Congenitaal hyperinsulinisme bij 15 kinderen, 1981-1999; ervaringen en nieuwe inzichten

Onderzoek
S.C.C. Kuijpers
C. Noordam
C. Boelen
R. Wijnen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:140-3
Abstract

Samenvatting

Doel

Verslag doen van een retrospectieve studie naar de diagnostiek en de behandeling van zuigelingen met congenitaal hyperinsulinisme (CHI; persisterende hyperinsulinemische hypoglykemie).

Opzet

Retrospectief en descriptief.

Methode

Het onderzoek betrof alle 15 patiënten bij wie in de periode 1981-1999 in het Universitair Medisch Centrum St Radboud de diagnose ‘CHI’ werd gesteld. Door systematisch statusonderzoek werden in deze groep gegevens verzameld over presentatie, klinische opname, laboratoriumgegevens, behandeling en follow-up.

Resultaten

Van de 15 kinderen waren er 4 macrosoom; 12 (80) werden gezien in de eerste 4 dagen na de geboorte, de anderen na de leeftijd van 5 maanden. De symptomen waren deels aspecifiek (slecht drinken, sloomheid), deels duidelijk passend bij neuroglykopenie (fladderigheid, hypotonie), 9 zuigelingen maakten een convulsie door. De hoeveelheid glucose die toegediend moest worden om normoglykemie te bereiken (gemiddeld: 16,9 mg/kg/min) lag ver boven de basale behoefte van 4-8 mg/kg/min. Serumwaarden voor ketonen en vrije vetzuren waren verlaagd ten tijde van een hypoglykemische episode; een hyperinsulinemie kon na herhaalde metingen aangetoond worden. Van de kinderen reageerden er 5 goed op behandeling met diazoxide. 10 kinderen ondergingen een subtotale pancreatectomie; 4 bleven hierna normoglykemisch. 3 van de 10 geopereerde kinderen kregen een exocriene pancreasdisfunctie. De neuropsychologische ontwikkeling was niet systematisch onderzocht, maar bij 5 van de 15 kinderen was deze duidelijk gestoord.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum St Radboud, Universitair Kinderziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Metabole & Endocriene Ziekten: mw.S.C.C.Kuijpers, arts (tevens: afd. Kinderchirurgie); hr.dr.C.Noordam, kinderarts-endocrinoloog; mw. C.Boelen, kinderarts metabole ziekten.

Afd. Kinderchirurgie: hr.dr.R.Wijnen, kinderchirurg.

Contact hr.dr.C.Noordam (c.noordam@cukz.umcn.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Hoogmade, januari 2004,

Het overzicht van Kuijpers et al. (2004:140-3) geeft duidelijk aan hoe nieuwe (moleculair-)biologische inzichten in de pathogenese bijdragen aan een beter gefundeerde behandeling van kinderen met ernstige gevolgen van congenitaal hyperinsulinisme.

Het is misschien goed erop te wijzen, dat langdurige glucagontherapie kan leiden tot erythema necrolyticum migrans, beginnend met maculopapulaire roodheid, die overgaat in oppervlakkige necrose met grote schilfers of bleke lichenificatie met hyperkeratose. Deze aandoening kan ook het muceuze entoderm aantasten, waardoor voeding bijna onmogelijk wordt.1 Deze aandoening is ook vaak beschreven bij glucagonomen,2 en wordt soms al gezien na één injectie glucagon.3

H.M.J. Krans
Literatuur
  1. Wald M, Lawrenz K, Luckner D, Seimann R, Mohnike K, Schober E. Glucagon therapy as a possible cause of erythema necrolyticum migrans in two neonates with persistent hyperinsulinaemic hypoglycaemia. Eur J Pediatr 2002;161:600-3.

  2. Bloom SR, Polak JM. Glucagonoma syndrome. Am J Med 1987;82 (Suppl 5B):25-36.

  3. Edell SL. Erythema multiforme secondary to intravenous glucagon. AJR Am J Roentgenol 1980;134:385-6.