaxatie de indicatie voor een fasciotomie gesteld wordt.

In de tabel worden rustdrukken voor fasciotomie aangegeven van 3 tot 52 mmHg en inspanningsdrukken van 12 tot 118 mmHg. Dat houdt dus in dat er in de populatie geopereerde patiënten, in tegenstelling tot wat als indicatie gezien wordt, patiënten moeten zijn met een rustdruk beneden de 20 mmHg en een inspanningsdruk beneden de 30 mmHg, die toch een fasciotomie hebben ondergaan. Schijnbaar is hier toch op klinische gronden overgegaan tot een fasciotomie. Het zou mijns inziens correcter zijn in de statistische analyse niet de gemiddelde rustdruk na fasciotomie te vergelijken met die van vóór de ingreep en dit evenmin te doen voor de inspanningsdruk, maar een gepaarde t-toets te doen en vooral te bezien of er een drukverlaging, een gelijke druk of een drukverhoging is opgetreden. Dit heeft mijns inziens echter alleen waarde, indien de vermindering van druk ook gepaard gaat met een vermindering van de klachten en het is wellicht nog veel belangrijker dat een onvoldoende resultaat van de fasciotomie gekoppeld kan worden aan het ontbreken van een drukverlaging na fasciotomie. In de resultaten na 3 maanden wordt hierop wel ingegaan door de auteurs. Ik denk dat het een en ander teruggevoerd kan worden op het feit dat het onderzoek retrospectief is opgezet.

Graag wil ik de auteurs dan ook stimuleren, omdat zij in de unieke situatie zijn dat zich veel patiënten met deze problemen in het Centraal Militair Hospitaal aanmelden, hier een prospectief onderzoek aan te verbinden. Ongetwijfeld zijn zij deze weg reeds ingeslagen.

A.B. van Vugt
E.J.M.M.
Verleisdonk

Utrecht, februari 1997,

Wij danken collega Van Vugt voor zijn reactie op ons artikel. Indien de druk in rust (dus vóór de inspanning) onder de 20 mmHg is en er vervolgens direct na inspanning een druk gemeten wordt van meer dan 30 mmHg, maar minder dan 50 mmHg, wordt er na 5 min wederom een druk gemeten. Is deze druk nog steeds boven de 30 mmHg, dan bestaat er een indicatie voor een fasciotomie.

Ten aanzien van uw commentaar op de lage waarden in de tabellen het volgende. Het is juist dat daar waarden tussen staan die op zich een fasciotomie niet rechtvaardigen. Dit komt doordat in deze retrospectieve groep de contralaterale extremiteit is opgenomen die op het moment van meten minder symptomen gaf, maar waarbij min of meer ‘profylactisch’ een fasciotomie werd verricht.

De retrospectieve opzet van ons onderzoek leent zich niet goed voor allerlei statistische analysen; zoals u reeds opmerkte, zullen wij binnenkort ons prospectief onderzoek presenteren, waarbij wij hopen dat hiermee betrouwbaardere analysen verricht kunnen worden.

E.J.M.M. Verleisdonk
C.J.M. van den Helder
H.A. Hoogendoorn
Chr. van der Werken

Rotterdam, januari 1997,

Verleisdonk et al. stellen terecht (1996;2513-7) dat bij het vermoeden van een chronisch compartimentsyndroom een drukmeting in de aangetaste loge verricht moet worden alvorens tot een fasciotomie over te gaan. Zij maken echter een aantal begripsfouten en ook zijn hun indicatiecriteria voor het verrichten van zo'n fasciotomie discutabel. Onder inspanningsdruk wordt verstaan de piekdruk die tijdens inspanning bij spiercontractie gemeten wordt en niet de druk gemeten direct na inspanning. De relaxatiedruk is niet, zoals de auteurs melden, de druk gemeten 5 min na inspanning, maar de laagste druk die tussen 2 spiercontracties gemeten wordt tijdens inspanning. Tijdens deze relaxatiedrukfase vindt er opnieuw doorbloeding van spierweefsel plaats. Wanneer deze relaxatiedruk te hoog wordt (> 35 mmHg) en er dus geen weefseldoorbloeding is, leidt dit tot ischemie en pijn, met andere woorden tot een chronisch compartimentsyndroom. Met de huidige apparatuur is het (nog) niet goed mogelijk de relaxatiedruk tijdens inspanning nauwkeurig te meten en vervalt deze belangrijke bepaling als diagnostisch criterium voor een chronisch compartimentsyndroom.

In de literatuur worden als indicatiecriteria aangenomen: een verhoogde druk in rust vóór inspanning (> 15 mmHg), maar eigenlijk nog belangrijker een verhoogde druk in rust na inspanning, die niet binnen 6 min tot normale waarden daalt. Alleen wanneer aan deze criteria voldaan wordt, kan een fasciotomie tot een hoog succespercentage leiden.1-3

Vandaar dat wij sinds 1987 op onze afdeling Orthopedie van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt via een Slit-catheter met behulp van de Stryker-drukmeetapparatuur (Stryker Medical, Eindhoven) continu de druk meten en via een printer op papier registreren voor, tijdens en met name na inspanning. Het verrichten van weefseldrukmetingen met een naald, zoals de auteurs beschrijven, is volgens de literatuur te onnauwkeurig, zeker in de belangrijke fase van drukmeting in rust na inspanning.4 Overigens zijn wij het eens met de bewering dat in Nederland nog steeds te veel onnodige fasciotomieën verricht worden, omdat, zoals terecht door de auteurs benadrukt wordt, er geen drukmetingen verricht worden om tot een juiste diagnose te komen.

W.P.J. Fontijne
M.P. Heijboer
Literatuur
  1. Styf JR, Körner LM. Diagnosis of chronic anterior compartment syndrome in the lower leg. Acta Orthop Scand 1987;58:139-44.

  2. Styf JR, Körner L, Suurkala M. Intramuscular pressure and muscle blood flow during exercise in chronic compartment syndrome. J Bone Joint Surg (Br) 1987;69:301-5.

  3. Pedowitz RA, Hargens AR, Mubarak SJ, Gershuni DH. Modified criteria for the objective diagnosis of chronic compartment syndrome of the leg. Am J Sports Med 1990;18:35-40.

  4. Moed BR, Thorderson PK. Measurement of intracompartmental pressure: a comparison of the slit catheter, side-ported needle, and simple needle. J Bone Joint Surg (Am) 1993;75:231-5.

E.J.M.M.
Verleisdonk

Utrecht, februari 1997,

Terecht wijzen de auteurs op de begripsfouten ten aanzien van de verschillende drukken. Beter is het inderdaad om te spreken over een druk direct na inspanning dan over een inspanningsdruk. Ook een druk 5 min na inspanning is niet hetzelfde, zoals zij terecht opmerken, als een relaxatiedruk. Wij zijn het met de auteurs eens dat een drukmeting tijdens inspanning (dynamische drukmeting) onvoldoende betrouwbaar is voor het stellen van de diagnose ‘chronisch compartimentsyndroom’.

Het meten van de druk gebeurt in onze kliniek met een ‘side-ported’ naald zoals die door de firma Stryker (Stryker Medical, Eindhoven) geleverd wordt. Volgens de literatuur is deze methode even betrouwbaar als meting met een zogenaamde Slit-catheter. In de literatuur is geen consensus over de hoogte van de druk waarop de diagnose ‘chronisch compartimentsyndroom’ gesteld kan worden. Gezien onze goede resultaten die wij tot nu toe behaald hebben met onze fasciotomieën bij het door ons gebruikte beslisschema denken wij dat dit schema geen aanpassing behoeft.

Door middel van een inmiddels gestart prospectief onderzoek wordt nu onderzocht of met name de ondergrens van 50 mmHg direct na inspanning moet worden verlaagd.

E.J.M.M. Verleisdonk
C.J.M. van den Helder
H.A. Hoogendoorn
Chr. van der Werken