Posttraumatische dystrofie: vraagtekens bij het nut van een vroege aanpak

Klinische praktijk
P. Scheele
H.M. Oerlemans
A.L.M. Verbeek
G.A. Zielhuis
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1402-6
Abstract

Samenvatting

- Hoewel vroegtijdige therapie voor posttraumatische dystrofie veelvuldig in de literatuur wordt genoemd en het nut ervan ondersteund lijkt te worden door praktijkervaring, is het niet gebaseerd op overtuigend klinisch bewijs.

- De aandoening is slecht gedefinieerd en de diagnose wordt op wisselende criteria gesteld. Verder is het natuurlijke verloop van vroeg gediagnosticeerde posttraumatische dystrofie deels zelflimiterend. Het belangrijkste is echter dat gerandomiseerde placebogecontroleerde studies van behandelmodaliteiten nagenoeg ontbreken.

- In studies zonder controlegroep wordt het effect van vroege therapie bij een zelflimiterende ziekte vertekend: bij vroege interventie zijn er relatief veel patiënten met de niet-ernstige vorm en bij late interventie overheerst de ernstiger variant. Door deze patiëntenselectie lijkt een behandeling beter respectievelijk slechter dan in een onderzoek met een controlegroep zou blijken.

- Er zijn recente aanwijzingen dat specifieke behandelingen de symptomen van posttraumatische dystrofie kunnen verminderen.

Auteursinformatie

P.Scheele, chirurg in ruste, Wageningen.

Universitair Medisch Centrum St Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Paramedische Zorg: mw.dr.H.M.Oerlemans, fysiotherapeut-bewegingswetenschapper.

Afd. Epidemiologie & Biostatistiek: prof.dr.A.L.M.Verbeek, arts-epidemioloog; prof.dr.ir.G.A.Zielhuis, epidemioloog.

Contact prof.dr.ir.G.A.Zielhuis (g.zielhuis@mie.kun.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties