Samenvatting
Achtergrond
De H-index is een veelgebruikte maat om wetenschappers te rangschikken op wetenschappelijke output. Over de invloed op geluk van de hoogte van de H-index op wetenschappers is niets bekend.
Doel
De relatie onderzoeken tussen de hoogte van de H-index, als maat voor wetenschappelijk succes, en het ongeluksgevoel van Nederlandse hoogleraren.
Opzet
Beschrijvend; landelijke online-enquête.
Methode
Alle medische hoogleraren die werkzaam waren in een van de universitaire medische centra in Nederland werden uitgenodigd voor een (online) vragenlijst. Publicatiedruk werd gemeten met een hiervoor ontworpen vragenlijst. Verschijnselen van burn-out werden gemeten met de Utrechtse Burn-Out-Schaal. Het domein ‘emotionele uitputting’ op deze schaal werd gebruikt als maat voor het ongeluksgevoel. Aan iedere hoogleraar werd zijn of haar H-index als uitkomstmaat gevraagd.
Resultaten
437 hoogleraren vulden de vragenlijst in. Hoogleraren in het hoogste tertiel van de H-index hadden significant lagere scores voor emotionele uitputting (p < 0,025). Een jongere leeftijd was gecorreleerd met een gemiddeld hogere score voor emotionele uitputting. Hoogleraren met thuiswonende kinderen hadden een 25% hogere score voor emotionele uitputting dan kinderloze hoogleraren (p < 0,01).
Conclusie
De H-index lijkt van invloed op emotionele uitputting: een lage H-index is geassocieerd met hogere scores op emotionele uitputting, een hoge H-index juist met lagere scores.
artikel
Inleiding
A5816
Medici staan onder hoge druk. Vooral degenen die zich met wetenschap bezighouden moeten – naast de beslommeringen rond patiëntenzorg, onderwijs en management – aan hoge verwachtingen over hun van wetenschappelijke productiviteit voldoen. Publicitair gezien zit het niet mee, want de kranten suggereren dat wetenschappers – vooral medische – wel eens een loopje met de waarheid nemen. De vraag rijst of de medische wetenschappers wel zo gelukkig zijn, en hoe dat geluk samenhangt met de mate van succes die ze in de wetenschap hebben bereikt.
Voor medische academici is het publiceren van artikelen belangrijk: publicaties verbeteren het carrièreperspectief en verhogen het aanzien van het onderzoeksinstituut of het ziekenhuis.1 Een maat om de prestaties van wetenschappers te beoordelen is de Hirsch-index, die in 2005 werd geïntroduceerd door Jorge Hirsch.2 Een H-index van bijvoorbeeld 8 betekent dat als men alle gepubliceerde artikelen van iemand aflopend rangschikt naar het aantal keren dat dit artikel ergens geciteerd wordt, er 8 artikelen blijken te zijn die ten minste 8 keer geciteerd zijn.
De H-index is populair onder medische wetenschappers; het zegt immers in één enkel getal iets over je eigen prestaties op wetenschappelijk gebied en – niet onbelangrijk – iets over de prestaties van directe collega’s en collega’s van concurrerende onderzoeksinstellingen. Daarnaast is een hogere H-index in potentie een determinant voor een succesvolle wetenschappelijke carrière.3 Maar maakt de H-index de wetenschapper ook gelukkig?
Er is het een en ander bekend over de professionele geluksbeleving van medische beroepsbeoefenaren, vooral uitgedrukt in maten voor burn-out. Burn-outverschijnselen komen frequent voor onder medisch specialisten en artsen in het algemeen.4-8 Bovendien blijkt in Nederland een groot percentage arts-assistenten (21%) ernstige burn-outverschijnselen te hebben.9
De belangrijkste en meest aan het persoonlijke ongeluksgevoel bijdragende component van burn-out is emotionele uitputting. Behalve tot een persoonlijk ongeluksgevoel leidt burn-out tevens tot verminderde productiviteit en het frequenter begaan van medische fouten.10 Het risico dat burn-out de kwaliteit van wetenschappelijk werk negatief beïnvloedt, is nooit onderzocht, maar is vermoedelijk groot. Al met al is burn-out, vooral de component ‘emotionele uitputting’, bedreigend voor werkplezier en geluk, maar ook voor de betrouwbaarheid van wetenschap.
Een van de doelstellingen van het hier beschreven onderzoek was het verkrijgen van inzicht in de relatie tussen enerzijds de H-index, als maat voor wetenschappelijk succes, en anderzijds burn-outverschijnselen bij medische hoogleraren in Nederland.
Methode
In september 2011 verrichtten wij een online-onderzoek onder alle medische hoogleraren (circa 1200) die werkzaam waren in een van de 8 universitaire medische centra (UMC’s) in Nederland. Het onderzoek richtte zich voornamelijk op publicatiedruk en burn-out. Publicatiedruk werd gemeten met een hiervoor ontworpen vragenlijst. Burn-out werd gemeten met de Utrechtse Burn-Out-Schaal (UBOS), die bestaat uit 3 domeinen.11 Het domein ‘emotionele uitputting’ (met stellingen zoals ‘ik voel me opgebrand door mijn werk’, of ‘ik ben aan het einde van mijn Latijn’) wordt beschouwd als het kernsymptoom van burn-out. In het onderzoek werd ook gevraagd naar de H-index van iedere hoogleraar.
Resultaten
Van de benaderde hoogleraren completeerden 437 (36%) de vragenlijst. De respondenten vertegenwoordigden 41 verschillende specialismen en subspecialismen. Veruit de meerderheid van hen was man en viel in de leeftijdsgroep van 46-65 jaar. Ongeveer 90% van de respondenten woonde samen of was getrouwd; 50% had thuiswonende kinderen. 1 op de 3 had een tijdelijke aanstelling als hoogleraar. Gedetailleerde demografische gegevens staan vermeld in de tabel.

Van de hoogleraren wist 74% (n = 321) zijn of haar H-index uit het hoofd. Hun gemiddelde H-index was 32,7 (SD: 14,9). Slechts 3% (n = 16) gaf aan niet te weten wat een H-index is.
Een hogere leeftijd was, zoals te verwachten, statistisch significant gecorreleerd met een hogere H-index; de H-index nam gemiddeld met 3,1 punten per 5 jaar toe (p < 0,02). Alleenstaand of samenwonend zijn had geen invloed op de H-index, evenmin als het wel of niet herbergen van thuiswonende kinderen. De vrouwelijke hoogleraren hadden gemiddeld een ruim 3 punten lagere H-index, maar dit verschil was niet statistisch significant (p = 0,10), ook niet na correctie voor leeftijd (gecorrigeerd verschil: -2,8 punten, p = 0,16).
Voor de component ‘emotionele uitputting’ was de gemiddelde score van de deelnemende hoogleraren 11,9 (SD: 8,9). Afgaande op afkapwaarden van het CBS voldeed 24% van de hoogleraren aan het criterium voor burn-out, ten opzichte van 12% van de werkende bevolking in Nederland.12 Alleenstaande hoogleraren hadden voor de component ‘emotionele uitputting’ even hoge scores als hun samenwonende collegae. Hoogleraren met thuiswonende kinderen scoorden gemiddeld 25% hoger op emotionele uitputting dan kinderloze hoogleraren (p < 0,01). Een lagere leeftijd was voorts gecorreleerd met een hogere score voor emotionele uitputting (p < 0,01). Een lagere leeftijd en het hebben van thuiswonende kinderen waren zo sterk aan elkaar gecorreleerd dat geen van beide in statistische zin de doorslag gaf bij het verklaren van hogere scores voor emotionele uitputting. Er waren geen significante man-vrouwverschillen in de score voor emotionele uitputting; andere demografische variabelen zoals vermeld in de tabel hadden evenmin een duidelijke relatie met emotionele uitputting.
De H-index echter bleek wél een duidelijk verband te vertonen met emotionele uitputting. In de figuur is te zien dat hoogleraren in het hoogste tertiel van de H-index lagere scores hadden voor emotionele uitputting (verschil: -2,3 punten; p = 0,025). Correctie voor leeftijd bracht geen wezenlijke verandering in deze relatie.

Beschouwing
Wat zijn geluksindicatoren voor een medische hoogleraar? De resultaten suggereren dat er 3 factoren van invloed zijn op geluk, uitgedrukt als lagere scores voor emotionele uitputting. Het hebben van een hogere leeftijd, het niet hebben van thuiswonende kinderen en een hoge H-index zijn determinanten voor het minder emotioneel uitgeput zijn.
Vooral de laatste factor, het hebben van een hoge H-index, is interessant. De resultaten doen vermoeden dat een relatief lage H-index, die men vooral bij jonge hoogleraren aantreft, bijdraagt aan hogere scores op emotionele uitputting. Tegelijkertijd is het hebben van een hoge H-index, die vooral bij oudere hoogleraren voorkomt, gerelateerd aan lagere scores op emotionele uitputting. Wat kan hiervoor de verklaring zijn?
Allereerst is het ervaren van competitie bij jonge wetenschappers een belangrijke factor. Het ‘H-index-scoreboard’ kan aanzetten tot competitie. Competitie binnen de academie is, tot op zekere hoogte, een positieve stimulans om beter te presteren op wetenschappelijk gebied.13 Presteren staat in de wetenschappelijke context vrijwel gelijk aan veel publiceren en veelvuldig geciteerd worden. Maar deze stimulans heeft de keerzijde van ervaren druk, het gevoel je positie waar te moeten maken, hetgeen stress en uitputting kan veroorzaken. Dat is terug te zien in ervaren publicatiedruk.
De score voor ervaren publicatiedruk was in ditzelfde onderzoek gerelateerd aan emotionele uitputting; hoe hoger de ervaren publicatiedruk, hoe hoger de score voor emotionele uitputting (Tijdink JK, et al., schriftelijke mededeling, 2012). De wetenschappelijke omgeving kan hierbij een belangrijke rol spelen. Competitie kan een bron zijn van animositeit tussen onderzoekers binnen een vakgroep, maar ook tussen onderzoekers van verschillende vakgroepen en onderzoekscentra. Animositeit kost veel energie en is een belangrijke factor in het ontstaan van werkgerelateerde stress en uitputting.
De onderzoeksgegevens suggereren lagere scores op emotionele uitputting bij hoogleraren met een hoge H-index. Hoge H-indexen impliceren dat je veel publicaties op je naam hebt staan, die vaak zijn geciteerd. De druk om te presteren kan hierdoor zijn afgenomen. De resultaten suggereren zelfs een omslagpunt (‘tipping point’) van geluk; boven een H-index van 38 (3e tertiel) maakt men zich wellicht minder druk en daardoor raakt men minder snel emotioneel uitgeput. Een andere verklaring kan zijn dat juist de hoogleraren die ondanks alle stress niet emotioneel uitgeput raken, blijven publiceren. Dan zou er binnen de hooglerarenpopulatie een groepje ‘die-hards’ bestaan die geen last hebben van burn-outverschijnselen, blijven publiceren en zo een hoge H-index opbouwen.
Al met al kan men de relatie tussen de H-index en geluk dus van 2 kanten bekijken. Enerzijds kan een hoge H-index geluk brengen, anderzijds kan een lage tot gemiddelde H-index een predisponerende factor voor ongeluk zijn. Is het gebruik van de H-index als maat dus welbeschouwd ‘schuldig aan ongeluk’? Ons antwoord zou ‘ja’ zijn, omdat er beduidend meer wetenschappers met een lage tot gemiddelde H-index zijn, en hun streven deze index omhoog te krijgen kan bijdragen aan emotionele uitputting. Het najagen van succesvolle – veelgeciteerde – publicaties kost veel energie, die gaat zitten in het vergeefs indienen van manuscripten bij tijdschriften met een hoge impactfactor, het begeleiden van promovendi en het herschrijven van artikelen, en dat allemaal terwijl je ooit dokter wilde worden.
Binnen onze groep van auteurs, die sterk van elkaar verschillen in leeftijd en wetenschappelijke antecedenten, hebben we gesproken over wie het gelukkigst was, en of het patroon compatibel was met de onderzoeksuitkomsten. Wij verschilden daar evenwel sterk van mening over. Joeri Tijdink meent dat hij de gelukkigste is omdat hij het geluk van wetenschappers mag onderzoeken. Zijn H-index is weliswaar 1, maar hij is nog een beginnend wetenschapper. Bovendien voelt hij zich emotioneel verre van uitgeput. Ton Vergouwen denkt daar heel anders over en vindt Joeri helemaal niet zo gelukkig; hijzelf is de gelukkigste. Als gearriveerd medisch specialist en opleider maakt hij zich niet meer zo druk om publicaties en zijn H-index, en daar wordt hij wel zo gelukkig van. En Yvo Smulders, hoogleraar en de auteur met de hoogste H-index, vindt zichzelf zonder meer het gelukkigst. Hij kan daarvoor eigenlijk geen enkele reden bedenken en meent dat dat ook eigenlijk zo zou moeten zijn. Werkelijk geluk kent immers geen reden.
Literatuur
Retzer V, Jurasinski G. Towards objectivity in research evaluation using bibliometric indicators - A protocol for incorporating complexity. Basic Appl Ecol. 2009;10:393-400. doi:10.1016/j.baae.2008.09.001
Hirsch JE. An index to quantify an individual's scientific research output. Proc Natl Acad Sci USA. 2005;102:16569-72.Medline doi:10.1073/pnas.0507655102
Gannon F. The impact of the impact factor. EMBO Rep. 2000;1:293. doi:10.1093/embo-reports/kvd081
Gabbe SG, Melville J, Mandel L, Walker E. Burnout in chairs of obstetrics and gynecology: diagnosis, treatment, and prevention. Am J Obstet Gynecol. 2002;186:601-12 Medline. doi:10.1067/mob.2002.122391
Johns MM III, Ossoff RH. Burnout in academic chairs of otolaryngology: head and neck surgery. Laryngoscope. 2005;115:2056-61 Medline. doi:10.1097/01.MLG.0000181492.36179.8B
Saleh KJ, Quick JC, Conaway M, et al. The prevalence and severity of burnout among academic orthopaedic departmental leaders. J Bone Joint Surg Am. 2007;89:896-903.Medline
Cruz AO Pole CJ, Thomas SM. Burnout in chairs of academic departments of ophthalmology. Ophthalmology. 2007;114:2350-5.
Shanafelt TD, Boone S, Tan L, Dyrbye LN, Sotile W, Satele D, et al. Burnout and satisfaction with work-life balance among US physicians relative to the general US population. Ann Intern Med. 2012;172;1377-85.
Prins JT, Hoekstra-Weebers JEHM, Gazendam-Donofrio SM, Dillingh GS, Bakker AB, Huisman M, et al. Burnout and engagement among resident doctors in the Netherlands. Medical Education. 2010 44:236-47.
West CP, Hubschka MM, Novotny PJ, Sloan JA, Kolars JC, Habermann TM, et al. Association of perceived medical errors with resident distress and empathy. JAMA. 2006;296:1071-8.
Schaufeli WB, van Dierendonk D. Utrechtse Burnout Schaal (UBOS), handleiding. Utrecht: Swets&Zeitlinger; 2000.
Koppes LLJ, de Vroome EMM, Mol MEM, Janssen BJM, van den Bossche SNJ. Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2010. Hoofddorp: TNO; 2011. link
Anderson MS, Ronning EA, De Vries R, Martinson BC. The perverse effects of competition on scientists’ work and relationships. Science and Engineering Ethics. 2007;13:437-61.
Reacties