Het syndroom van de prikkelbare darm

Klinische praktijk
G.N.J. Tytgat
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:2283-5
Download PDF

artikel

Het ‘prikkelbare-darmsyndroom’ is wellicht de meest voorkomende aandoening, zeker in de gastro-enterologische praktijk, maar wellicht ook in de bevolking in het algemeen. Niettegenstaande zeer vele studies ontbreekt nog steeds een degelijk inzicht in het ontstaansmechanisme, in de diagnostiek en in de behandeling van dit ziektebeeld. Het begrip is moeilijk te definiëren: het syndroom bestaat uit een cluster van klachten die hetzij wijzen op een verstoord hyperactief functioneren van de tractus digestivus hetzij op een verhoogde sensitiviteit van het individu bij het waarnemen van ongemakken in de tractus digestivus.1-4

De meest belangrijke klachten bij het prikkelbaredarmsyndroom zijn: pijn, opgezette buik en flatulentie.56 Pijn gaat vermoedelijk gepaard met spasme en verstoorde motoriek waardoor de intraluminale druk en de wandspanning toenemen. De opgezette buik (meteorisme) is niet te wijten aan een toegenomen hoeveelheid gassen, maar naar alle waarschijnlijkheid aan het fenomeen van ‘air trapping’, waarbij de gassen als het ware gevangen worden in door spasme afgesnoerde darmsegmenten. Vermoedelijk kan de druk in een dergelijk door spasme afgesnoerd segment dermate oplopen, dat een kritische wandspanning in de darmwand wordt overschreden, waarbij dan pijn zou ontstaan. Onlangs werd aangetoond dat de klachten van slijmafscheiding, gevoel van onvolledige ontlediging, opgezette buik en buikpijn samenhangen met obstipatie en trage propulsie van de fecale bolus door het colon, aangezien ze door het kuntstmatig opwekken van obstipatie kunnen worden geprovoceerd.7

De diagnose prikkelbare-darmsyndroom wordt nog steeds gesteld per exclusionem, aangezien er geen betrouwbare diagnostische gegevens voorhanden zijn.34 De diagnose steunt op een verzameling van symptomen waarvan, zoals gezegd, pijn en flatulentie naast onregelmatigheden van de voortbeweging in de darm en van het ontlastingspatroon op de voorgrond staan. Vaak gesignaleerde klachten zijn verder het voorkomen van meer brijige en frequente ontlasting bij het begin van een buikpijnepisode, het opzetten van de buik, het voorkomen van slijm bij de ontlasting en het verminderen van de pijn na defecatie.

In toenemende mate worden de criteria van Kruis en medewerkers gehanteerd om het prikkelbare-darmsyndroom te diagnostiseren.5 Indien een symptoomscore van meer dan 44 wordt behaald, dan lijdt 99 van de patiënten aan de kwaal. In het onderzoek van Kruis et al. had 8 van de patiënten met een andere organische laesie een klachtenpatroon passend bij het prikkelbaredarmsyndroom. Men diene zich hierbij te realiseren dat vaak voorkomende afwijkingen, zoals poliepen of galstenen, niet de verklaring voor het klachtenpatroon behoeven te vormen. Naar onze ervaring heeft ongeveer 11 van de patiënten met prikkelbare-darmsyndroom een nevendiagnose die de klachten niet of slechts gedeeltelijk kan verklaren.8

Over het algemeen wordt aangenomen dat men de diagnose prikkelbare-darmsyndroom op veilige wijze kan stellen. In de meeste onderzoekingen lijkt de diagnose uiteindelijk incorrect te zijn bij minder dan 5 van de gevallen.89 Of men de diagnose mag en kan stellen na abdominale ingrepen met eventuele vorming van verklevingen tussen de darmlissen, blijft een uiterst moeilijk te beantwoorden vraag. In de praktijk is het meestal onmogelijk te onderscheiden welke klachten aan verklevingen en welke klachten aan prikkelbare-darmsyndroom te wijten zijn. Om al deze redenen blijft de diagnosestelling moeilijk, vooral omdat er geen pathologisch substraat of biochemische marker is. Ook de verwachtingen die waren gerezen betreffende de analyse van de motiliteit en van de elektrische activiteit in de dikke darm bleken in de praktijk niet bruikbaar of niet reproduceerbaar.

Nog moeilijker dan de diagnosestelling is een zinvolle behandeling van patiënten met een prikkelbare-darmsyndroom. Eén der pijlers van de therapie is het grondig geruststellen van de patiënt nadat met redelijke zekerheid organische afwijkingen werden uitgesloten. Vooral door het aanhoudende karakter van de ongemakken leeft bij veel patiënten de angst voor vorming van een carcinoom. Zeker op wat oudere leeftijd dient een maligne proces in de tractus digestivus en in het pancreas als oorzaak van buikpijn en veranderd defecatiepatroon te worden uitgesloten.

Vooral bij de patiënten bij wie obstipatie of alternerend obstipatie en diarree voorkomen, is consequent volgen van een met vezels verrijkte voeding aangewezen. Vele onderzoekers hebben getracht het nut van vezelverrijking van de voeding in gecontroleerde studies te bewijzen.1011 De uitkomsten ervan zijn echter vaak ontgoochelend, hoewel er in de meeste studies wel een gunstig effect gezien wordt op de versnelde darmpassage en op het toenemen van de defecatiefrequentie. Vaak is alleen de klacht obstipatie duidelijk verminderd tijdens suppletie van zemelen. Ook is er meestal een gunstige invloed waar te nemen op de viscositeit van de ontlasting.

Een mogelijke verklaring waarom veel van de bovengenoemde studies niet duidelijk gunstig uitvallen, is wellicht dat vaak een te lage vezelsuppletie werd voorgeschreven naast een te korte duur van het onderzoek en dat er vaak een zeer hoog placebo-effect gezien wordt, hetgeen niet onverwacht is, gezien het functionele karakter van de aandoening. Hoewel een sluitende bewijsvoering ontbreekt, adviseren toch de meeste experts om de patiënt voorschriften mee te geven voor een consequent te volgen vezelrijke voeding, speciaal bij neiging tot obstipatie met produktie van kleine hoeveelheden ontlasting van een te hoog viscositeitsgehalte.1213 De patiënt dient ervoor te worden gewaarschuwd dat in de beginfase na overschakelen op deze voeding de klachten van pijn en opgezette buik kunnen toenemen. Naarmate de duur van de darmpassage afneemt, verminderen geleidelijk de gasproduktie en de opgeblazen buik, vermoedelijk door de kortere duur beschikbaar voor microbiële fermentatie in de dikke darm. Vezelrijke voeding behelst voornamelijk het gebruiken van meer groenten, fruit, rauwkost en vezels uit graangewassen, zoals volkorenbrood, grove tarwezemelen of gezuiverde tarwezemelen (Fiberform) of andere substitutie-vezelpreparaten.

Verhoogde prikkelbaarheid van het intestinale gladdespierstelsel zou van essentieel belang zijn bij het ontstaan van het klachtenpatroon. De farmaca die bij het prikkelbare-darmsyndroom worden voorgeschreven, zijn mebeverine en pinaverium. Kort geleden zijn nieuwe gegevens over het werkingsmechanisme van deze antispasmodica van het gladde-spierstelsel beschikbaar gekomen.1415 De werking op de motiliteit zou van tweeërlei aard zijn. Ter hoogte van de verbinding tussen de postganglionaire zenuwvezels en de gladde-spiercellen geschiedt normaliter de prikkeloverdracht in hoofdzaak door het vrijkomen van acetylcholine. Acetylcholine stimuleert de muscarinereceptoren van de spiercellen. Door deze stimulatie ontstaat normaal een Na-instroom, waardoor voltage-afhankelijke calciumkanalen worden geopend. De Ca2-instroom die hierop volgt, veroorzaakt depolarisatie en contractie. Mebeverine bezet de natriumkanalen, zodat geen of minder Na-instroom en bijgevolg geen of minder Ca2-instroom en derhalve geen of minder depolarisatie en contractie plaatsvinden. Pinaverium zou interfereren met de Ca2-influx.

Stimulatie van de adrenerge ?1-receptoren van de gladde-spiercellen geeft een aanhoudende hyperpolarisatie met als gevolg tonusverlies van de spiercel. Dit effect wordt veroorzaakt door een K-uitstroom die volgt op een Ca2-instroom uit het intracellulaire calciumdepot. Bij langdurige tonusverlaging dient het calciumdepot met Ca2 uit de extracellulaire ruimte te worden aangevuld. Mebeverine zou deze aanvulling verhinderen en daardoor verdere hyperpolarisatie en tonusverlies voorkomen. Produkten als mebeverine hebben derhalve een modulerende functie; ze dempen de hypercontractiliteit en remmen overdreven verslapping van het gladdespierstelsel. Van mebeverine (Duspatal) is onlangs een vorm met vertraagde afgifte van mebeverine in de tractus digestivus beschikbaar gekomen. Hierbij worden vrij constante bloedspiegels van het farmacon bereikt; de dosering bedraagt meestal 2 retard-capsules per dag.

Dergelijke antispasmodica zijn vooral aangewezen wanneer de klachten van spasmen en hypercontractiliteit op de voorgrond staan. Vooral de excessieve spasmen als oorzaak van air trapping kunnen wellicht geremd worden door gebruik te maken van de bovengenoemde antispasmodica. Ook kunnen ze worden gebruikt in de beginfase van het overschakelen van vezelarme naar extra vezelrijke voeding. Theoretisch hebben produkten met een vertraagde afgifte in de darm, en met een redelijke mate van absorptie, hierbij de voorkeur. Zoals in het geval van vezelverrijking van de voeding ontbreekt echter een sluitende bewijsvoering voor de doeltreffendheid van dergelijke preparaten bij het prikkelbare-darmsyndroom. De voornaamste verklaring hiervoor is opnieuw de hoge placebo-responsie en het ontbreken van een objectieve eenvoudig te meten en betrouwbare maatstaf om de doeltreffendheid te kunnen beoordelen. Hopelijk zullen onderzoekers in de basale wetenschappen, clinici en farmaceutische industrie in toenemende mate belangstelling tonen voor de complexiteit van de normale en abnormale darmmotoriek.

Literatuur
  1. Read NW, ed. Irritable bowel syndrome. New York: Grune& Stratton, 1985.

  2. Drossman DA. Diagnosis of the irritable bowel syndrome. Asimple solution. Gastroenterology 1984; 87: 224-5.

  3. Read NW. Irritable bowel syndrome (IBS) – definitionand pathophysiology. Scand J Gastroenterol 1987; (Suppl) 130: 7-13.

  4. Drossman DA. Psychosocial treatment of the refractorypatient with irritable bowel syndrome. J Clin Gastroenterol 1987; 9:253-5.

  5. Kruis W, Thieme C, Weinzierl M, Schussler P, Holl J,Paulus W. A diagnostic score for the irritable bowel syndrome. Its value inthe exclusion of organic disease. Gastroenterology 1984; 87: 1-7.

  6. Sandler RS, Drossman DA, Nathan HP, Mckee DC. Symptoms,complaints and health care seeking behavior in subjects with boweldysfunction. Gastroenterology 1984; 87: 314-8.

  7. Marcus SN, Heaton KW. Irritable bowel type symptoms inspontaneous and induced constipation. Gut 1987; 28: 156-9.

  8. Drapers JAG, Tytgat GNJ. Het syndroom van de prikkelbaredarm. Ned Tijdschr Geneeskd 1986;130: 1171-3.

  9. Holmes KM, Salter RH. Irritable bowel syndrome – asafe diagnosis? Br Med J 1982; 285: 1533-4.

  10. Lucey MR, Clark ML, Lowndes J, Dawson AM. Is branefficacious in irritable bowel syndrome? A double blind placebo controlledcross-over study. Gut 1987; 28: 221-5.

  11. Cann PA, Read NW, Holdsworth CD. What is the benefit ofcoarse wheat bran in patients with irritable bowel syndrome? Gut 1984; 25:168-73.

  12. Müller-Lissner SA. Effect of wheat bran on weight ofstool and gastrointestinal transit time: a meta analysis. Br Med J 1988; 296:615-7.

  13. Klein KB. Controlled treatment trials in the irritablebowel syndrome: a critique. Gastroenterology 1988; 95: 232-41.

  14. Hertog A den, Akker J van den. Modification ofα1-receptoroperated channels by mebeverine in smooth musclecelles of guineapig taenia caeci. Eur J Pharmacol 1987; 138:367-74.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Maag-, darm- en leverziekten, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Prof.dr.G.N.J.Tytgat, gastro-enteroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.F.M.
Fennis

Nijmegen, november 1989,

Reeds lang zijn wij overtuigd van de onhanteerbaarheid van de diagnose ‘prikkelbare-darmsyndroom’.1 Het artikel van Tytgat toont opnieuw hoe onpraktisch deze diagnose is en hoe problematisch het is er consistent over te schrijven (1989;2283-5). Zo wordt in de eerste alinea gesteld dat het begrip moeilijk te definiëren is. Alleen deze constatering zou al voldoende moeten zijn om verder maar over dit syndroom te zwijgen.

Ook de bespreking van het ontstaan der klachten is onbevredigend. Weliswaar wordt opgemerkt dat analyse van de motiliteit van de (dikke) darm geen bruikbare of reproduceerbare gegevens heeft opgeleverd. Niettemin wordt, als bijna-zekerheid in plaats van als hypothese, uitgesproken dat de buikpijnen worden veroorzaakt door spasme en gestoorde motoriek. Terloops wordt nog een vorm van meteorisme geïntroduceerd, waarbij de hoeveelheid gassen in de buik niet is toegenomen.

Het verband tussen de pijnen en een eventuele motoriekstoornis is dus nog steeds slechts hypothetisch. Toch is het aanleiding tot uitvoerige beschouwingen over de wegen waarlangs bepaalde antispasmodica therapeutisch werkzaam zouden zijn. Voor de praktijk zijn deze beschouwingen niet van betekenis. De antispasmodische therapieën blijken namelijk, evenals trouwens de therapieën met vezelverrijking, niet of nauwelijks effectiever dan een placebo.

Gezien de hypothetische achtergrond van die therapieën is dat absoluut niet verbazend. Niet goed te begrijpen zijn dan de pogingen om aan onwelgevallige onderzoeksresultaten te ontkomen. Onjuist is het wanneer de medicus practicus specialité's worden geadviseerd waar een placebo kennelijk (vrijwel) even werkzaam is. Onthutsend is het wanneer de redactionele kolommen van dit tijdschrift verworden tot een verkapte geneesmiddelen-advertentie.

Veel opener wordt de situatie wanneer we het concept van het prikkelbare-darmsyndroom opgeven en in het vervolg alleen spreken van functionele (of nog liever: niet-organisch verklaarde) buikklachten. De naamgeving geeft dan reeds aan dat de ‘diagnose’ per exclusionem wordt gesteld. De patiënt blijft gemakkelijker gespaard voor het idee toch een of andere darmaandoening te hebben: zo'n idee is namelijk prognostisch minder gunstig.2 Bovendien is dan steeds helder, dat het gaat om een heterogene patiëntengroep. De patiënt krijgt dan ook niet meer automatisch vezels en antispasmodica voorgeschreven. Voor een nog nader te identificeren subgroep zijn deze middelen wellicht inderdaad nuttig. Mislukte proefbehandelingen ermee kosten echter geld, leiden tot teleurstelling, en versterken bij de patiënt de niet-helpende gedachte dat de darm ziek is. Tenslotte inspireert het opgeven van het concept van het prikkelbare-darmsyndroom tot onderzoek naar de vraag welke patiënten gebaat zijn met benaderingen op gedragswetenschappelijke basis.3 Hopelijk ontstaat dan ook meer belangstelling voor systematische bestudering van het effectief geruststellen dat bij deze patiënten wel altijd de eerste pijler van de behandeling zal blijven.

J.F.M. Fennis
G. Bleijenberg
Literatuur
  1. Bleijenberg G, Fennis JFM. Het irritable bowel syndrome: een onhanteerbare diagnose? [LITREF JAARGANG="1986" PAGINA="1177-80"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130; 1177-80.[/LITREF]

  2. Bleijenberg G, Fennis JFM. Anamnestic and psychological features in diagnosis and prognosis of functional abdominal complaints: a prospective study. Gut 1989; 30: 1076-81.

  3. Bleijenberg G, Hermans-van Wordragen R. Psychologische behandelingen bij functionele buikklachten. Gedragstherapie 1989; 22: 277-311.

G.N.J.
Tytgat

Amsterdam, november 1989,

De bedoeling van het artikel over ‘Het syndroom van de prikkelbare darm’ was een beperkt overzicht te geven van de huidige stand van zaken betreffende diagnostiek en therapie. In de oorspronkelijke titel stond: ‘the struggle continues’, doch op advies van de redactie werd die Engelstalige zin weggelaten. Hierbij werd getracht zo dicht mogelijk de gebruikelijke inzichten en therapieën weer te geven.

Het is internationaal gebruikelijk de term ‘irritable bowel’ of ‘prikkelbaar-darmsyndroom’ te gebruiken bij een symptomencomplex, zoals samengevat in het artikel van Kruis et al. Naast deze patiëntengroep blijven er zeer vele over met buikklachten die moeilijk te duiden zijn, waarvoor dan de term ‘onverklaarde buikklachten’ kan worden gehanteerd. Of de patiënt er veel mee opgeschoten is de diagnose ‘prikkelbaar-darmsyndroom’ te veranderen in ‘functionele buikklachten’, zoals de auteurs adviseren, is natuurlijk ten zeerste te betwijfelen. Wanneer alle beschikbare gegevens worden samengevat, zijn er wel aanwijzingen dat er motorisch iets niet in orde is. Van de elektrofysiologische stuurmechanismen kan dit op dit moment niet gezegd worden. Merkwaardig is dat de auteurs wel accepteren dat er wellicht nader te identificeren subgroepen zijn die met middelen als vezelverrijkte voeding of antispasmodica nuttig kunnen worden behandeld. Wat die subgroepen dan zijn en op welke wijze ze moeten worden herkend, wordt echter niet aangegeven. Dit is nou net één van de grote problemen in de praktijk en wellicht één van de redenen waarom in het verleden veel trials misschien negatief zijn uitgevallen, zoals wij hebben gesteld in het artikel.

Het is vrij gebruikelijk om, zeker wanneer een component ‘obstipatie’ aanwezig is, patiënten op proef te behandelen met vezelverrijkte voeding al dan niet in combinatie met antispasmodica. Onlangs zijn nieuwe gegevens over vezelverrijkte voeding en over de gebruikelijke antispasmodica beschikbaar gekomen. Zo was er enkele maanden terug een belangwekkend symposium over ‘het werkingsmechanisme van pinaverium’ en zijn er kort geleden studies verschenen over het werkingsmechanisme van mebeverine. Het leek mij zinvol de lezers van het tijdschrift over deze recente bevindingen te informeren.

G.N.J. Tytgat

Graag wil ik enkele opmerkingen maken naar aanleiding van het artikel van Tytgat (1989;2283-5). De auteur gaat hierin voorbij aan drie recente Nederlandse proefschriften op dit gebied.1-3

Rotterdam, november 1989,

Het zij mij vergund enige informatie te verschaffen over het mijne.

In de tweede alinea schrijft de auteur: ‘Vermoedelijk kan de druk in een dergelijk door spasme afgesnoerd darmsegment dermate oplopen, dat een kritische wandspanning in de darmwand wordt overschreden, waarbij dan pijn zou ontstaan’, einde citaat.

De correlatie afsluitende contractie, hoge intraluminale druk en pijn bij 15 patiënten met een prikkelbare-darmsyndroom is door mij onderzocht.3 Röntgenregistratie is toegepast op het moment dat de patiënten pijn voelden; hierbij werden tegelijkertijd sigmoïdcontracties gezien (figuur). De patiënten zeiden dat de pijn hetzelfde karakter had als hun karakteristieke pijn en wezen zelf aan dat de pijn op dezelfde plaats gevoeld werd. Door, in een tweede onderzoek, de röntgenregistratie te combineren met intraluminale drukmeting in het sigmoïd, werd bij 13 van de 15 patiënten een reproduktie gezien van de relatie pijn-contractie. Het bleek verder dat de amplitude van de drukgolven tijdens de pijn significant hoger was dan van de golven gemeten tijdens het niet aanwezig zijn van de pijn.

Het principe van de reproduceerbaarheid is ‘a fundamental tenet of the philosophy of science’.4 Door deze herhaalbaarheid menen wij dat er een correlatie is tussen contractie, pijn en hoge druk.3

G.H. Ritsema
Literatuur
  1. Wijk H-J van. The irritable bowel syndrome, a multifactorial analysis. Utrecht, 1988. Proefschrift.

  2. Bleijenberg G. Functionele buikklachten. Nijmegen, 1987. Proefschrift.

  3. Ritsema GH. Painful irritable bowel syndrome and diverticulosis. One hypermotile state? Correlation of pain and hypermotility. Groningen, 1987. Proefschrift.

  4. Day RA. How to write and publish a scientific paper? 3rd ed. Cambridge: Cambridge University Press, 1989: 4-7.

G.N.J.
Tytgat

Amsterdam, november 1989,

Ik ben collega Ritsema dankbaar voor de belangstelling en voor de aanvulling van mijn kort overzicht over het prikkelbaredarmsyndroom. Aangezien mijn opzet niet zozeer de pathofysiologie, maar de therapie betrof, had ik bewust de literatuurlijst betreffende de pathofysiologie beperkt gehouden. De aanvulling van collega Ritsema ondersteunt verder de hypothese van ‘fecal trapping’ en ‘airtrapping’ bij het ontstaan van pijn bij het prikkelbare-darmsyndroom, zoals door diverse auteurs in de literatuur gesuggereerd.

G.N.J. Tytgat