De elektrische binnenoorprothese: voor wie en met welk resultaat?

Opinie
E.H. Huizing
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1915-7

Zie ook het artikel op bl. 1913.

Toen in het begin van de jaren zeventig begonnen werd om op systematische wijze bij totaal doven een elektrische binnenoorprothese (‘cochlear implant’) te implanteren, ondervond dit zeer veel kritiek. De meeste fysiologen beschouwden deze stap als zinloos en daarom onverantwoord. ‘All that would be produced would be a noise’, zoals één van hen verklaarde in een discussie met de gangmaker William House te Los Angeles. House begon met een éénkanaalssysteem met een intracochleair aangebrachte elektrode waarmee intact gebleven zenuwvezels gestimuleerd werden. De apparatuur bestond uit: (1) een microfoon, (2) een processor waarin geluid (zoals spraak) omgezet wordt in een elektrisch signaal, (3) een uitwendige zendspoel en inwendig aangebrachte ontvangstspoel die magnetisch ten opzichte van elkaar in positie worden gehouden en (4) een éénkanaals-elektrode die via het ronde venster 6 mm in de cochlea werd gevoerd (figuur).

House heeft uiteindelijk het gelijk aan…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Keel-, neus- en. oorheelkunde, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.

Prof.dr.E.H.Huizing, KNO-arts.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties