Hematopoëtische groeifactoren als ondersteunende behandeling bij agranulocytose als gevolg van gebruik van geneesmiddelen

Klinische praktijk
G.A.P. Hospers
J.Th.W. de Wolf
B.P.C. Hazenberg
E. Vellenga
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:2152-4
Abstract

Samenvatting

Beschreven wordt het effect van ‘granulocyte macrophage colony stimulating factor’ (GM-CSF) en ‘granulocyte colony stimulating factor’ (G-CSF) bij 2 patiënten met een agranulocytose als gevolg van geneesmiddelengebruik.

Na 7 dagen behandeling werd een granulocytenaantal > 1 x 109l bereikt. Deze resultaten doen vermoeden dat het gebruik van hematopoëtische groeifactoren de granulocytopenie-fase verkort en daardoor mogelijk de sterfte door de door geneesmiddelen teweeggebrachte agranulocytose vermindert.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Oostersingel 59, 9713 EZ Groningen.

Afd. Hematologie: mw.dr.G.A.P.Hospers, assistent-geneeskundige; dr.J.Th.M. de Wolf en dr.E.Vellenga, hematologen.

Afd. Reumatologie: B.P.C.Hazenberg, reumatoloog.

Contact dr.E.Vellenga

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.T.A.
te Gussinklo

Hardenberg, oktober 1993,

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het artikel van Hospers et al. (1993;2152-4).

Door ons werden het afgelopen jaar twee patiënten met agranulocytose gezien. Het betrof een 65-jarige vrouw met een Escherichia coli-sepsis (leukocytenaantal: 0,5 x 109/l, met in de differentiatie geen neutrofiele granulocyten) en een 69-jarige vrouw met febris e.c.i. (leukocytenaantal: 0,1 x 109/l, met eveneens geen granulocyten in de differentiatie). Voorlopercellen van de witte reeks ontbraken in het beenmergpreparaat. Beiden werden sinds een paar weken behandeld met sulfasalazine in verband met chronische reumatoïde artritis, waarbij kort vóór deze behandeling het aantal leukocyten nog normaal was. Na het staken van de toediening van sulfasalazine en toepassing van granulocyt-koloniestimulerende factor G-CSF herstelde het bloedbeeld zich in enkele dagen waarbij steeds ook een stijging van de activiteit van lactaatdehydrogenase werd gezien. Klinisch waren er een snelle, opmerkelijke verbetering en een restloos herstel.

Deze (beperkte) ervaringen ondersteunen de stelling van Hospers et al. Nu sulfasalazine in toenemende mate wordt voorgeschreven bij chronisch reumatoïde artritis is het denkbaar dat agranulocytose vaker zal worden gezien, waarbij de vraag zich opdringt of juist deze categorie patiënten extra gevoelig is voor dit medicament en of het aanbevelenswaardig is om routinematig na het instellen van deze therapie het aantal leukocyten te bepalen.

J.T.A. te Gussinklo