Samenvatting
Doel
De organisatie en de kwaliteit van telefonische triage in de huisartsenpraktijk onderzoeken.
Opzet
Transversale observationele studie.
Methode
Via e-mail nodigden we alle leden van de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten uit een onlinevragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst bevatte vragen over de achtergrond van de doktersassistent en de organisatie van de triage. Bovendien werd doktersassistenten gevraagd de passendste hulpinzet te bepalen van een aantal fictieve casussen met wisselende klachten en een variabele mate van spoed. We bepaalden de adequaatheid van hun inschattingen door deze te vergelijken met een referentiestandaard die door experts was vastgesteld. Ook berekenden we de samenhang tussen enerzijds de achtergrondkenmerken van de doktersassistenten en de organisatie van de triage en anderzijds de adequaatheid van de inschattingen van de benodigde hulpinzet.
Resultaten
De respons was 41,1% (n = 973). De hulpinzet werd bij 63,6% van de casussen correct ingeschat door de doktersassistenten, maar bij 19,3% was dit te hoog en bij 17,1% te laag. De sensitiviteit voor het herkennen van patiënten met een hoogurgente hulpvraag was 76,7%; de specificiteit was 94,0%. Ervarener assistenten en assistenten die op vaste dagelijkse momenten een werkbespreking hadden met de huisarts maakten een betere inschatting van de hulpinzet. Triagescholing, gebruik van een triagesysteem en autorisatie van zelfzorgadvies waren niet gerelateerd aan de adequaatheid van de inschattingen.
Conclusie
Het bepalen van de hulpinzet door doktersassistenten in huisartsenpraktijken is doelmatig, maar potentieel onveilig bij hoogurgente casussen. Het is daarom belangrijk assistenten te trainen in het herkennen van hoogurgente hulpvragen.
Reacties