Op het verkeerde spoor

Klinische praktijk
J. Holtslag
T. de Witte
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:49-2

Dames en Heren,

Een grote academische hematologische afdeling krijgt jaarlijks tientallen malen te maken met nieuwe patiënten lijdend aan acute leukemie. De diagnose is meestal reeds door de verwijzende specialist gesteld en telefonisch doorgegeven, waarna zo'n patiënt dikwijls rechtstreeks vanuit het ziekenhuis van de verwijzend specialist op de afdeling Hematologie wordt opgenomen. Dit is altijd een dramatische gebeurtenis voor patiënt en, zin of haar familie. Vaak weet de patiënt de diagnose al en zo niet, dan wordt hij of zij direct geconfronteerd met medepatiënten die openlijk over hun maligne ziekte praten.

Bij sommige van deze patiënten kan de diagnose niet direct worden bevestigd en moeten aanvullende diagnostische onderzoeken worden verricht welke enige tijd in beslag nemen. Dit kan ongewenste spanningen oproepen, waardoor de begeleiding van de patiënt soms niet optimaal verloopt. De volgende ziektegeschiedenis illustreert dit duidelijk:

Een 16-jarig meisje, dat behoudens alopecia areata nooit enige kwalen had gekend, maakte…

Auteursinformatie

Sint Radboudziekenhuis, afd. Hematologie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

J.Holtslag, assistent-geneeskundige, dr. T.de Witte, hematoloog-internist.

Contact dr.T.de Witte

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, januari 1986,

Gaarne wil ik reageren op deze klinische les (1986;49-51). In mijn ervaring is de allereerste en belangrijkste aanwijzing voor een mononucleosis infectiosa het feit dat de lymfklieren achter de Mm. sternocleidomastoidei vergroot zijn. Slechts een heel enkele keer heb ik misgetast (letterlijk of figuurlijk) doordat de vergroting op dat moment ontbrak, of doordat er toch een ander ziektebeeld bestond. In ieder geval ware in een klinische les een waardering van dit symptoom binnen de differentiële diagnose te vermelden geweest. Tevens zou het interessant zijn te weten of na een objectieve, niet door de kliniek beïnvloede beoordeling van de bloeduitstrijk de diagnose mononucleosis infectiosa niet als eerste op de lijst zou staan. Verder vraag ik mij af of er geen indicatie bestaat voor een cytologisch onderzoek van een lymfklierpunctaat met een dunne naald? Dat is een heel wat minder ingrijpende methode dan beenmergpunctie.

L. Kuenen

Nijmegen, januari 1986,

Wij zijn het met collega Kuenen eens dat cervicale lymfadenopathie zelden ontbreekt bij een recente mononucleosis infectiosa. Er zijn echter vele andere aandoeningen waarbij zich eveneens cervicale lymfadenopathie kan voordoen, zoals bij een acute lymfatische leukemie. Dit neemt niet weg dat wij de cervicale lymfadenopathie toch expliciet hebben vermeld als behorende tot de criteria op grond waarvan de diagnose mononucleosis infectiosa ook bij deze patiënte werd gesteld. Het bloeduitstrijkpreparaat werd, zoals de gewoonte is in onze kliniek, ook door anderen beoordeeld, waarbij in de differentiële diagnose uiteraard een recente virusinfectie en een mononucleosis werden genoemd. Een beenmergpunctie werd bij patiënte niet verricht ter bevestiging van deze mogelijkheid, maar ter uitsluiting van een acute leukemie, onder welke diagnose patiënte naar ons was overgeplaatst. Een lymfklierpunctie behoort o.i. niet tot het diagnostisch arsenaal bij een verdenking op mononucleosis infectiosa.

Th. de Witte
J. Holtslag