Samenvatting van de standaard 'Cholesterol' (eerste herziening) van het Nederlands Huisartsen Genootschap

Klinische praktijk
J.R. van der Laan
S. Thomas
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:421-7
Abstract
Download PDF

Samenvatting

- De herziene standaard ‘Cholesterol’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), die nauw aansluit bij de consensus ‘Cholesterol’ van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, geeft aan bij welke patiënten het risico op het ontwikkelen van een coronaire hartziekte dermate verhoogd is dat de huisarts een cholesterolsyntheseremmer kan voorschrijven: patiënten met een hart- of vaatziekte in de voorgeschiedenis, met meerdere risicofactoren waardoor het risico op een coronaire hartziekte groter is dan 2,5-3 per jaar, of patiënten met een erfelijke vetstofwisselingsstoornis.

- In tegenstelling tot de consensus adviseert de NHG-standaard, met het oog op de haalbaarheid, alleen dan de cholesterolconcentratie of de totaalcholesterol/‘high-density’-lipoproteïne(HDL)-cholesterolratio te bepalen als tevoren uit de risicotabel duidelijk is dat de patiënt eventueel in aanmerking komt voor medicamenteuze behandeling. Om dit mogelijk te maken is de tabel uitgebreid met een extra kolom.

- Betreffende het verwijsbeleid bij een mogelijke familiaire vetstofwisselingsstoornis legt de NHG-standaard de drempel hoger dan de consensus, omdat matig verhoogde waarden in de algemene bevolking vaak voorkomen en dit slechts in een deel van de gevallen wijst op een familiaire vetstofwisselingsstoornis.

artikel

De recentelijk gepubliceerde eerste herziening van de standaard ‘Cholesterol’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) is een nadere precisering voor de huisarts van de herziene consensustekst van het (inmiddels zogenoemde) Kwaliteitsinstituut voor de Gezondsheidszorg CBO over hetzelfde onderwerp (figuur 1 en 2).1 2 Door publicatie van nieuwe gegevens was een herziening noodzakelijk. De richtlijnen behelzen in het kort het volgende:

- Bij patiënten met in de anamnese hart- of vaatziekte, dat wil zeggen coronaire hartziekte, perifeer arterieel vaatlijden of een beroerte, en een levensverwachting van tenminste 5 jaar, schrijft de huisarts een statine voor als de (totaal)cholesterolconcentratie hoger is dan 5 mmol/l (secundaire preventie).

- Bij patiënten zonder hart- of vaatziekte schat de huisarts het individuele risico op het ontwikkelen van een coronaire hartziekte met behulp van een risicotabel waarin risicofactoren als leeftijd, geslacht, bloeddruk, roken, diabetes mellitus en de cholesterol/‘high-density’-lipoproteïne(HDL)-cholesterolratio verdisconteerd zijn (figuur 3 en 4). Bij een risico hoger dan 2,5-3 per jaar start de huisarts met een statine (primaire preventie).

- Patiënten met een mogelijke familiaire vetstofwisselingsstoornis worden verwezen.

verschillen met vorige nhg-standaard

Nieuw in de herziene NHG-standaard ten opzichte van de vorige standaard is de schatting van het risico op het ontwikkelen van een coronaire hartziekte bij de individuele patiënt. Daarnaast neemt behandeling met dieet in de therapie geen prominente plaats meer in: alle patiënten wordt een gezonde leefstijl geadviseerd, waaronder ook gezonde voeding valt. Behandeling bestaat uit medicamenteuze therapie met cholesterolsyntheseremmers; galzuurbindende harsen en fibraten worden in de huisartspraktijk niet meer aanbevolen.

overeenkomsten en verschillen met cbo-consensus

De standaard hanteert dezelfde afkappunten voor behandeling als de consensus en gaat uit van dezelfde kosteneffectiviteitsberekening.

Op twee punten wijkt de standaard af van de consensustekst: laboratoriumdiagnostiek bij personen zonder hart- en vaatziekten en het verwijsbeleid.

Laboratoriumdiagnostiek

De CBO-consensus adviseert bij iedere patiënt met belangrijke risicofactoren, zoals hypertensie, diabetes mellitus en een positieve familieanamnese voor hart- en vaatziekten, de cholesterolconcentratie te bepalen en aan de hand van de uitslag na te gaan of uitvoeriger lipidebepalingen of een gerichte behandeling noodzakelijk is. De NHG-standaard staat een terughoudender beleid voor: het advies is alleen bloedonderzoek te doen bij personen bij wie tevoren al duidelijk is dat zij eventueel voor behandeling in aanmerking komen. Dat kan worden vastgesteld met de risicotabel.

In het ontwikkeltraject van alle NHG-standaarden wordt een conceptversie voorgelegd aan een steekproef van huisartsen om de uitvoerbaarheid van de richtlijnen te toetsen. In de commentaarronde van de herziene standaard ‘Cholesterol’ kwam veel kritiek op het extra werk dat ongerichte cholesterol- en ratiobepalingen en de bijbehorende uitleg met zich mee zouden brengen. Dit extra werk leek overbodig, omdat bij een deel van de onderzochten tevoren al duidelijk was dat zij ook bij een hoge cholesterol/HDL-cholesterolratio niet in aanmerking zouden komen voor behandeling met een statine. Hun absolute risico op het ontwikkelen van een coronair incident zou immers te allen tijde onder de behandeldrempel blijven. In de praktijk kan de huisarts met behulp van de risicotabel eenvoudig de personen die mogelijk in aanmerking komen voor behandeling met een statine identificeren aan de hand van de reeds bekende factoren: leeftijd, hypertensie, roken en diabetes mellitus. Slechts bij personen met een potentieel voldoende hoog risico voor behandeling (in de risicotabel aangegeven met een oranje of rood vakje) is bepalen van de ratio zinvol.

Voor een dergelijk selectief prikbeleid moet de huisarts ervan kunnen uitgaan dat alle voorkomende combinaties van risicofactoren in de tabel te vinden zijn. Dat bleek bij de cholesterol/HDL-cholesterolratio's niet geheel het geval: de risicotabel van de CBO-consensus bevatte waarden tot een ratio van 7, terwijl waarden daarboven frequenter bleken voor te komen dan aanvankelijk werd gedacht. De risicotabel werd daarom uitgebreid met een extra kolom voor de ratiowaarde van 8.

Uit het ‘MORGEN’-onderzoek, een groot Nederlands bevolkingsonderzoek, is duidelijk geworden dat circa 12 van de mannen een ratio boven de 7 heeft en circa 4 een ratio boven de 8 (S.Houterman, schriftelijke mededeling, 1999).3 4 Bij de vrouwen zijn deze percentages respectievelijk 1 en 0,4. Van de groep met een ratio boven de 8 heeft een deel reeds een hart- en vaatziekte. Deze personen vallen in de groep secundaire preventie. Een en ander heeft tot gevolg dat bij het selectieve opsporingsbeleid van de NHG-standaard circa 2,5 van de mannen zou kunnen worden gemist, omdat er zich bij hen geen risicofactoren voordoen die tot een ratio- of cholesterolbepaling aanleiding kunnen geven, en op zijn hoogst 0,4 van de vrouwen. Doordat de huisarts niet bij iedereen de cholesterolconcentratie of de ratio bepaalt, zal hij deze kleine groepen niet direct op het spoor komen. Deze inperking van de trefkans lijkt, afgemeten tegen de sterk verbeterde uitvoerbaarheid van het selectieve opsporingsbeleid, alleszins acceptabel. Overigens worden deze patiënten ook met de consensusrichtlijn niet gevonden, omdat ook daar het bestaan van risicofactoren de bepaling van de cholesterolconcentratie initieert.

Verwijsbeleid

De CBO-consensus stelt dat bij alle patiënten met een cholesterolconcentratie > 8 mmol/l, onafhankelijk van hun verdere risicopatroon, een familiaire hypercholesterolemie kan bestaan en dat dit een reden is om hen voor nadere evaluatie te verwijzen.

Ook dit riep veel vragen op in de commentaarronde van de conceptstandaard. Naar de ervaring van de commentaargevende huisartsen hebben veel patiënten, met name mannen, een dergelijk hoge cholesterolconcentratie. Het zou te ver gaan deze allemaal te verwijzen, omdat de kans op een erfelijke hyperlipidemie klein is, ook bij waarden van de totale cholesterolconcentratie tussen de 8 en 9 mmol/l. Dat het bij het afkappunt van 8 mmol/l om een groot aantal personen gaat dat potentieel zou moeten worden verwezen, wordt bevestigd in het MORGEN-onderzoek: 12 van de Nederlandse mannen en 4,5 van de Nederlandse vrouwen heeft waarden > 8 mmol/l. Familiaire hypercholesterolemie komt daarentegen voor bij slechts 0,2 van de Nederlandse bevolking.

De standaard spreekt daarom van een mogelijke familiaire vetstofwisselingsstoornis bij:

- een totaalcholesterolconcentratie > 9 mmol/l (dit geldt ook als deze waarde gevonden is bij het bepalen van de ratio, die zelf wel lager dan 8 kan zijn), of

- een totaalcholesterol/HDL-cholesterolratio > 8, of

- een totaalcholesterolconcentratie > 8 mmol/l en een of meer eerstegraadsfamilieleden met coronaire hartziekte vóór het 60e levensjaar en een aangetoonde of vermoedelijke familiaire vetstofwisselingsstoornis, of

- een nuchtere triglycerideconcentratie > 4,0 mmol/l.

In deze gevallen verwijst de huisarts de patiënt.

betekenis van de richtlijnen voor de praktijk van de huisarts

Patiënten met hart- en vaatziekten zullen eerder in aanmerking komen voor statinebehandeling dan in de vorige standaard het geval was. Deze secundaire preventie heeft de grootste ‘opbrengst’; de absolute reductie van het krijgen van een al dan niet letale coronaire hartziekte is in deze populatie vergelijkbaar met die van het 4S-onderzoek: 6,7 in 5 jaar (de kans vermindert van 22,6 naar 15,9).5 Dit houdt in dat 15 mensen gedurende 5 jaar met een statine moeten worden behandeld om 1 geval van coronaire hartziekte of -dood te voorkomen.

Ook patiënten zonder hart- en vaatziekten, maar met diabetes mellitus zullen vanwege hun hoge absolute risico en daardoor betrekkelijk grote kans op ‘profijt’ (de absoluterisicoreductie) voor een belangrijk deel met een statine behandeld moeten worden.

Daartegenover staat dat patiënten zonder hart- en vaatziekten, maar met andere risicofactoren minder snel in aanmerking zullen komen voor behandeling dan inmiddels bij vele artsen gewoonte is. Zo hebben vrouwen zonder belaste familieanamnese een laag 10-jaarsrisico en daarmee een lage profijtkans. Dit geldt ook voor het grootste deel van de niet-rokende mannen; slechts een kleine groep rokers met hypertensie komt vanwege de hoogte van hun absolute risico potentieel voor behandeling met statinen in aanmerking.

Invoeren van de nieuwe standaard in de praktijk heeft onder andere tot gevolg dat de huisarts bij een deel van de thans behandelde patiënten - degenen die een laag risico hebben een coronaire hartziekte te ontwikkelen - de behandeling met statinen kan stoppen.

Voor de controles adviseert de standaard alleen de cholesterolconcentratie te bepalen als dat consequenties heeft voor de behandeling. In feite betreft dit alleen degenen die met een niet-maximale dosering statine behandeld worden. Ook herhalingen van cholesterolbepalingen na een uitslag waarbij geen behandeling hoeft te worden ingesteld, zijn niet meer nodig, tenzij het risicoprofiel van de patiënt veranderd is, bijvoorbeeld door het tot uiting komen van een familiaire belasting.

Het aantal te behandelen patiënten zal met deze richtlijnen enigszins stijgen, maar de (kostbare) behandeling wordt veel doeltreffender ingezet dan thans gebruikelijk is. In de afgelopen jaren was namelijk een patroon ingeslopen van behandelen op geleide van de cholesterolwaarden in plaats van op het veel beter voorspellende absolute risico.

Door de nieuwe standaard kan de voor het grootste deel overbodig geworden praktijk van het periodiek controleren van cholesterolwaarden worden afgeschaft. Ook de opsporing kan sterk worden beperkt. De risicotabel blijkt voor de huisarts naast voordeel voor zijn eigen handelen nog een belangrijk additionele waarde te hebben: de voorlichting aan patiënten wordt er aanzienlijk door vergemakkelijkt.

Literatuur
  1. Thomas S, Weijden T van der, Drenth BB van, Haverkort AFM,Hooi JD, Laan JD van der. NHG-standaard Cholesterol (eerste herziening).Huisarts Wet 1999;42:406-17.

  2. Centraal Begeleidingsorgaan voor de IntercollegialeToetsing (CBO). Behandeling en preventie van coronaire hartziekten doorverlaging van de plasmacholesterolconcentratie. Tweede herziening ConsensusCholesterol 1998. Utrecht: CBO, 1998.

  3. Smit HA, Verschuren WMM, Bueno de Mesquita HB, Seidell JC.Het Project Monitoring Risicofactoren en Gezondheid Nederland(MORGEN-project). Jaarverslag 1993. Rapportnummer 263200002. Bilthoven:Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne; 1994.

  4. Verschuren WM, Al M, Blokstra A, Boerma GJ, Kromhout D.Trend in serum total cholesterol level in 110,000 young adults in theNetherlands, 1974 to 1986. Am J Epidemiol 1991;134:1290-302.

  5. Randomised trial of cholesterol lowering in 4444 patientswith coronary heart disease: the Scandinavian Simvastatin Survival Study(4S). Lancet 1994;344:1383-9.

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Standaardenontwikkeling, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

J.R.van der Laan, huisarts-staflid.

Erasmus Universiteit, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Rotterdam.

Prof.dr.S.Thomas, huisarts.

Zie ook de artikelen op en

Contact J.R.van der Laan

Verbeteringen

Ook interessant

Reacties

L.
Bonneux

Rotterdam, maart 2000,

Onlangs publiceerde het Tijdschrift de standaard ‘Cholesterol’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) (2000:421-7). Stalenhoef schreef hierop een commentaar (2000:407-9). Zijn betoog is verwarrend, omdat het consequent primaire preventie door een gezonde levensstijl verwart met levenslange chemoprofylaxe. Het verdient enige verduidelijking.

In zijn kritiek pleit Stalenhoef voor het bepalen van het lipideprofiel bij gezonde personen ‘met verhoogd risico’, omdat dit hen meer motiveert hun levensstijl te veranderen. Er is geen bewijs dat kennis van het lipideprofiel personen aanzet tot gedragsverandering. Het overgrote deel van de doelgroep betreft rokers: wij mogen aannemen dat de rokers reeds weten dat roken niet gezond is.

Stalenhoef bepleit het behandelen van jongere personen, omdat zij meer levensjaren winnen. Wie een groter net uitgooit, vangt meer vis: de meeste levensjaren worden gewonnen door iedereen te behandelen boven een totaalcholesterolconcentratie van 5 mmol/l. Hoe lager echter het risico, hoe kleiner de baten. De nadelen van levenslange chemoprofylaxe zijn daarentegen steeds even groot. Jongeren behandelen is daardoor een erg kostbare strategie met weinig baten.

Stalenhoef gebruikt een pathofysiologisch model van atherosclerose als chronische ziekte om behandeling van jongeren te verdedigen. Het voor de CBO-consensus ontwikkelde econometrisch model veronderstelt een constante risicoreductie van 35% gedurende 25 jaar.1 Dit is erg optimistisch.2 Volgens Stalenhoef is dit model lang niet optimistisch genoeg. Hij veronderstelt impliciet toenemende effectiviteit door langduriger behandeling. Uitsluitend onder deze conditie geldt Stalenhoefs model als een reden om vroeg in de levensloop te starten met behandeling. Het is zeker niet onmogelijk dat de effectiviteit van statinen nog verder zal toenemen naargelang ze langer genomen worden. Er ontbreekt wel ieder bewijs voor.

Stalenhoef verwart consequent primaire preventie door een gezonde levensstijl met levenslange chemoprofylaxe. Het door hem gekozen voorbeeld, waarbij het stoppen van roken als gelijkwaardig vergeleken wordt met het starten van statinen, is daar een illustratie van. Dat meer screenen en meer statinen de kwaliteit van zorg zullen verbeteren is erg onwaarschijnlijk. Meer is niet beter. Levenslange chemoprofylaxe bij gezonde personen is een heel aparte vorm van primaire preventie, die slechts te verdedigen valt als het goed is aangetoond dat baten opwegen tegen kosten.

L. Bonneux
Literatuur
  1. Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing (CBO). Behandeling en preventie van coronaire hartziekten door verlaging van de plasmacholesterolconcentratie. Utrecht: CBO; 1998.

  2. Bonneux L, Barendregt JJ. Ook met de consensus over verlaging van de serumcholesterolconcentratie blijft primaire preventie duur. [LITREF JAARGANG="1999" PAGINA="772-5"]Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:772-5.[/LITREF]

A.F.H.
Stalenhoef

Nijmegen, maart 2000,

Tamelijk subjectief gaat Bonneux in op een aspect van mijn commentaar op de herziene NHG-standaard ‘Cholesterol’ en rukt een en ander uit zijn verband terwille van zijn eigen overtuiging, die kort hier op neerkomt: primaire preventie van coronaire hartziekte (CHZ) met statinen bij jongere gezonde personen is altijd te duur en screening van hoogrisicopersonen dient achterwege te blijven. Als ‘modelmaker’ weigert hij in zijn calculaties rekening te houden met basale pathofysiologische beginselen, die het handelen van een clinicus in grote mate bepalen. Dat mijn betoog vanuit de interne geneeskunde minder inconsistent en verwarrend is dan Bonneux doet voorkomen, moge blijken uit het volgende:

- Het bepalen van het lipideprofiel bij ‘gezonde’ personen met een verhoogd CHZ-risico is in overeenstemming met de NHG-standaarden; zo luidt het advies voor de huisarts om bij personen met bijvoorbeeld hypertensie de serumcholesterolconcentratie te meten.

- Uitstel van cholesterolverlagende behandeling van een persoon met een duidelijk verhoogd risico tot een werkelijk absoluut risico is bereikt en de te behalen winst in uitstel van premature hartziekte is verminderd, is moeilijk te verdedigen. Het doel van preventie is immers het verlies van gezonde levensjaren te voorkomen en jongeren hebben meer te verliezen dan ouderen. Uitstel van CHZ is groter wanneer beneden de leeftijd van 50 jaar wordt gestart dan daarboven: een 45-jarige rokende man met een diastolische bloeddruk van 100 mmHg en een totaalcholesterol/‘high-density’-lipoproteïne(HDL)-cholesterolratio van 7 heeft een 10-jaarsrisico op CHZ van 21%; pas op zijn 55e jaar zal zijn risico boven 30% komen te liggen. Wanneer echter cholesterolverlagende behandeling wordt begonnen op de leeftijd van 45 jaar, is het verwachte uitstel van CHZ 2 maal zo groot als wanneer begonnen wordt op de leeftijd van 55 jaar (3,4 respectievelijk 1,7 jaar).12 Natuurlijk hebben stoppen met roken en bloeddrukbehandeling prioriteit bij personen met multipele risicofactoren, maar hetzelfde principe gaat op voor individuen met slechts één risicofactor: bij een man met een serumcholesterolconcentratie van 7,8 mmol/l zonder andere risicofactoren levert starten met cholesterolverlagende behandeling op de leeftijd van 45 jaar uitstel van CHZ op die 4-5 maal groter is dan starten op de leeftijd van 65.1-3

- Bij selectie door artsen voor cholesterolverlagende medicijnen gaat het om personen die ook op jongere leeftijd en bij pogingen tot gezonde leefwijze een sterk verhoogd risico houden ten opzichte van leeftijdsgenoten. Gewoonlijk is deze risicoverhoging aanzienlijk groter dan die van hypertensie, waarbij wij ook niet wachten met behandeling totdat het risico nog verder is verhoogd. Er is dus geen sprake van het verwarren van een gezonde levensstijl met ‘chemoprofylaxe’.

- De risicoverlaging waarvan wordt uitgegaan is niet optimistisch, maar reëel, afgeleid van de Framingham-risicofunctie, die ten gevolge van de ‘regression dilution bias’ zelfs een onderwaardering geeft van de werkelijke risicoverschillen tussen verschillende risicofactorniveaus.4

In mijn commentaar betreffende het aspect dat Bonneux aansnijdt, heb ik overigens niet anders gedaan dan het standpunt van drie verschillende Europese organisaties van internisten en cardiologen te verwoorden, die op dit punt een opvallende eensgezindheid ten toon hebben gespreid.5 De belangrijkste kritiek in mijn commentaar op de herziene NHG-standaard was overigens het achterwege laten van het laboratoriumonderzoek na instelling op cholesterolverlagende behandeling.

A.F.H. Stalenhoef
Literatuur
  1. Grover SA, Abrahamowicz M, Joseph L, Brewer C, Coupal L, Suissa A. The benefits of treating hyperlipidemia to prevent coronary heart disease. Estimating changes in life expectancy and morbidity. JAMA 1992;267:816-22.

  2. Hingorani AD, Vallance P. A simple computer program for guiding management of cardiovascular risk factors and prescribing. BMJ 1999;318:101-5.

  3. Grover S. Gambling with cardiovascular risk: picking the winners and the losers. Lancet 1999;353:254-5.

  4. Wilson PWF, D'Agostino RB, Levy D, Belanger AM, Silbershatz H, Kannel WB. Prediction of coronary heart disease using risk factor categories. Circulation 1998;97:1837-47.

  5. Joint European Societies. Prevention of coronary heart disease in clinical practice. Recommendations of the Second Joint Task Force of European and other Societies on coronary prevention. Eur Heart J 1998;19:1434-503.