Toename van cervix uteri-carcinoma in situ bij vrouwen jonger dan 35 jaar; analyse van gegevens uit de huisartsenpraktijk 1974-1986

Onderzoek
M.E. Boon
W.J. Rietveld
J.C. de Graaff Guilloud
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:1240-3
Abstract

Samenvatting

In circa 640.000 cervixuitstrijkjes gemaakt door huisartsen in geheel Nederland in de periode 1974-1986 werd het voorkomen van cervix uteri-carcinoma in situ onderzocht in de drie leeftijdsgroepen < 35, 35-54 en ≥ 55 jaar. Teneinde na te gaan of een verschuiving van de frequentie ervan binnen de jongste leeftijdsgroep optreedt, werd binnen deze groep een onderverdeling gemaakt (< 20, 20-24, 25-29, 30-34). Voor deze analyse waren tevens de histologische diagnoses beschikbaar.

De uitkomsten laten zien dat vanaf 1978 in de leeftijdsgroep 30-34 jaar een significante blijvende toename van carcinoma in situ cervicis aanwezig is (polynoom-analyse: lineaire positieve significante toename (p > 0,05)); in geen der andere leeftijdsklassen kon een toename worden aangetoond. Het mogelijke verband tussen infectie met het humane papillomavirus bij jonge meisjes en de waargenomen stijging van carcinoma in situ wordt besproken.

Auteursinformatie

Leids Cytologisch en Pathologisch Laboratorium, Groenesteeg 61-65, 2312 SP Leiden.

Dr.M.E.Boon, patholoog-anatoom; J.C.de Graaff Guilloud, bevolkingsonderzoekkundige.

Rijksuniversiteit, afd. Fysiologie, Leiden.

Prof.dr.W.J.Rietveld, fysioloog.

Contact dr.M.E.Boon

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

G.
Brutel de la Rivière

Amsterdam, juli 1988,

Het artikel van Boon (1988;1240-3) vestigt de aandacht op een probleem waarmee ook ons laboratorium, dat cervixcytologisch onderzoek doet voor ca. 40&percnt; van de Amsterdamse huisartsen, geconfronteerd wordt. Aan onze jaarverslagen ontlenen wij de hierbij vermelde gegevens met betrekking tot het voorkomen van mogelijke voorstadia van het cervixcarcinoom (tabel).

Ondanks een betrekkelijk hoog percentage uitstrijkjes zonder endocervicaal cylinderepitheel, komt dysplasie in deze, grotendeels door de huisartsen geselecteerde groep, zeer veel voor. Blijkens follow-up-gegevens is overwaardering van de afwijkingen door het laboratorium vermoedelijk niet een oorzaak van deze opvallende cijfers.

De leeftijdsverdeling van de totale groep vrouwen bij wie een uitstrijkje werd gemaakt toont een scherpe piek in de leeftijdsgroep 25-30 jaar en loopt scheef uit naar hogere leeftijden. De leeftijdsverdelingen voor dysplasie en carcinoma in situ verschillen weinig van deze vorm, met een piek bij 25-30 jaar voor matige dysplasie en een vlakke verheffing bij 30-35 jaar voor ernstige dysplasie. De verdeling in fracties per leeftijdsgroep toont alleen bij het vóórkomen van ernstige dysplasie en carcinoma in situ enige stijging met de leeftijd, zoals men ook zou verwachten op grond van de incidentie van infiltrerend carcinoom en de sterfte aan cervixcarcinoom. De prevalentie van dysplasie bij vrouwen in de Amsterdamse bevolking is door het ontbreken van een bevolkingsonderzoek helaas niet bekend. Ook over de incidentie van het cervixcarcinoom zijn, omdat behalve in de regio van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) de kankerregistratie nog in een beginfase is, geen cijfers beschikbaar. Wèl meldt de recent begonnen kankerregistratie een interessante bevinding: bij gebrek aan echte incidentiegetallen kan men kijken naar de verhouding tussen het meest voorkomende carcinoom bij de vrouw, het mammacarcinoom, en het veel minder frequente cervixcarcinoom. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er voor het mammacarcinoom grote regionale verschillen zullen zijn in Nederland. In Amsterdam evenwel is de verhouding tussen geregistreerde cervixcarcinomen en mammacarcinomen 103:405, d.w.z. ongeveer 0,25; in de stedendriekhoek Twente is dat 0,07.1

Het IKZ geeft een verhouding van 184:1717, dat wil zeggen 0,05.2 Bovendien ligt in de IKZ-regio de sterfte > 10&percnt; boven het landelijke cijfer van het CBS. Als gevolg van de leeftijdsopbouw van de Amsterdamse vrouwelijke bevolking zou men het omgekeerde effect verwachten.

Het lijkt er dus op dat zowel het cervixcarcinoom als zijn voorstadia ongewoon vaak voorkomt in Amsterdam. De door Boon geconstateerde tendens en de mogelijke oorzakelijke factoren lijken in Amsterdam versterkt aanwezig. Een en ander zou consequenties moeten hebben voor de besluitvorming ten aanzien van het bevolkingsonderzoek op cervixcarcinoom, met name in Amsterdam.

G. Brutel de la Rivière
M. van Geuns
Th.M. Vroom
Literatuur
  1. Jaarverslag Integraal Kankercentrum Amsterdam, 1987: 14.

  2. Cancer incidence in the Netherlands, south-eastern part, 1978-1982, Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven, 1985.