Controversen in de preventieve gezondheidszorg. III. De jeugdgezondheidszorg

Klinische praktijk
R.A. Hirasing
K. Schaapveld
H. Brouwer
S.P. Verloove-Vanhorick
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:122-5

De reeds verschenen artikelen uit deze serie zijn gepubliceerd op bl. 14 en 64.

Dit artikel maakt deel uit van een reeks over controversen in de preventieve gezondheidszorg. In het eerste, inleidende artikel beschreven wij welke soorten controversen bestaan en om welke preventieprogramma's het gaat.1 In dit artikel gaat het om controversen in de jeugdgezondheidszorg, die voor 0-4-jarigen meestal wordt uitgevoerd door de Kruisverenigingen en voor de schoolgaande jeugd door de afdelingen Jeugdgezondheidszorg van de Gemeentelijke of Gewestelijke Gezondheidsdiensten (GGD'en).

In de tabel staan 5 onderdelen van de jeugdgezondheidszorg waar onzes inziens onduidelijkheid of verschil van mening over bestaat. Afgezien van deze 5 preventieprogramma's staat de hele sector van de jeugdgezondheidszorg enigszins onder druk, enerzijds door de algemene noodzaak om te bezuinigen in de gezondheidszorg en anderzijds door twijfel aan de doeltreffendheid en de doelmatigheid in deze specifieke sector. In Nederland is zojuist een project Integrale Evaluatie Jeugdgezondheidszorg…

Auteursinformatie

Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg TNO, Postbus 124, 2300 AC Leiden.

Dr.R.A.Hirasing, kinderarts en jeugdarts; dr.K.Schaapveld, sociaalgeneeskundige; mw. dr.S.P.Verloove-Vanhorick, kinderarts.

Mw.H.Brouwer, jeugdarts te Zwolle, bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Jeugdgezondheidszorg.

Contact dr.R.A.Hirasing

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, maart 1993,

Gaarne zou ik commentaar willen geven op het artikel van collega Hirasing et al., met name over het routinematige onderzoek op houdingsafwijkingen door de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de Gemeentelijke of Gewestelijke Gezondheidsdiensten (GGD'en) (1993; 122-5).

Hirasing beschrijft op bl. 123 de problemen bij de vroege opsporing van houdingsafwijkingen; vooral het onderscheiden van de kleine groep kinderen die behandeling van de scoliose behoeft van de grotere groep met een niet-gefixeerde slechte houding is moeilijk. Hij stelt daarbij dat helaas het onderscheidende vermogen van de bestaande opsporingstest onvoldoende is gebleken, hetgeen zou leiden tot relatief veel doorverwijzingen, terwijl slechts een fractie van de verwezen kinderen in aanmerking komt voor behandeling van progressieve scoliose of kyfose.

Reeds meer dan 10 jaar is in de regio Nijmegen een zeer werkzame oplossing voor dit probleem gevonden. Elk van de schoolartsen en verpleegkundigen is voorzien van een eenvoudige rotatiemeter, in dit geval van Bunnell, waarbij een vrij betrouwbare rotatiecurve van de voorovergebogen wervelkolom kan worden gemeten. Voorts wordt gekeken naar onder andere bekken- en schouderstand volgens de criteria van Vercauteren en volgens deze criteria worden de kinderen eventueel verwezen. Essentieel is dat niet naar een orthopeed of een huisarts wordt verwezen, maar eerst naar de GGD. Daar worden Moiré-foto's gemaakt en volgens vaste afspraken verwezen wanneer er 3 golflijnen van het Moiré-patroon verschoven zijn. Dit is een internationaal geaccepteerd criterium voor verwijzing. Van die kinderen komt ongeveer de helft in aanmerking voor nadere controle dan wel behandeling met een Boston-‘brace’ of gerichte ‘shift’-therapie.

Op deze wijze is het reeds meer dan 10 jaar mogelijk gebleken om enerzijds overmatig verwijzen te voorkomen en anderzijds vroege opsporing van de houdingsafwijkingen die moeten worden behandeld te handhaven.

Inmiddels is een onderzoek gaande om de exacte resultaten van deze preventie methode vast te stellen. De kosten-batenverhouding van deze eenvoudige opsporingsmethode lijkt zeer gunstig uit te vallen; er is geen extra schoolonderzoek nodig op vormdeformaties, dat komt automatisch aan de orde bij het preventief verpleegkundig onderzoek in groep 7 van de basisschool en bij de houdingsscreening of preventief gezondheidsonderzoek in klas 1 van het voortgezet onderwijs. De kosten van de Moiré-foto's zijn beperkt.

G.H. Slot
I.A. van den Broeck

Leiden, april 1993,

Wij zijn blij met de reactie van collegae Slot en Van den Broeck. De door hen gebruikte methode kan inderdaad leiden tot een vermindering van het aantal ten onrechte verwezen kinderen en heeft mogelijk een groter onderscheidend vermogen. Voordat wij echter tot die conclusie komen en hun methode aanbevelen voor de opsporing van houdingsafwijkingen bij de jeugdgezondheidszorg dienen de resultaten geëvalueerd te worden, vooral wat betreft de specificiteit en de sensiviteit van de methode. Voorts zal aangegeven moeten worden hoe kinderen met een progressieve scoliose met deze methode opgespoord worden en moet een kosten-batenanalyse gemaakt zijn. Wij hopen dat de resultaten van hun onderzoek op korte termijn beschikbaar komen. Op grond daarvan zal worden beslist of de huidige aanbeveling in de Preventiegids (het systematisch onderzoek naar houdingsafwijkingen vooralsnog blijven uitvoeren in het kader van het periodiek geneeskundig onderzoek) gewijzigd kan worden.

R. Hirasing
K. Schaapveld
H. Brouwer
S.P. Verloove-Vanhorick