Van kennis naar informatie; van informatie naar kennis

J.J.W. Lisman
J.G. van Soest
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:1875-8
Download PDF

artikel

Ter gelegenheid van de officiële opening van de Walaeus Bibliotheek, de medische bibliotheek van de faculteit der Geneeskunde en van het Academisch Ziekenhuis Leiden, werd op 28 maart jl. een symposium georganiseerd met als thema de veranderingsprocessen in de wetenschappelijke documentaire informatieketen en de rol van de verschillende participanten hierin. Die participanten zijn auteurs, uitgevers, bibliotheken en lezers, allen in ruime mate vertegenwoordigd bij deze bijeenkomst.

Het symposium bestond uit drie secties: van kennis naar informatie, van informatie naar kennis en de rol van de wetenschappelijke bibliotheek in de toekomst. Tot slot plaatste prof.De Mul in een nabeschouwing de elektronische revolutie en de te verwachten gevolgen hiervan in een cultuurhistorisch perspectief.

Van kennis naar informatie

Uitgevers (dr.H.E.Roosendaal, Elsevier Science en B.Commandeur, Kluwer Academic Publishers), een bibliothecaris (dr.L.J.M.Waaijers, Technische Universiteit Delft), een wetenschapper (prof.dr.J.de Vuijst, Nederlands Bureau voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging, Den Haag), een tijdschriftredacteur (dr. A.J.P.M.Overbeke, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde) en een jurist (mr.D.J.G.Visser, auteurs- en informatierecht, Rijksuniversiteit Leiden) voerden het woord. Over één ding waren de sprekers het eens: de voordelen van publiceren via een uitgever dienen niet verloren te gaan. Elke wetenschapper wil erkenning van zijn werk door zijn werkgever, verspreiding ervan onder vakgenoten, bescherming van (auteurs)rechten op het geproduceerde werk, een aantoonbaar originele versie van zijn werk (authenticiteit), alsook bibliografische vindbaarheid van de in zijn werk genoemde bronnen. In de papieren informatiewereld is er één weg die al deze behoeften dekt: publiceren via een uitgever. De uitgever levert toegevoegde waarde aan een publicatie, in casu een tijdschrift; immers, hij zorgt, door het zorgvuldig samenstellen van de reikwijdte van het blad, door de keuze van de redactie en het bijbehorende systeem van ‘peer review’, dat de tijdschriften een bepaalde wetenschappelijke plaats en waarde krijgen.

Het belangrijkste nadeel van uitgeven via een uitgever is dat deze de rechten verkrijgt en die ook jegens de auteur en diens werkgever kan laten gelden. Dit zal zo blijven, zolang de werkgever van de onderzoeker de status van een elektronische publicatie laag acht en deze niet erkent. De universiteit zou namens de auteur tegen een uitgever kunnen zeggen dat zij zich het recht voorbehoudt het artikel rechtstreeks op een toegankelijk computersysteem van de universiteit te zetten. De waardering voor dergelijke publicaties kan vervolgens verkregen worden als de authenticiteit en de kwaliteit van elektronisch werk gegarandeerd kunnen worden. De bibliotheek zou een elektronisch depot kunnen vormen, waarin gegarandeerd authentieke documenten bewaard worden ter bescherming van de auteurs. Het Internet is nu nog geen veilig systeem voor een document dat onveranderd moet blijven.

Het leveren van kwaliteitsgarantie zal in de toekomst niet meer louter het terrein van de uitgevers zijn. Bovendien: waarom moet de kwaliteit bepaald worden door peer review vóór publicatie? Dat kan ook erna geschieden, bijvoorbeeld door Internet-discussiegroepen van collega's. Uitgevers, bibliotheken en wetenschappelijke verenigingen zullen zich steeds meer bezig gaan houden met het faciliteren van het proces van openbaarmaking. De concurrentie tussen deze partijen zal zich concentreren op het toegang krijgen tot de individuele producerende wetenschapper en diens werkgever. Deze interacties zullen uiteindelijk het hele publicatieproces bepalen.

De grote veranderingen van het elektronische tijdschrift ten opzichte van zijn gedrukte equivalent zijn het compacter worden van de tekst, de snelheid van oriëntatie en de zoekmogelijkheden, de toevoeging van geluid en beweging, maar de echte revolutie van het elektronisch publiceren is de onmiddellijke beschikbaarheid van een artikel op het moment dat de auteur dit voor publicatie wil vrijgeven. De openbaarmaking zal aan de kwaliteitsselectie voorafgaan. Die omslag tast de monopoliepositie van de uitgevers aan. Publicaties zullen, net als het nieuws van alledag, openbaar gemaakt worden; ze kunnen geplaatst worden op computersystemen van universiteiten en onderzoeksinstellingen. Uitgevers kunnen in die computers op zoek gaan naar informatie en er waarde aan toevoegen in de vorm van kwaliteitsbeoordeling en selectie. Voor die activiteiten kunnen zij betaling vragen, maar het basismateriaal is voor iedereen vrijelijk beschikbaar.

Dr.Overbeke, chirurg en uitvoerend hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, benadrukte de menselijke aspecten van wetenschap bedrijven en van publiceren door dokters, omdat er te snel over dé wetenschapper of dé lezer wordt gesproken. Voor een arts in een academisch ziekenhuis is publiceren een klein deel van het dagelijkse werk; hij besteedt immers zijn tijd primair aan patiëntenzorg en daarnaast aan het opleiden van studenten en (co)assistenten. Uit lezersonderzoek is gebleken dat onderscheiden groepen artsen verschillende ervaring met elektronische media hebben. Een groot deel van de specialisten (al of niet in opleiding) heeft relatief weinig ervaring met elektronische media, terwijl het merendeel van de huisartsen daar juist veel gebruik van maakt. Dit geeft aan hoe divers de situatie van artsen ten aanzien van (elektronisch) publiceren is. Ook voor redactieleden van medische tijdschriften, algemene of die op een bepaald vakgebied, geldt dat er sprake is van heterogeniteit. Niemand: auteur, beoordelaar, redacteur of lezer, kent de uiteindelijke kwaliteit van de beoordeling van artikelen. De dokter als auteur interesseert zich slechts voor de kwaliteit van het tijdschrift waaraan hij zijn bijdrage ter publicatie aanbiedt en kiest die tijdschriften in een bepaalde volgorde, die niets met de uitgever te maken heeft, maar alles met het redactionele beleid. Als wetenschappers zijn dokters als andere onderzoekers: zij willen publiceren en gelezen worden. Als lezers zijn zij selectief voor het eigen vakgebied en voor informatie uit andere disciplines.

Van informatie naar kennis

Het tweede deel van het symposium handelde over de weg van informatie naar kennis, met name hoe informatie (beter) gestructureerd kan worden aangeboden en hoe een andere vorm van verslaglegging van de wetenschappelijke resultaten een nuttige rol kan vervullen.

De groep van prof.dr.A.F.J.van Raan (Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies, Leiden) heeft een methode ontwikkeld om patronen in publicaties te herkennen op basis van kenmerken zoals auteur, titel, trefwoorden, referenties. Door clustering van kenmerken zijn vakgebieden te onderscheiden en verbanden ertussen aan te geven. Verder is met behulp van deze methode te zien in welk vakgebied het aantal publicaties stijgt of waar het juist daalt. Samen met Elsevier wordt een verwante techniek ontwikkeld om op metaniveau inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de wetenschappen. Daarbij worden tijdschriften geanalyseerd via referenties (‘citeergedrag’).

Voor het stroomlijnen van de overvloed aan informatie zoekt ook de Nijmeegse medisch informatiekundige prof.dr.P.F.de Vries Robbé oplossingen. Na semantische analyse zijn alle concepten binnen één artikel via relaties met elkaar te verbinden. Door het gebruik van verbindingen in teksten (‘hypertext links’) zal het mogelijk worden de inhoud van een artikel beter toegankelijk te maken. Door de onderlinge samenhang tussen trefwoorden (‘summary graphs’) aan te geven is het dan mogelijk om bijvoorbeeld uit te maken of een artikel met de trefwoorden ‘geneesmiddel’ en ‘ziekte’ gaat over het gebruik van een geneesmiddel tegen een bepaalde ziekte, of om een ziekte die juist een gevolg is van het gebruik van dat geneesmiddel. Ook kunnen met behulp van summary graphs verbanden tussen artikelen gelegd worden die anders nooit uit een zoekactie te voorschijn komen: A heeft een relatie met B; B heeft een relatie met C; dus is er ook een relatie tussen A en C, die anders mogelijk niet gevonden zou zijn.

Dr.J.Kircz van de Universiteit van Amsterdam wilde zelfs nog een stap verder gaan. Hij stelde voor om elektronische publicaties volgens nauw omschreven methoden in modulen op te delen. Publicaties worden de presentatie van een cluster van modulen. De functionele delen van een artikel kunnen zijn: het doel van het onderzoek, de verankering van een artikel in zijn wetenschappelijke context, de methoden en technieken, de resultaten en de referenties. Deze soorten informatie vormen de modules waaruit een artikel is opgebouwd en deze modules hebben onderlinge relaties die weer afhankelijk zijn van het type informatie dat ze bevatten. ‘Referees’ stellen aan elk van deze modules andere eisen. Daarbij hoeft niet herhaald te worden wat elders al is geschreven. Door modulaire eisen te stellen en het gebruiken van hypertext-verwijzingen kan een regulier artikel op die manier gereduceerd worden tot datgene wat precies nodig is voor de verslaggeving, tot de essentie ervan. In dit concept wordt de rol van overzichtsartikelen heel belangrijk.

‘Waarom publiceren wij?’, vroeg de Leidse klinisch epidemioloog prof.dr.J.P.Vandenbroucke zich af. ‘Omdat wij leven omwille van de bibliotheek!’, was zijn antwoord. ‘Wij leven omwille van de evolutie van ideeën. Onze ideeënrijkdom is vastgelegd in de bibliotheek; iedereen kan daar ideeën uithalen, deze gedeeltelijk transformeren en vervolgens weer erin neerleggen.’ Hoe leven artsen met bibliotheken? Artsen zijn vooral consumenten. Een minderheid legt weer dingen neer in de bibliotheek.

Wat is de functie van een medisch tijdschrift? Volgens sir T.Fox (voormalig hoofdredacteur van The Lancet): ‘Als een arts geconfronteerd wordt met een moeilijke patiënt, zou hij eigenlijk onmiddellijk moeten kunnen beschikken over alle informatie van alle vergelijkbare patiënten die in de bibliotheek is neergelegd’. De ‘evidence based medicine’-beweging huldigt dit standpunt ook. Een arts zou bij de presentatie van het ochtendrapport van het acute probleem van die nacht over een uitdraai van de meest relevante artikelen over het probleem van de patiënt moeten kunnen beschikken. Zo kan hij handelen op medisch gezag van de supervisor, maar tegelijk ook op basis van de gegevens neergelegd in de bibliotheek.

Artsen gebruiken de bibliotheek ook voor nascholing, waarvoor de informatie verwerkt (beoordeeld en geselecteerd op kwaliteit) moet zijn. Voor wetenschappelijk onderzoek heeft de arts de bibliotheek nodig om grondig te kunnen zijn en de nieuwste, maar ook de oudste originele publicaties te kunnen bestuderen. Daarvoor heeft een arts assistentie nodig van uiterst gekwalificeerde bibliotheekmedewerkers om hem te helpen bij het zoekproces, benadrukte Vandenbroucke. Maar bij die selectie moet ook gedrukte informatie dichtbij zijn om te kunnen ‘bladeren’, waarbij de artikelen ‘ervoor en erna’ kunnen worden bekeken. Dan blijkt dat een artikel over hetzelfde onderwerp gaat, of men ontdekt iets nuttigs voor collega's. De medische bibliotheek zal zich in de toekomst hoofdzakelijk moeten richten op die verschillende functies van de arts als consument. De mate van elektronische verwerking of papieren gebruik zal afhankelijk zijn van de wens van die consument, en niet omgekeerd, zo betoogde Vandenbroucke.

De opleiding van een bibliothecaris voor medici moet zo zijn dat deze, om de juiste hulp te kunnen bieden, inhoudelijk kan meedenken met de arts-onderzoeker, want zo gemakkelijk is een zoektocht in het Internet niet. Wie bijvoorbeeld het woord ‘mad cow disease’ intypt, zoals Vandenbroucke onlangs had gedaan, wordt overstelpt met allerlei onbelangrijke, niet terzake doende informatie, terwijl je belangrijke dingen kunt missen. ‘Deze vind je alleen als je in specifieke medische databanken zoekt en deze ook weet te gebruiken,’ besloot hij.

De toekomst van wetenschappelijke bibliotheken

De rol van de wetenschappelijke bibliotheek in de toekomst was het onderwerp van de laatste sectie. Wordt inderdaad de rol van de bibliotheek anders, of alleen de manier waarop de bibliotheek deze uitvoert? Deze keer zaten in het forum bijna alleen bibliothecarissen.

Mr.J.P.J.Geleijnse van de Katholieke Universiteit Brabant benadrukte de meerwaarde van de bibliotheek, die ligt in haar vermogen een integratie te bewerkstelligen tussen wetenschappelijke informatievoorziening en het proces van onderzoek en onderwijs. Maatwerk leveren, kennis traceren en ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van een elektronisch curriculum en van het elektronisch publiceren zijn de trefwoorden daarbij. De hiermee gepaard gaande veranderingen hebben grote gevolgen voor de organisatie van de bibliotheek en voor haar personeel. Het is steeds belangrijker dat bibliotheekmedewerkers (informatiespecialisten en documentalisten) beschikken over vakspecialistische kennis: zij moeten met één been in de faculteit staan.

Drs.J.D.Gilbert van de Rijksuniversiteit Limburg stelde dat de rol van de bibliotheek niet verandert. Die rol is en blijft: ondersteuning van de gebruiker (onderzoeker, arts, student, docent); alleen de omgeving verandert. De bibliotheek zal zich in het digitale tijdperk meer gaan oriënteren op de gebruikers van informatie in plaats van op het aanbod van informatie. De kwaliteit van dienstverlening moet verbeteren, de conventionele en digitale dienstverlening moeten geïntegreerd worden. Om het uitgangspunt – meerwaarde bieden aan de gebruiker – te kunnen realiseren, zal er een strategische samenwerking moeten ontstaan tussen de universitaire bibliotheken. Dat vereist allereerst een herontwerp van de bibliotheek. Dat betekent, aldus Gilbert, het bouwen van één metacatalogus waarmee de hele virtuele wetenschappelijke bibliotheek van alle Nederlandse universiteiten (of zelfs op mondiaal niveau) doorzocht kan worden. Daarnaast dient de bibliotheek de informatie te leveren tot aan de werkplek, ongeacht waar deze informatie vandaan komt.

Dr.A.J.M.Linmans van de Leidse universiteitsbibliotheek legde een verbinding naar het eerste blok. Elektronisch publiceren is voor wetenschappelijke bibliotheken interessant, zeker in de medische sector, waar meer dan 80 van de informatievoorziening uit tijdschriftartikelen bestaat. Bij het elektronisch publiceren zijn doorbraken te verwachten van de invoering van digitale betaling op Internet en van initiatieven van de universiteiten om zelf te gaan uitgeven.

Universiteiten zouden regelingen moeten invoeren waarbij het auteursrecht slechts gelimiteerd wordt overgedragen aan uitgevers. De universiteiten zullen in de toekomst voor de technische uitvoering van hun uitgeeffuncties niet noodzakelijk zijn aangewezen op commerciële uitgevers; bibliotheken of universitaire uitgeverijen kunnen deze taak overnemen. Experimenten met elektronisch uitgeven door universiteiten en onderzoeksscholen dienen internationaal georiënteerd te zijn en georganiseerd naar wetenschapsgebied.

Prof.dr.J.de Vuijst (Nederlands Bureau voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging) meende dat de gebruikers en niet de bibliothecarissen de toekomst van de bibliotheek zullen bepalen. De enige bestaansgrond van de bibliotheek is het gebruik ervan, niet de collectie. Wetenschappers als informatieverzamelaars zaten tot nu toe aan het eind van de informatieketen; zij moesten maar zien wat deze keten voor hen aan relevants bracht. In de elektronische informatieomgeving zit de gebruikerwetenschapper juist aan het begin van de informatieketen; hij kiest wat hij wil hebben. Het klassieke model van de informatieketen is nu niet meer van toepassing. Een gebruiker zoekt vaak niet expliciet naar informatie, maar hij heeft een probleem dat hij wil oplossen. De informatieverstrekker (bibliotheek, uitgever) moet hulp bieden bij het oplossen van problemen en niet zozeer meer informatie leveren.

Daarnaast werd door een aantal sprekers ook een pleidooi gehouden voor de sociaal-culturele functies van een wetenschappelijke bibliotheek: de bibliotheek als bewaarplaats van het culturele erfgoed voor de toekomst en als fysieke locatie waar studenten en docenten gezamenlijk de literatuur bespreken.

Filosofische nabeschouwing

Ter afsluiting van het symposium hield de filosoof prof.dr.J.de Mul van de Erasmus Universiteit Rotterdam een betoog waarin hij de discussies van die dag gebruikte om de stelling te onderbouwen dat de verschuiving van de gedrukte naar de multimediale elektronische publicatie wel eens net zo'n fundamentele transformatie kan teweegbrengen als de overgang van de orale cultuur naar de schriftcultuur zo'n 5000 jaar geleden. ‘De ontwikkeling van media zoals World Wide Web (WWW) in combinatie met “smart agents” kan worden beschouwd als een uitbreiding van de menselijke cognitieve structuur met externe hulpmiddelen; vergelijk dit proces met de cognitieve transformatie die plaatsvond bij de introductie van het fonetisch schrift, toen niet alles meer onthouden hoefde te worden. De uitbesteding van een cognitieve functie, het geheugen, aan een extern, niet-biologisch, hulpmiddel (het boek) maakte ruimte voor nieuwe cognitieve functies (zoals logisch denken, taal).Het schrift transformeerde eindige kennis, die in de orale traditie met de dood van het individu verloren ging, tot een blijvend deel van een in omvang vrijwel ongelimiteerd collectief geheugen‘, zo hield De Mul de zaal voor.

Expertsystemen bevatten, net als een boek, de neerslag van de beschikbare kennis op een specifiek terrein. Bovendien kent het expertsysteem een ‘inference engine’, een programma dat op basis van deze informatie en de invoer van de gebruiker conclusies trekt. De koppeling van computers met dergelijke expertsystemen zorgt ervoor dat niet uitsluitend de geheugenfunctie uitbesteed kan worden aan een extern werktuig, maar ook het proces van selecteren en analyseren van relevante gegevens en het trekken van de juiste conclusies.

De Mul: ‘In eerste instantie lijkt het WWW met z'n hypertext niet anders dan een boek met voetnoten die verwijzen, Wat het WWW onderscheidt, is het feit dat het lijkt te leren door het gebruik. Je kunt ervoor zorgen dat veel gebruikte verbindingen versterkt worden, weinig gebruikte verbindingen verzwakt worden en er kunnen ook automatisch nieuwe verbindingen tot stand gebracht worden. Volgens bepaalde auteurs zullen ook gebruikers in toenemende mate deel gaan uitmaken van het collectieve “superbrein”. Zij verwijzen naar experimenten met intelligente “interfaces”, waarbij de zoekacties worden aangestuurd door de gedachten van de gebruiker. In dat geval leert een neuraal netwerk de hersengolven van de gebruiker te interpreteren. Met behulp van dergelijke “neurale interfaces” zouden gedachten van de gebruiker automatisch door middel van smart agents losgelaten worden in het netwerk om vervolgens in verrijkte vorm terug te keren in het hoofd van de gebruiker.’

Deze opvatting lijkt een hoog science fiction-gehalte te hebben, erkent De Mul, maar hij weet dat de techniek ervoor al in rudimentaire vorm aanwezig is, dat een dergelijk verschijnsel zich ook bij het lezen van een boek voordoet (wat speelt zich af op het papier en wat in het hoofd van de lezer?) en dat het WWW niet de beperking heeft van kunstmatige intelligentie, omdat de voor deze laatste vereiste alledaagse kennis in het geval van WWW immers door de mens wordt ingebracht. ‘Ik denk dat de scholing van de toekomst zich in belangrijke mate zal richten op het omgaan met het superbrein’, stelt De Mul. ‘Het denken in multilineaire logische ruimten lijkt aan te zetten tot een verdergaande visualisering van het denkproces. Dit vereist de ontwikkeling van dynamische driedimensionale ruimtelijke weergaven. Het WWW, dat nu een chaos is, zou veel geholpen zijn met visuele representaties waarop je kunt inzoomen en waar je een context aangeboden krijgt, die je nu ontbeert: nu ben je een tastende met een klein zaklampje in een donkere kamer.’

‘Voorlopig echter zal de opgave van bibliotheken, uitgevers en onderzoekers zijn om de overmaat aan informatie die ons leven voortdurend overspoelt zo te comprimeren, te “compactificeren”, dat zo weinig mogelijk relevante informatie verloren gaat, een efficiënte kennisoverdracht gewaarborgd wordt, en tenslotte zoiets als “wijsheid” kan ontstaan.’

Een uitgebreid verslag van dit symposium en de bijdragen van de sprekers is verschenen als uitgave van de Boerhaave Commissie voor Postacademisch Onderwijs in de Geneeskunde, ISBN 90-6767-328-5.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Walaeus Bibliotheek, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Dr.J.J.W.Lisman, biochemicus-bibliothecaris; mw.J.G.van Soest, bibliothecaris.

Contact dr.J.J.W.Lisman

Ook interessant

Reacties