De dood is in de pot, man Gods!

Media
J.P. Nater
J.A. Stoop
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:2628
Download PDF

artikel

J.P.Nater, De dood is in de pot, man Gods! Ziekte en genezing in de Bijbel. 96 bl., fig. Erasmus Publishing, Rotterdam 1994. ISBN 90-5235-066-3. Prijs: ingen. ƒ 35,-.

Is het de religieuze verlegenheid van onze tijd die de belangstelling zo doet toenemen voor wat uit vroeger tijden aan ons overgeleverd wordt? In het voorliggende boekje beschrijft de auteur, emeritus hoogleraar in de dermatologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, een aantal boeiende verhalen over ziekte en genezing in de bijbel. Hij gebruikt daarvoor teksten uit de Statenvertaling (Jongbloed-editie) en uit apocriefe geschriften. Die teksten, die vaak in de kantlijn worden weergegeven en soms ook in de beschrijving zelf worden meegenomen, zijn niet gemakkelijk te lezen, maar zijn bij aandachtig lezen uitermate boeiend. Zorgvuldig en met respect behandelt de schrijver ze en hij nodigt de lezer uit hetzelfde te doen.

Een van de boeiendste hoofdstukken gaat over een nog altijd mysterieuze aandoening, de ‘zara'ath’: ‘Geen ziekte boezemde het volk Israël zoveel angst in als de aandoening die met de Hebreeuwse naam zara'ath werd aangeduid. De zara'ath was een aandoening van de huid. De verschijnselen ervan worden in Leviticus 13:1-3 beschreven en daarbij is het Hebreeuwse woord zara'ath in het Nederlands vertaald als melaatsheid.

Voorts sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: Een mensch, als in het vel zijns vleesches een gezwel of zweer of witte blaar zal zijn, welke in het vel zijns vleesches tot eene plaag der melaatschheid zoude worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijne zonen, de Priesters, gebracht worden. En de Priester zal de plaag in het vel des vleesches bezien: zoo het haar in die plaag in wit veranderd is, en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleesches, zoo is het de plaag der melaatschheid: als de Priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren.‘

In dit hoofdstuk ‘Wetten voor Melaatschheid’ wordt als karakteristiek voor de ziekte aangegeven: het wit worden van de haren op het zieke huidgebied. De plekken kunnen snel in grootte toenemen en verspreiden zich over het hele lichaam, maar ze kunnen ook weer snel verdwijnen. Nater merkt op dat de aandoening zich niet uitsluitend op de huid kon voordoen, maar ook op wollen en linnen kledingstukken, op leder en zelfs op de stenen van huismuren. Daar veroorzaakte de zara'ath een groen- of roodachtige verkleuring. Na enige opmerkingen over de epidemiologie van de zara'ath komt de schrijver tot de conclusie dat de vertaling van het woord ‘zara'ath’ uit de bijbel in ‘melaatsheid’ of ‘lepra’ (Engels: ‘leprosy’) ongelukkig genoeg volkomen onjuist is. De beschreven symptomen van de zara'ath lijken in het geheel niet op de ziekteverschijnselen van lepra. De kenmerkende gevoelloosheid van de huidafwijkingen bij lepra wordt nergens genoemd. Nater vindt het een raadsel hoe men in Palestina eeuwenlang met deze lijst van symptomen die in Leviticus worden vermeld, heeft kunnen werken. Een prachtig voorbeeld haalt hij aan uit White spots in biblical times van Goldman et al. (1966); daarin staat vermeld dat men aan een aantal dermatologen en leprologen de symptomen die in Leviticus genoemd worden, als ‘casus pro diagnosi’ zonder de herkomst te vermelden heeft voorgelegd, waarop geen van de specialisten de diagnose ‘lepra’ heeft gesteld. In het verloop van zijn uiteenzetting zoekt Nater naar de verklaring van de onbekende ziekte zara'ath. Hij noemt de volgende mogelijkheden:

– de verschijnselen zijn ondeskundig beschreven;

– de namen van de verschillende symptomen zijn verkeerd vertaald;

– de vertaling is correct, maar de medische begrippen waarmee gewerkt werd, zijn anders dan thans;

– een huidziekte die tevens op kleding en stenen overslaat, is tegenwoordig onbekend; het waarschijnlijkst zou nog een schimmelinfectie zijn;

– de zara'ath heeft wel bestaan, maar is thans geheel verdwenen;

– de zara'ath heeft nooit bestaan als een omschreven ziektebeeld, maar was een collectief begrip voor allerlei verschijnselen aan de oppervlakte van de huid en van dode dingen;

– de zara'ath was niet een ziekte in de normale betekenis van het woord, maar een religieus cultisch begrip van onreinheid, waarvan Jezus de mensen niet genas, maar reinigde; ook bij deze uitleg blijft het ziektebeeld zara'ath echter onverklaard.

De schrijver geeft niet aan welke mogelijkheid zijns inziens de voorkeur verdient. Zweren en gezwellen zijn afzichtelijke afwijkingen van het gewone of normale, maar een witte vlek, zoals ‘baheret’ vertaald wordt (wat niet een blaar hoeft te zijn; het woord hangt samen met het werkwoord ‘bahar’, wat wel vertaald wordt met ‘glimmen’ of ‘oplichten’), roept verwondering en soms verontrusting op bij volkeren met een donkere huidskleur. De schrijver geeft daar in zijn hoofdstuk ‘Was Noach een albino?’ een mooie en interessante beschouwing over. Het ontbreken van pigment is niet het enige en belangrijkste symptoom van wat als zara'ath wordt omschreven; het is veel meer een onderdeel van allerlei verschijnselen aan de oppervlakte van de huid, waarvan de ‘witte vlek’ een ‘oplichtende’ of ‘glimmende’ plek is die een geheim verbergt, als ‘van een van de kinderen van de hemelse engelen, van een ander type, en niet zoals wij’.

De titel van het boekje is ontleend aan een verhaal uit het Tweede Boek der Koningen, waar een levendig verslag gegeven wordt van de dreigende vergiftiging van een groep mensen door het eten van wilde kolokwinten (Citrullus colocynthis, een appelvormige komkommervrucht met een zeer bittere smaak ten gevolge van het bittere glucoside colocynthine). Het volk had honger en at alles wat eetbaar leek. Op advies van de profeet Elisa trok iemand erop uit om ‘in het veld moeskruiden te lezen, en hij vond eenen wilden wijnstok, en las daarvan zijn kleed vol wilde kolokwinten, en kwam en sneed ze in den moespot, want zij kenden ze niet. Daarna schepten ze voor de manschappen op om te eten; en het geschiedde als zij aten van dat moes, dat zij riepen en zeiden: Man Gods, de dood is in de pot; en zij konden het niet eten. Maar hij zeide: Brengt dan meel; en hij wierp het in den pot en hij zeide: Schep voor het volk op, dat zij eten. Toen was er niets kwaads in den pot.’ Men kan zich voorstellen dat hongerende mensen, geleid door een man Gods, in het vertrouwen dat zij een goed advies krijgen, in paniek geraken van dit zeer bittere moes van kolokwinten (purgeeraugurken) dat buikpijn, misselijkheid en diarree geeft. Het kwaad van de bittere smaak werd door toevoegen van meel verdreven. Daarna werd er van buiten af brood aangevoerd. Ziekten van besmettelijke aard vormden een grote bedreiging voor het voortbestaan van – vaak kleine – bevolkingsgroepen, te meer als deze aandoeningen zich epidemisch verspreidden. De profeet deed een goede greep door meel aan het moes toe te voegen, hoewel de oorzaak van de vergiftiging slechts vermoed kon worden.

Het met goede afbeeldingen geïllustreerde boekje met literatuurverwijzingen en register is de moeite waard om te lezen. Naast de beschreven voorbeelden uit het hoofdstuk ‘Ziek zijn in Israël’ worden in andere hoofdstukken de volgende onderwerpen besproken: ‘Dokter in Israël, een man van weinig betekenis’, ‘Vijf bijzondere figuren, medisch gezien’, ‘De wondergenezingen’ en ‘Jezus’ gezondheid‘. Het boek vormt niet meer dan een oriënterende inleiding in deze materie; voor een volledig overzicht van alle in de bijbel voorkomende ziekten en aandoeningen verwijst de schrijver naar werken uit het begin van deze eeuw, die, hoewel medisch totaal verouderd, nog alleszins leesbaar zijn.

Ook interessant

Reacties