Samenvatting
De belangrijkste diagnostische instrumenten van de internist zijn de anamnese en het lichamelijk onderzoek. Daarna moet er een plan gemaakt worden voor verdere diagnostiek en behandeling. De internist gebruikt daartoe klinische redenaties die gebaseerd zijn op kennis uit de evidence-based geneeskunde en de pathobiologie. Pathobiologie houdt zich vooral bezig met de vraag hoe iets werkt, evidence-based geneeskunde vooral met de vraag óf iets werkt, en zo ja, hoe vaak of hoe veel gemiddeld.
Ziekten als zodanig bestaan niet en diagnostische criteria berusten op afspraken. Wat wij ‘ziekte’ noemen, berust op wat wij waarnemen bij patiënten in combinatie met onze al dan niet correcte opvattingen over de oorzaken daarvan. Het is van belang onderscheid te maken tussen ‘deeloorzaken’ en ‘oorzakelijk complement’. Het concept van deeloorzaken en oorzakelijk complement heeft tot gevolg dat het biologische belang van een deeloorzaak voor het ontstaan van een ziekte niet kan worden afgeleid uit de sterkte van het verband tussen die deeloorzaak en de ziekte.
Onze opvattingen over oorzaken van ziekten blijken te zijn gebaseerd op inductie. Inductie is echter geen goede basis voor het oordelen over oorzakelijkheid. Hypothesen over oorzaken van ziekten zijn niet bewijsbaar. Ze zijn wél weerlegbaar.
Onderwijs, opleiding, onderzoek en patiëntenzorg zijn alle afhankelijk van effectieve communicatie. Communicatie verloopt beter indien men eerst de stelling geeft en daarna de argumenten. Daarom moet men bijvoorbeeld bij de patiëntenoverdracht beginnen met een werkdiagnose (de ‘stelling’) en daarna de bevindingen bij anamnese et cetera geven (de ‘argumenten’).
Aan deze onderdelen van klinisch redeneren en communiceren wordt momenteel te weinig aandacht besteed in de opleiding en nascholing in de interne geneeskunde.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:808-11
Reacties