Consensusbijeenkomst diagnostiek longcarcinoom

Onderzoek
N. van Zandwijk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:1915-9
Abstract

Samenvatting

Op 16 februari 1990 werd een consensusbijeenkomst gehouden over de diagnostiek van het longcarcinoom. Aanleiding vormde een onder longartsen gehouden enquête, die aangaf dat er aanzienlijke verschillen in praktijkvoering bestonden ten aanzien van de diagnostiek van het longcarcinoom.

Het was de eerste keer dat een daadwerkelijk aangetoond verschil aanleiding vormde voor het organiseren van een consensusbijeenkomst. In het verslag hiervan worden in het kort de beleidsadviezen besproken met betrekking tot de diagnostiek van deze groep tumoren.

Auteursinformatie

Het Nederlands Kanker Instituut, Antoni van Leeuwenhoek Huis, Amsterdam.

Dr.N.van Zandwijk, longarts.

Contact dr.J.J.E.van Everdingen, Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht

Verantwoording

Namens de werkgroep die de consensusontwikkeling voorbereidde.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

M.E.H.M.
van Hoef

Manchester (Verenigd Koninkrijk), oktober 1991,

In de consensus voor diagnostiek van het longcarcinoom (1991;1915-9) worden als prognostische factoren voor het kleincellig longcarcinoom de activiteit van lactaatdehydrogenase (LDH) en alkalische fosfatase (AF) en de gehalten van albumine, hemoglobine en natrium genoemd.

Refererend aan de analyse van prognostische factoren door de Subcommittee for the Management of Lung Cancer of the United Kingdom Coordinating Committee on Cancer Research,1 meen ik dat voorbijgegaan wordt aan de belangrijkste prognostische factoren. Uit deze analyse, die 1960 patiënten betrof, volgde dat op korte termijn (< 6 mnd) de `performance score‘ (PS), de AF-activiteit, en het ziektestadium (DS), en op lange termijn (6-24 mnd) DS, PS en serumnatrium de significantste prognostische waarde hebben. DS, AF-activiteit, serumnatrium, aspartaat-amino-transferase (ASAT)- en LDH-activiteit blijken in prospectief opzicht de belangrijkste prognostische factoren, terwijl de gehalten van ureum, chloride en bicarbonaat in de tweede plaats belangrijk worden geacht. Het hemoglobinegehalte bleek niet van belang.

Daarnaast wil ik verwijzen naar de klinisch handzame Manchester-score,2 die uitgaat van 6 variabelen (Karnofsky-PS, DS, serumnatrium en bicarbonaatgehalten, AF- en LDH-activiteit). Op basis van deze score worden prospectief 3 prognostische groepen onderscheiden (goed, matig, slecht). Door strikte hantering van deze score, waarbij de intensiefste chemotherapie gecombineerd met radiotherapie uitsluitend aan patiënten in de groep met goede prognose wordt toegediend, kan in laatstgenoemde groep een 2-jaarsoverleving van 33&percnt; bereikt worden.3

Herziening van het belang van de in de consensus genoemde prognostische factoren voor het kleincellig longcarcinoom en strikte hantering van deze factoren ter bepaling van de geschiktste chemotherapeutische behandeling lijkt een overweging waard.

M.E.H.M. van Hoef
Literatuur
  1. Rawson NS, Peto J. An overview of prognostic factors in small cell lung cancer. A report from the Subcommittee for the Management of Lung Cancer of the United Kingdom Coordinating Committee on Cancer Research. Br J Cancer 1990; 61: 597-604.

  2. Cerny T, Blair V, Anderson H, Bramwell V, Thatcher N. Pretreatment prognostic factors and scoring system in 407 small-cell lung cancer patients. Int J Cancer 1987; 39: 146-9.

  3. Thatcher N, Lind M, Stout R, et al. Carboplatin, ifosfamide and etoposide with mid-course vincristine and thoracic radiotherapy for ‘limited’ stage small cell carcinoma of the bronchus. Br J Cancer 1989; 60: 98-101.

's-Hertogenbosch, november 1991,

Collega Van Hoef geeft nuttige aanvullende informatie betreffende prognostische factoren bij het kleincellig longcarcinoom. Allereerst dient gesteld te worden dat ons artikel een consensusbijeenkomst over diagnostiek van het longcarcinoom betrof. Er werd dan ook alleen gesproken over laboratoriumonderzoek dat in dit kader nuttig was. Een van de onderdelen daarvan was laboratoriumonderzoek in relatie tot prognose. Bij multivariatie analyse blijken de volgende bepalingen van belang te zijn: albuminegehalte,1-3 natriumgehalte,24 5 LDH-activiteit,4 5 alkalische fosfatase-activiteit,2 4 en hemoglobine-gehalte.3 5

De gegevens van Rawson en Peto waar collega Van Hoef naar verwijst, waren ten tijde van de consensusbijeenkomst op 16 februari 1990 nog niet bekend.

De Manchester-score is klinisch goed bruikbaar,4 zeker voor patiënten die buiten trial-verband worden behandeld. Deze patiënten wordt dan tijdrovend en kostbaar onderzoek bespaard.

J. Burghouts
Literatuur
  1. Vincent MD, Ashley SE, Smith IE. Prognostic factors in small cell lung cancer: a simple prognostic index is better than conventional staging. Eur J Cancer Clin Oncol 1987; 23: 1589-99.

  2. Souhami RL, Bradbury I, Geddes DM, Spiro SG, Harper PG, Tobias JS. Prognostic significance of laboratory parameters measured at diagnosis in small cell carcinoma of the lung. Cancer Res 1985; 45: 2878-82.

  3. Cohen MH, Makuch R, Johnston-Early A, et al. Laboratory parameters as an alternative to performance status in prognostic stratification of patients with small cell lung cancer. Cancer Treat Rep 1981; 65: 187-95.

  4. Cerny T, Blair V, Anderson H, Bramwell V, Thatcher N. Pretreatment prognostic factors and scoring system in 407 small-cell lung cancer patients. Int J Cancer 1987; 39: 146-9.

  5. Osterlind K, Andersen PK. Prognostic factors in small cell lung cancer: multivariate model based on 778 patients treated with chemotherapy with or without irradiation. Cancer Res 1986; 46: 4189-94.