Samenvatting
Doel
Het bepalen van de leeftijds- en geslachtsspecifieke prevalentie van perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens in de algemene bevolking van 55 jaar en ouder.
Opzet
Dwarsdoorsnedeonderzoek.
Methode
Bij de 7983 55-plussers uit de wijk Ommoord te Rotterdam, deelnemers aan het ‘Erasmus Rotterdam gezondheid en ouderen’(ERGO)-onderzoek (respons 78) werden in 1990/'93 gegevens verzameld over het vóórkomen van hart- en vaatziekten door middel van een interview aan huis en een tweetal bezoeken aan het onderzoekscentrum. Perifere arteriële vaatziekte werd vastgesteld door bepaling van de enkel-armindex en werd aanwezig geacht bij een enkel-armindex < 0,90 aan tenminste één been. Claudicatio intermittens werd vastgesteld aan de hand van de in het interview opgenomen Rose-vragenlijst.
Resultaten
Bij 6450 deelnemers kon de enkel-armindex berekend worden. De prevalentie van perifere arteriële vaatziekte bedroeg 19,1 (95-betrouwbaarheidsinterval (95-BI): 18,1-20,0); 16,9 (95-BI: 15,4-18,3) bij mannen en 20,5 (95-BI: 19,2-21,8) bij vrouwen. Bij 7715 deelnemers kon de prevalentie van claudicatio intermittens worden bepaald. Deze was 1,6 (95-BI: 1,3-1,9); 2,2 (95-BI: 1,7-2,8) bij mannen en 1,2 (95-BI: 0,9-1,5) bij vrouwen. Beide prevalenties stegen per leeftijdscategorie. Van de deelnemers met perifere arteriële vaatziekte had 6,3 symptomen van claudicatio intermittens. Dit percentage was hoger bij mannen (8,7), dan bij vrouwen (4,9). Van de patiënten met claudicatio intermittens had 31,3 geen afwijkende enkel-armindex.
Conclusie
De prevalentie van perifere arteriële vaatziekte was hoog, die van claudicatio intermittens relatief laag. Het merendeel van de patiënten met perifere arteriële vaatziekte had geen klachten over claudicatio intermittens.
artikel
Inleiding
Symptomen van perifere arteriële vaatziekte kunnen zijn pijn of een onaangenaam gevoel in de kuiten na een bepaalde afstand lopen, bij snel lopen of bij lopen tegen een helling, waarbij de klachten verdwijnen na stilstaan: de klassieke symptomen van claudicatio intermittens.1 Het ziektebeeld kan een ernstig invaliderend beloop hebben met mobiliteitsverlies, pijn in rust en uiteindelijk necrose en gangreen waarbij een amputatie geïndiceerd kan zijn.23
Bij de meeste patiënten verlopen perifere arteriële vaatziekten zonder symptomen van claudicatio intermittens.4-6 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ook patiënten met asymptomatische perifere vaatziekte een verhoogde kans hebben op cardio- en cerebrovasculaire ziekte en sterfte.57-10 Dit risico ligt evenwel hoger voor patiënten met symptomatische perifere vaatziekte.58
Onderzoek naar de prevalentie van perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens in Nederland is schaars, met name onderzoek in de algemene bevolking. Dit artikel beschrijft de leeftijds- en geslachtsspecifieke prevalentie van perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens bij de deelnemers aan het ‘Erasmus Rotterdam gezondheid en ouderen’(ERGO)-onderzoek.
methode
Het ERGO-onderzoek is een prospectief follow-uponderzoek bij mannen en vrouwen van 55 jaar en ouder, wonend in de Rotterdamse wijk Ommoord. De achtergronden en de opzet van het onderzoek zijn elders beschreven. 1112 In het onderzoek worden vóórkomen en determinanten van chronische ziekten bij ouderen bestudeerd. Hierbij ligt de nadruk op frequent voorkomende aandoeningen met een langdurige en invaliderende ziekteperiode, zoals hart- en vaatziekten, ziekten van het bewegingsapparaat, neurogeriatrische ziekten en aandoeningen van de ogen. In de eerste fase van het onderzoek, waarvan de resultaten hier worden beschreven, werden uitgangswaarden van ziekten en determinanten vastgelegd. In de vervolgfase wordt onderzoek verricht naar het optreden van nieuwe ziekten en veranderingen van determinanten in de tijd. Het onderzoek is goedgekeurd door de Medische-Ethische Commissie van de Erasmus Universiteit.
De eerste fase van het onderzoek ging in maart 1990 van start en werd in juli 1993 afgesloten. Van de 10.275 personen die werden uitgenodigd voor deelname besloten 7983 (78) mee te doen (3105 mannen en 4878 vrouwen). Van hen waren 897 woonachtig in 1 van de 6 in Ommoord gesitueerde verzorgingshuizen.
Het initiële onderzoek bestond uit een 90 min durend interview aan huis, afgenomen met behulp van een interactief vragenprogramma op een draagbare computer. Bij alle 7983 deelnemers werd een interview aan huis afgenomen. Na het interview volgde een tweetal bezoeken aan het onderzoekscentrum, met een tussentijd van enkele weken. Een lichamelijk onderzoek werd verricht en bloed werd afgenomen voor biochemische bepalingen. Tevens werd onder andere een ECG gemaakt en vond echografie van de abdominale aorta plaats.1112
De armbloeddruk werd gemeten aan de rechter bovenarm met behulp van een ‘random zero’-kwikmanometer (Hawksley Ltd, Lancing (Sussex), UK) met de te onderzoeken persoon in zittende positie na een periode van 5 min rust. Als systolische bloeddruk werd een gemiddelde waarde van 2 metingen genomen, verkregen tijdens één centrumbezoek. Tussen de 2 metingen in werd de polsfrequentie bepaald.
De systolische bloeddruk aan de enkel werd gemeten aan de A. tibialis posterior. De systolische bloeddrukwaarde werd zowel aan de linker als de rechter enkel gemeten, waarbij gebruik werd gemaakt van een dopplertransducer 8 MHz (Huntleigh 500 D, Huntleigh Technology, Bedfordshire, UK). Aan elk been vond één bloeddrukmeting plaats, terwijl de deelnemer op de onderzoeksbank lag. De systolische bloeddrukwaarde aan de enkel werd afgelezen bij het eerste hoorbare dopplergeluid. Vervolgens kon de enkel-armindex berekend worden.13-16
In overeenstemming met Fowkes,16 en Schroll en Munck,17 werd een perifere arteriële vaatziekte gedefinieerd als een enkel-armindex kleiner dan 0,90 aan tenminste één been. Van 1533 deelnemers was geen informatie beschikbaar over de enkel-armindex vanwege één van de volgende redenen: alleen interview en geen centrumbezoek (n = 824), overleden vóór het centrumbezoek (n = 4), geen bloeddrukmetingen (n = 139) of ontbreken van de systolische enkelbloeddruk (n = 559) of armbloeddruk (n = 7). Bij de overige 6450 deelnemers (2589 mannen, 3861 vrouwen) werd de enkel-armindex berekend. Wij excludeerden 41 deelnemers (0,6) met een enkel-armindex groter dan 1,50, omdat deze waarden meestal een gevolg zijn van incomprimeerbare crurale vaten, die leiden tot onjuiste bloeddrukwaarden.
Als onderdeel van het interview werd de Rose-vragenlijst afgenomen.1 Hierin zijn vragen opgenomen om de aanwezigheid van claudicatio intermittens vast te stellen. Claudicatio intermittens werd gedefinieerd als pijn of een onaangenaam gevoel in de kuit bij inspanning in één of beide benen, die niet aanwezig is in rust en niet verdwijnt tijdens lopen en die de persoon dwingt te stoppen of langzamer te lopen, waarna de symptomen binnen 10 min verdwijnen.
Bij 268 van de 7983 deelnemers ontbraken de antwoorden op de vragen met betrekking tot claudicatio intermittens. Bij de overige 7715 deelnemers kon de prevalentie van claudicatio intermittens worden berekend.
Om de prevalenties te vergelijken met die in andere onderzoeken gevonden zijn werd de aangepaste prevalentie voor perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens berekend door toepassing van de leeftijdsrestricties en de geslachtsverdeling (en indien van toepassing het gekozen afkappunt van de enkel-armindex) van deze onderzoeken op de ERGO-onderzoeksgroep.
resultaten
Tabel 1 geeft een overzicht van een aantal belangrijke kenmerken van de 7715 personen bij wie de Rose-vragenlijst werd afgenomen. De gemiddelde leeftijd was 70,6 jaar; 69,0 jaar bij mannen (n = 3052) en 71,7 jaar bij vrouwen (n = 4663).
In figuur 1 worden de leeftijds- en geslachtsspecifieke prevalenties weergegeven van perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens. Perifere arteriële vaatziekte werd gevonden bij 1232/6450 onderzochte personen (19,1; 95-betrouwbaarheidsinterval (95-BI): 18,1-20,0; zie figuur 1). De prevalentie was hoger bij vrouwen (20,5; 95-BI: 19,2-21,8) dan bij mannen (16,9; 95-BI: 15,4-18,3). Het verschil in prevalentie wordt in belangrijke mate verklaard door het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen. Indeling in 5-jaarsstrata laat zien dat de prevalenties bij mannen en vrouwen vergelijkbaar waren. Er was een duidelijke toename van perifere arteriële vaatziekte per leeftijdscategorie. De prevalentie nam toe van respectievelijk 6,6 en 9,5 bij mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie van 55-59 jaar, tot respectievelijk 52,0 en 59,6 bij mannen en vrouwen van 85 jaar of ouder.
De gemiddelde enkel-armindex van de onderzochte populatie (n = 6450) was 1,05 (SD: 0,23); 1,08 (SD: 0,24) bij mannen en 1,03 (SD: 0,23) bij vrouwen. De enkel-armindex vertoont een dalende tendens met het stijgen van de leeftijd.
Figuur 2 geeft de verdeling van de enkel-armindex weer. De curve vertoonde een scheve verdeling naar links. In deze figuur staan ook de geëxcludeerde 41 personen met een enkel-armindex groter dan 1,50.
Claudicatio intermittens kwam voor bij 123/7715 personen (1,6; 95-BI: 1,3-1,9; figuur 3). De prevalentie was hoger bij mannen (2,2; 95-BI: 1,7-2,8) dan bij vrouwen (1,2; 95-BI: 0,9-1,5). Zowel bij mannen als bij vrouwen nam de prevalentie toe per leeftijdscategorie, van respectievelijk 1,0 en 0,7 bij mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie van 55-59 jaar, tot respectievelijk 6,0 en 2,5 bij mannen en vrouwen van 85 jaar of ouder.
Van 6324 personen waren gegevens over zowel perifere arteriële vaatziekte als claudicatio intermittens aanwezig. Van de 1166 personen met perifere arteriële vaatziekte hadden 73 mannen en vrouwen (6,3) symptomen van claudicatio intermittens (tabel 2). Daarentegen hadden van de 106 personen met claudicatio intermittens 33 (31,1) geen afwijkende enkel-armindex.
In tabel 3 worden de prevalenties van perifere arteriële vaatziekte en claudicatio intermittens in het onderzoek vergeleken met die in andere onderzoeken. De door ons gevonden prevalentie van perifere arteriële vaatziekte (19,1) komt het meest overeen met die gevonden door Stoffers et al. in het Limburgse ‘Peripheral arterial occlusive disease’(PAOD)-onderzoek bij 3654 deelnemers afkomstig uit 18 huisartspraktijken.18
beschouwing
Het onderzoek kent een aantal beperkingen. Hoewel het een hoge respons van 78 kende, kan er sprake zijn geweest van een selectieve non-respons. De deelnemers dienden bereid te zijn mee te werken aan een uitgebreid interview en onderzoeksprogramma. Ouderen die minder mobiel zijn ten gevolge van bijvoorbeeld ernstige pulmonale of cardiale problemen, beperkingen van het bewegingsapparaat of het gezichtsvermogen zullen eerder geneigd zijn om niet deel te nemen aan met name de metingen op het onderzoekscentrum. Dit zou tot een onderschatting van de prevalentie van vooral symptomatische perifere arteriële vaatziekte geleid kunnen hebben, met name in de hoogste leeftijdscategorieën, waar de respons het laagst was.
De enkel-armindex werd alleen in rust gemeten. In sommige onderzoeken werd gebruikgemaakt van een inspanningsonderzoek of een onderzoek naar reactieve hyperemie.1622 26 Hiatt et al.22 toonden echter aan dat het meten van de enkel-armindex in rust volstaat om het merendeel van personen met perifere arteriële vaatziekte te detecteren.
Er bestaat geen algemene consensus over het afkappunt van de enkel-armindex dat indicatief zou zijn voor de aanwezigheid van perifere arteriële vaatziekte. Het kiezen van een afkappunt is arbitrair, omdat atherosclerose van de beenarteriën een continu en progressief proces is. De in de literatuur gebruikte afkapwaarden variëren tussen de 0,75 en 0,94,56 1720-22 hetgeen grote verschillen in prevalenties tussen diverse onderzoeken tot gevolg heeft. De gerapporteerde prevalenties van perifere arteriële vaatziekte lopen ook uiteen ten gevolge van verschillen in de leeftijds- en geslachtssverdeling van de onderzochte populaties.
Belangrijke positieve aspecten van het onderzoek zijn de grootte van de onderzochte populatie en het feit dat het een onderzoek in een algemene bevolking betreft. Behoudens het Limburgse PAOD-onderzoek,18 zijn er in Nederland, voorzover ons bekend, geen prevalentieonderzoeken van een dergelijke omvang verricht in een algemene populatie.
Conform de resultaten van eerdere onderzoeken had slechts een klein deel (6,3) van de personen met perifere arteriële vaatziekte in het onderzoek symptomen van claudicatio intermittens.17 2127 Een beperkte actieradius op oudere leeftijd kan tot een onderschatting van de prevalentie van claudicatio intermittens bij personen met perifere arteriële vaatziekte leiden, omdat de benodigde afstand om symptomen te ervaren niet meer wordt afgelegd. Daarnaast hebben sommige patiënten met perifere arteriële vaatziekte inmiddels een adequate collaterale circulatie ontwikkeld, zodat zij geen symptomen ervaren.
Het is opvallend dat mannen met perifere arteriële vaatziekte vaker claudicatioklachten rapporteerden dan vrouwen (respectievelijk 8,7 en 4,9). Een mogelijke verklaring is dat vrouwen vaker atypische symptomen van ischemische ziekten presenteren dan mannen, analoog aan bevindingen bij coronaire vaatziekten.28 29
Uit verder non-invasief onderzoek (echografie van de A. carotis en de abdominale aorta) en informatie over cardiovasculaire risicofactoren (zoals roken, hypertensie et cetera) van de onderzoeksgroep bleek dat personen met een afwijkende enkel-armindex (10 Door andere onderzoeken, zowel internationaal45 7-9 als vanuit Nederland, zoals het Limburgse PAOD-onderzoek18 en het Hoorn-onderzoek, 30 werd dit gegeven bevestigd.
conclusie
De prevalentie van perifere arteriële vaatziekte bij 55-plussers was hoog, terwijl de prevalentie van claudicatio intermittens relatief laag was. Beide prevalenties stijgen per leeftijdscategorie. Het merendeel van de patiënten met perifere arteriële vaatziekte heeft geen klachten over claudicatio intermittens.
De gegevensverzameling van het onderzoek kwam mede tot stand dankzij de medewerking van de huisartsen in Ommoord. Financiële steun voor het ‘Erasmus Rotterdam gezondheid en ouderen’(ERGO)-onderzoek werd verleend door het ‘Nederlands stimuleringsprogramma ouderenonderzoek’ en voor deelprojecten door de gemeente Rotterdam, de Nederlandse Hartstichting, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, de Europese Gemeenschap, de Rotterdam Medical Research Foundation (ROMERES), het Haagse Ondersteuningsfonds, de Nederlandse Vereniging ter Voorkoming van Blindheid, de Stichting Blindenhulp, de Stichting Rotterdamse Blindenbelangen, de Stichting Volkskracht, het Diabetes Fonds Nederland en de Nederlandse Trombosestichting.
Literatuur
Rose GA, Blackburn H, Gillum RF, Prineas RJ.Cardiovascular survey methods. Genève: World Health Organization,1982:162-5.
Dormandy JA, Mahir MS. The natural history of peripheralatheromatous disease of legs. In: Greenhalgh RM, Jamieson CW, Nicolaidos AM,editors. Vascular surgery: issues in current practice. Londen: Grune andStratton, 1986:3-17.
Hertzer NR. The natural history of peripheral vasculardisease. Implications for its management. Circulation 1991;83(2Suppl):I12-9.
Newman AB, Siscovick DS, Manolio TA, Polak J, Fried LP,Borhani NO, et al. Ankle-arm index as a marker of atherosclerosis in theCardiovascular Health Study. Cardiovascular Heart Study (CHS) CollaborativeResearch Group. Circulation 1993;88:837-45.
Fowkes FG, Housley E, Cawood EH, Macintyre CC, Ruckley CV,Prescott RJ. Edinburgh artery study: prevalence of asymptomatic andsymptomatic peripheral arterial disease in the general population. Int JEpidemiol 1991;20:384-92.
Criqui MH, Fronek A, Barrett-Connor E, Klauber MR, GabrielS, Goodman D. The prevalence of peripheral arterial disease in a definedpopulation. Circulation 1985;71:510-5.
McKenna M, Wolfson S, Kuller L. The ratio of ankle and armarterial pressure as an independent predictor of mortality. Atherosclerosis1991;87:119-28.
Criqui MH, Langer RD, Fronek A, Feigelson HS, Klauber MR,McCann TJ, et al. Mortality over a period of 10 years in patients withperipheral arterial disease. N Engl J Med 1992;326:381-6.
Smith GD, Shipley MJ, Rose G. Intermittent claudication,heart disease risk factors, and mortality. The Whitehall study. Circulation1990;82:1925-31.
Meijer WT, Hoes AW, Rutgers D, Bots ML, Hofman A, GrobbeeDE. Peripheral arterial disease in the elderly: the Rotterdam study.Arterioscler Thromb Biol 1998;18:185-92.
Ouweland FA van den, Grobbee DE, Jong PTVM de, Hofman A.Oorzaken en preventie van chronische ziekten bij ouderen; het ErasmusRotterdam gezondheid en ouderen (ERGO)-onderzoek.Ned Tijdschr Geneeskd1991;135:574-7.
Hofman A, Boerlage PA, Bots ML, Breeijen JH den, BruijnAM de, Grobbee DE, et al. De prevalentie van chronische ziekten bij ouderen;het ERGO-onderzoek. Ned TijdschrGeneeskd 1995;139:1975-8.
Stegall HF, Kardon MB, Kemmerer WT. Indirect measurementof arterial blood pressure by Doppler ultrasonic sphygmomanometry. J ApplPhysiol 1968;25:793-8.
Kazamias TM, Gander MP, Franklin DL, Ross jr J. Bloodpressure measurement with Doppler ultrasonic flowmeter. J Appl Physiol1971;30:585-8.
Prineas RJ, Harland WR, Janzon L, Kannel W.Recommendations for use of non-invasive methods to detect atheroscleroticperipheral arterial disease - in population studies. American HeartAssociation Council on Epidemiology. Circulation 1982;65:1561A-6A.
Fowkes FG. The measurement of atherosclerotic peripheralarterial disease in epidemiological surveys. Int J Epidemiol1988;17:248-54.
Schroll M, Munck O. Estimation of peripheralarteriosclerotic disease by ankle blood pressure measurements in a populationstudy of 60-year-old men and women. J Chronic Dis 1981;34:261-9.
Stoffers HE, Rinkens PE, Kester AD, Kaiser V, KnottnerusJA. The prevalence of asymptomatic and unrecognized peripheral arterialocclusive disease. Int J Epidemiol 1996;25:282-90.
Vogt MT, Cauley JA, Newman AB, Kuller LH, Hulley SB.Decreased ankle/arm blood pressure index and mortality in elderly women. JAMA1993;270:465-9.
Coni N, Tennison B, Troup M. Prevalence of lowerextremity arterial disease among elderly people in the community. Br J GenPract 1992;42:149-52.
Newman AB, Sutton-Tyrrell K, Rutan GH, Locher J, KullerLH. Lower extremity arterial disease in elderly subjects with systolichypertension. J Clin Epidemiol 1991;44:15-20.
Hiatt WR, Marshall JA, Baxter J, Sandoval R, HildebrandtW, Kahn LR, et al. Diagnostic methods for peripheral arterial disease in theSan Luis Valley diabetes study. J Clin Epidemiol 1990;43:597-606.
Hale WE, Marks RG, May FE, Moore MT, Stewart RB.Epidemiology of intermittent claudication. Age Ageing1988;17:57-60.
Reunanen A, Takkunen H, Aromaa A. Prevalence ofintermittent claudication and its effect on mortality. Acta Med Scand 1982;211:249-56.
Hughson WG, Mann JI, Garrod A. Intermittent claudication:prevalence and risk factors. Br Med J 1978;1:1379-81.
Laing S, Greenhalgh RM. The detection and progression ofasymptomatic peripheral arterial disease. Br J Surg 1983;70:628-30.
Criqui MH, Fronek A, Klauber MR, Barrett-Connor E,Gabriel S. The sensitivity, specificity, and predictive value of traditionalclinical evaluation of peripheral arterial disease: results from noninvasivetesting in a defined population. Circulation 1985;71:516-22.
Jackson G. Coronary artery disease and women. BMJ1994;309:555-7.
Clarke KW, Gray D, Keating NA, Hampton JR. Do women withacute myocardial infarction receive the same treatment as men? BMJ1994;309:563-6.
Beks PJ, Mackaay AJ, Neeling JN de, Vries H de, BouterLM, Heine RJ. Peripheral arterial disease in relation to glycaemic level inan elderly Caucasian population: the Hoorn study. Diabetologia1995;38:86-96.
Reacties