Slechthorendheid bij verpleeghuispatiënten niet goed op te sporen door af te gaan op het oordeel van verplegenden en patiënten

Onderzoek
M.T. Muller
R. Verfaille
M.W. Ribbe
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:1099-102
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen van de diagnostische waarde van het oordeel van verpleegkundigen en van de patiënten zelf ten aanzien van slechthorendheid, bij somatische verpleeghuispatiënten.

Opzet

Descriptief.

Plaats

Verpleeghuis Amstelhof te Amsterdam.

Methode

Bij alle nieuw opgenomen verpleeghuispatiënten in de periode oktober 1989-medio mei 1990 werd van de verplegenden en van de patiënten zelf een oordeel over het gehoor gevraagd. De resultaten van deze twee metingen werden vergeleken met de resultaten van een screeningsaudiogram, dat in dit onderzoek werd beschouwd als ‘gouden standaard’. Van het oordeel van verplegenden en patiënten werden sensitiviteit, specificiteit en predictieve waarden berekend.

Resultaten

Aan het onderzoek namen 79 patiënten deel. De sensitiviteit van de mening van het verplegend personeel was 54, de specificiteit 80. De predictieve waarde van de positieve testuitslag was 59 en van de negatieve testuitslag 76. De sensitiviteit van het eigen oordeel was 68 en de specificiteit 80. De predictieve waarden voor de positieve en negatieve testuitslag bedroegen respectievelijk 65 en 82.

Conclusie

Noch de mening van het verplegend personeel noch de mening van de patiënten is goed bruikbaar om slechthorendheid bij verpleeghuispatiënten vast te stellen. Het verdient aanbeveling meer aandacht te besteden aan het opsporen van gehoorstoornissen bij verpleeghuispatiënten, vooral door het trainen van het verplegend personeel en door het maken van een screeningsaudiogram.

Auteursinformatie

Vrije Universiteit, vakgroep Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde, Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam.

Drs.M.T.Muller, sociaal-gerontoloog en logopedist (tevens: Verpleeghuis en Reactiveringscentrum Amstelhof, Amsterdam); R.Verfaille, assistent-geneeskundige; prof.dr.M.W.Ribbe, verpleeghuisarts.

Contact drs.M.T.Muller

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, juni 1993,

In het artikel van Muller et al. wordt op fraaie wijze de in de titel vermelde conclusie gestaafd (1993; 1099-102). Daarbij wordt gebruik gemaakt van epidemiologische inzichten over, in dit geval, de diagnostische waarde van een test. Het is jammer dat de auteurs de epidemiologische invalshoek verlaten in hun beschouwing, wanneer zij melden dat ‘het aanbeveling verdient om van nieuw opgenomen verpleeghuispatiënten een audiogram te maken en hen, wanneer zij gehoorstoornissen blijken te hebben, te wijzen op de revalideringsmogelijkheden, waarbij met name de KNO-arts, de verpleeghuisarts en de logopedist een belangrijke rol dienen te vervullen’. Dit advies wordt niet door het verrichte onderzoek onderbouwd en komt dus uit de lucht vallen.

Het is in de epidemiologie gebruikelijk screeningsadviezen achterwege te laten voor kwalen waarvan niet bekend is of opsporing in een asymptomatisch stadium de patiënt uiteindelijk – na behandeling – meer baat oplevert dan wachten tot de klachten optreden. Dat had in dit geval ook beter kunnen gebeuren, te meer omdat de spaarzame referenties het advies ook al niet genoeg onderbouwen. Goede intenties van diagnosten en behandelaars vormen op zichzelf onvoldoende bewijs voor ‘baat’.

S. Thomas
R. Geijer

Amsterdam, juni 1993,

Wij danken Thomas en Geijer voor hun opbouwende kritiek en onderschrijven hun commentaar dat een screeningsadvies in feite niet mag worden gegeven zolang niet is aangetoond dat dergelijke screeningen, in dit geval voor verpleeghuispatiënten, duidelijke voordelen bieden.

Ons advies om toch bij nieuw opgenomen verpleeghuispatiënten een audiogram te maken en eventueel revalidatiemogelijkheden aan te bieden is gebaseerd op praktijkervaring. Zoals wij in de inleiding van ons artikel stelden, hebben veel ouderen (en dus ook verpleeghuispatiënten) te kampen met gehoorstoornissen. Gehoorstoornissen kunnen verschillende gevolgen hebben, zowel op psychosociaal terrein (bijvoorbeeld isolement) als op psychosomatisch terrein (bijvoorbeeld concentratieproblemen, hoofdpijn, slaapstoornissen).1 Indien voor dergelijke problemen de (verpleeghuis)arts al wordt geraadpleegd, is dit veelal met vage klachten over niet goed functioneren en niet altijd over slechthorendheid.2 Slechthorendheid wordt bij verpleeghuispatiënten vaak niet opgemerkt. Bovendien wordt een slechthorende oudere gemakkelijk als dement beschouwd.3

Behalve dat, afhankelijk van de uitkomst van een audiometrische screening, patiënten op de revalidatiemogelijkheden kunnen worden gewezen, is kennis over het gehoorvermogen van de patiënt ook voor de familie, behandeld artsen en verzorgers van belang. Zij kunnen dan in de communicatie met de patiënt rekening houden met diens gehoorstoornis. Hierdoor kan men oplettender zijn en beter inspelen op mogelijk inadequate antwoorden van de slechthorende patiënt, hetgeen het welzijn van de patiënt ten goede komt.

Hoewel dus het directe effect van audiometrische screeningen op bijvoorbeeld de kwaliteit van leven niet is aangetoond, menen wij dat de genoemde argumenten het screeningsadvies voor de beoogde populatie toelaten.

M.T. Muller
Literatuur
  1. Gewalt D von, Kauffeld R. Schwerhörigkeit erzeugt Leidensdruck. Altenpflege 1992; 17: 614-22.

  2. Verwoerd CDA, Verschuure J. Slechthorendheid bij ouderen. Practitioner 1992; 9: 447-50.

  3. Grote JJ. Slechthorendheid, een vergeten volksgezondheidsprobleem. [LITREF JAARGANG="1992" PAGINA="2404-6"]Ned Tijdschr Geneeskd 1992; 136: 2404-6.[/LITREF]

Leeuwarden, juni 1993,

Met belangstelling lazen wij het artikel van Muller et al. over de moeilijkheden bij het herkennen van slechthorendheid bij verpleeghuispatiënten.

Een audiologisch centrum (AC) krijgt volwassen verpleeghuis- of verzorgingshuispatiënten doorgaans verwezen als slechthorendheid elders reeds vermoed of vastgesteld werd. Daarbij wordt vaak een advies over de noodzaak van een hoortoestel en (of) verdere begeleiding (bijvoorbeeld door een maatschappelijk werkster van het AC) gevraagd. Wij hebben dus weinig zicht op de in het artikel bedoelde groep patiënten met onontdekte slechthorendheid. Uit gesprekken met patiënten en hun begeleiders (bijvoorbeeld familie) blijkt vaak hoe onbekend het verplegend personeel is met slechthorendheid en hoortoestel. Pogingen om grotere groepen verplegenden of verzorgers te instrueren en te informeren zijn vaak gestrand, niet zozeer op onwil, als wel op organisatorische problemen. Bovendien is deze patiëntengroep voor de meeste AC's te groot om in het wilde weg te gaan benaderen.

Wij signaleren overigens dezelfde problematiek bij gewone bejaardencentra: veel isolement door onontdekte slechthorendheid, maar ook onbekendheid met hoorapparatuur bij de verpleging. Tijdgebrek door hoge werkdruk is hier trouwens ook een factor van betekenis.

Blijft slechthorendheid bij veel patiënten in verpleeghuis of bejaardencentrum nog onontdekt, nog droeviger is het te constateren dat zoveel hoortoestellen met een leeg batterijtje of half uit het oor gedragen worden, of zelfs gewoon in de kast liggen.

Graag willen wij een beroep doen op de verpleeghuisartsen om contact te leggen met een AC in hun omgeving, om te komen tot een gestructureerde vorm van begeleiding, zoals regelmatige screeningsaudiometrie en revalidatieadviezen. Informatie over audiologische centra kan verkregen worden bij de Federatie Nederlandse Audiologische Centra, Postbus 813, 3500 AV Utrecht.

P.T. Kraft