Samenvatting
Geschriften van scheepschirurgijns die meevoeren met zeerovers in het Caraïbisch gebied in de 17e eeuw vormen een belangrijke bron van informatie over hun leven en werken. Binnen de egalitaire organisatie hadden de chirurgijns een volwaardige positie. Zeeroverschirurgijns wiens memoires zijn overgeleverd, blijken niet het gehele traditionele gildensysteem te hebben doorlopen. Naast de normale handelingen die alle scheepschirurgijns verrichtten, moesten zij kunnen omgaan met de specifieke eisen die het tropische klimaat aan de medische hulp stelde. De botanische kennis die de chirurgijns opdeden bij indianenstammen speelde een belangrijke rol in het overleven in de jungles van Midden-Amerika. Daarnaast moesten zij assisteren bij duels die, in tegenstelling tot op handels- en marineschepen, bij zeerovers een belangrijke rol speelden in het beslechten van onderlinge conflicten aan boord.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2933-6
artikel
Op 1 mei 1681 landde een groep Engelse zeerovers op de Stille Oceaankust van de landengte van Darien, in het huidige zuidoosten van Panama. Na een plundertocht langs Spaanse steden en schepen wilden de piraten over land de Atlantische kust bereiken en daar schepen vinden om huiswaarts te keren. Na 5 dagen trekken door de jungle overkwam hun scheepschirurgijn, Lionel Wafer, een ernstig ongeluk. Bij een ontploffing van buskruit schroeide de huid op zijn knie weg en werd zijn dijbeen opengelegd. Wafer moest worden achtergelaten bij een stam Cuna-indianen. Nadat de indianen hun argwaan tegen de vreemdeling hadden overwonnen, behandelden ze Wafers wond met kruiden, die ze in hun mond tot de consistentie van een pasta kauwden. Het kruidenmengsel werd in een blad op de wond gelegd en elke dag verschoond. Na 20 dagen, schreef Wafer, ‘I was perfectly cured; except only a Weakness in that Knee, which remain’d long after, and a benummedness which I sometimes find in it to this Day.’ (bl. 5-6).1
Nadat Wafer hersteld was, zag hij een aderlating verricht worden op één van de vrouwen van het opperhoofd. De gebruikte procedure leek hem vreemd en inefficiënt. De patiënte zat op een steen in de rivier, en één van de indianen schoot zo snel mogelijk met een kleine boog kleine pijlen af op haar naakte lichaam (figuur 1). Hij miste niet één lichaamsdeel, en wanneer hij een ader raakte waar een klein beetje bloed uitspoot, sprongen de indianen in triomf en blijdschap in het rond.
Wafer bood aan de gevorderde staat van de westerse medische techniek te demonstreren. Hij opende een ader met zijn lancet, waarop het bloed er in een stroom uitspoot. Dit kostte hem bijna zijn leven: de hoofdman nam zijn lans en zwoer de chirurgijn te vermoorden als de patiënte niet beter werd. Wafer gaf geen krimp, tapte 3,5 dl bloed af, verbond de arm en zei de hoofdman te wachten tot de volgende dag.
Inderdaad was de volgende dag de koorts van de patiënte gezakt. Wafers reputatie onder de indianen groeide nu tot grote hoogte. Hij reisde van dorp naar dorp, diende medicijnen toe, verrichtte aderlatingen en werd uitgenodigd om de dochter van de hoofdman te trouwen. Dit ging hem te ver. Na 4 maanden wist hij aan de indianen te ontsnappen en een schip vol met zijn oude kameraden te bereiken. Het duurde echter even voordat de laatsten hun oude chirurgijn, wiens lichaam beschilderd was door de indiaanse vrouwen en die een neuspiercing droeg die tot zijn lippen hing, herkenden (bl. 18-27).1
Het schip waarop Wafer zijn kameraden aantrof, was niet zomaar een handels- of marineschip. Tot voor kort was het zelfs geen Engels schip geweest. Het was een Spaans schip, gekaapt door de nieuwe eigenaars. De Engelsen waren boekaniers, of zoals ze zichzelf liever aanduidden ‘Broeders van de Kust’. De broeders waren gedroste zeelui en verarmde kolonisten, met een enkele aan lager wal geraakte edelman onder hen, van verschillende nationaliteiten: Engelsen, Fransen, Hollanders. Vanuit de door de West- en Noord-Europeanen gekoloniseerde Caraïbische eilanden vielen ze de Spaanse steden en schepen aan. De Broederschap van de Kust was een uitermate los georganiseerd netwerk waarin, zeker vanuit het oogpunt van de Spanjaarden, het verschil tussen zeerovers en kapers wegviel. Soms plunderden de broeders onder de sanctie van kapersbrieven uitgereikt door Engeland en andere naties tegen de vijand. Maar wanneer er vrede was, zoals in 1681, plunderden ze met evenveel gemak zonder formele legitimatie.2
Veel van onze informatie over deze boekaniers komt van chirurgijns die met hen meezeilden én meeroofden. Wafers boek over zijn reizen verscheen in 1699. Een belangrijke bron voor de vroege geschiedenis van de Broederschap van de Kust is het boek De Americaensche zee-roovers, in 1678 verschenen in Amsterdam.3 Dit boek was in het Nederlands geschreven door een Franse chirurgijn, Alexander Olivier Exquemelin, die had deelgenomen aan enkele van de beruchtste plunderexpedities van de broederschap. In dezelfde tijd waarin zijn boek verscheen, deed hij in Amsterdam examen als meesterchirurgijn.4
In de 17e eeuw kozen tal van chirurgijns voor dienst op de schepen van een expanderende, globale maritieme economie. Sommigen van hen voeren voor kortere of langere tijd op boekaniersschepen. De verslagen van Wafer en Exquemelin zijn schaarse bronnen die ons helpen meer inzicht te krijgen in de wereld van deze zeeroverschirurgijns.
van chirurgijnsknecht tot vrijbuiter
In de Nederlanden, Engeland en Frankrijk werden in de 17e eeuw stadschirurgijns opgeleid via het gildensysteem.5-7 Voor scheepschirurgijns lag, evenals voor plattelandschirurgijns, de zaak flexibeler.
Wafer ging in 1677 op circa 17-jarige leeftijd naar zee als leerjongen van de scheepschirurgijn. Op zijn tweede reis, 2 jaar later naar Jamaica, was hij nog steeds leerjongen. Daar aangekomen, oefende hij het chirurgijnsberoep al op eigen houtje uit, zonder enige formele kwalificatie; en in 1680 vinden we hem als zelfstandig chirurgijn aan boord van de boekaniersvloot van Edmond Cooke, op rooftocht naar de Stille Oceaankust van Panama (bl. 1-3).1 Er is geen bewijs dat Wafer ooit een examen als meesterchirurgijn heeft afgelegd.
Exquemelin legde pas 12 jaar nadat hij als boekanierschirurgijn was gaan varen een examen af. Hij was op zijn 20e in Frankrijk leerjongen bij een chirurgijn toen hij in 1666, als lid van de protestantse minderheid, gedwongen werd zichzelf te verkopen als ‘engagé’ naar de kolonies. Engagés waren een soort tijdelijke slaven, knechten die in ruil voor hun overtocht 7 jaar dienst moesten doen. Op Tortuga, een eiland voor de kust van Sainte-Domingue (nu Haïti) en een berucht zeeroversnest, kwam Exquemelin terecht bij een chirurgijn bij wie hij de rest van zijn kennis opdeed. Maar al na een jaar liet zijn meester hem vrij tegen de belofte van betaling van 150 realen van achten (zilveren muntstukken ter waarde van 8 realen, ofwel ‘Spaanse matten’, de algemeen gebruikte Spaanse munt).3 8 9 Dit was bijna 3 maal het jaarloon van een gemiddelde arbeider uit die tijd.10 Exquemelin sloot zich aan bij de boekaniers. Op een koopvaardijschip zou hij alleen een gage krijgen, naast een vergoeding voor de kist met medicamenten en instrumenten noodzakelijk voor zijn werk (figuur 2). Maar onder de egalitaire Broeders van de Kust deelde elk bemanningslid in de opbrengsten van de expedities. De chirurgijn kreeg tussen de 200 en 250 realen van achten voor zijn kist. Verder kreeg hij hetzelfde aandeel in de buit als elk ander bemanningslid, met uitzondering van de kapitein, die 4 tot 5 extra aandelen kreeg voor het gebruik van zijn schip.2 3
gewone ambachtelijkheid
De chirurgijn deed dus mee als volwaardige zeerover. Zijn status was veel minder hiërarchisch bepaald dan op handels- en marineschepen: er is een rijke literatuur over egalitaire en democratisch georganiseerde boekaniers, die bijvoorbeeld zonder meer hun eigen kapiteins konden afzetten.2 Maar zijn specifieke vaardigheden maakten de chirurgijn tot een belangrijke deskundige, die de boekaniers niet graag kwijt wilden raken. Beide elementen worden duidelijk in het verslag van een aanval van Engelse boekaniers onder John Watling op de haven van Arica, in het noorden van Chili, op 30 januari 1681. De broeders waren berucht om hun eigen wil en gebrek aan discipline. De chirurgijns deelden deze neigingen: tijdens de aanval begonnen ze een drinkgelag dat zo uit de hand liep, dat toen de aanval faalde en de boekaniers zich terugtrokken, de chirurgijns zo dronken waren dat ze achterbleven. Tot grote frustratie van de boekaniers werden hun chirurgijns afgevoerd door de Spanjaarden, die hun specifieke kennis even goed konden gebruiken.12 Gezien de grote mate van alcoholgebruik onder de boekaniers zal het drinkgedrag van de chirurgijns geen uitzondering zijn geweest.2
De werkzaamheden van de scheepschirurgijn op een zeeroversschip verschilden in het algemeen niet veel van die op handels- en marineschepen. Het belangrijkst in de medicijnkist waren de instrumenten, zoals de klisteerspuiten en, als die bij constipatie niet het vereiste effect hadden, spatels die, gedrenkt in olie, gebruikt werden om de ingedikte uitwerpselen te verwijderen. Verder het lancet om te aderlaten, specula om wonden open te houden, tangen om kogels te verwijderen, messen, zagen om ledematen te amputeren, brandijzers om wonden dicht te schroeien en ten slotte naald en draad om ze te hechten (figuur 3). Onder de medicamenten waren te vinden opium, het belangrijkste verdovingsmiddel, kwikpreparaten tegen syfilis en allerlei siropen, zalven en purgeermiddelen.5 14
In tegenstelling tot op handels- en marineschepen, waar een sterk hiërarchisch gezag was en discipline werd opgelegd, werden conflicten tussen boekaniers vaak uitgevochten in duels met het zwaard. Exquemelin was waarschijnlijk aanwezig bij één zo’n duel tussen 2 Hollandse kapiteins. De participanten moesten van tevoren geld gereedleggen voor de chirurgijn. Beide kapiteins waren na het duel overdekt met wonden. De chirurgijn weigerde echter de overwinnaar te helpen, totdat deze dreigde zijn medicijnkist overboord te gooien.2
In het tropische klimaat van Midden- en Zuid-Amerika moesten de chirurgijns ook behandelen bij het uitbreken van epidemieën. Veel konden ze dan niet doen, behalve rust en een beter dieet voorschrijven en hopen op het beste, maar hun ervaringen droegen wel bij aan de ontwikkeling van besef rond het omgaan met ziekten in het tropische klimaat. Wafer was in 1685 chirurgijn op The Bachelor’s Delight toen, voor de kust van Mexico, een epidemie uitbrak van ‘spotted fever’, waarschijnlijk vlektyfus. Op de 4 kleine schepen van de boekaniersvloot werden 130 mensen getroffen door de ziekte. Op een klein eiland werden hutten gebouwd waar Wafer dagelijks de zieke piraten verzorgde, maar velen stierven. ‘Thank God I escap’d the Infection’, schreef de chirurgijn dan ook (bl. 112).1
In de jungles van Midden-Amerika waren de zeerovers voor hun overleving toch vooral aangewezen op de hulp van de indianen, zoals Wafer zelf had ervaren met zijn eerder beschreven kniewond.
besluit
De relazen van de chirurgijns over het leven onder de zeerovers leren ons dat hoewel hun taken dezelfde waren als die van hun collega’s op de koopvaardij- en oorlogsschepen, er ook verschillen waren. Net als de zeelieden die piraat werden, werkten de boekanierschirurgijns in een andere sociale context, niet automatisch onderworpen aan het gezag van de kapitein, en in gelijke mate deelgerechtigd aan de winsten van de plunderexpedities.
Hun speurtochten op zoek naar avontuur en rijkdom kunnen een belangrijke onbedoelde bijwerking gehad hebben, namelijk de verdere ontwikkeling van de praktische kennis van chirurgijns in het omgaan met gezondheidsproblemen in de tropen.
Prof.dr.F.J.Meijman, hoogleraar Medische wetenschaps- en publiekscommunicatie, en prof.dr.T.Pieters, medisch historicus, gaven commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Literatuur
Wafer L. A new voyage & description of the Isthmus of America. Nendeln: Klaus Reprint; 1967.
Snelders S. The devil’s anarchy. The sea robberies of the most famous pirate Claes G. Compaen, and the very remarkable travels of Jan Erasmus Reyning, buccaneer. Brooklyn: Autonomedia; 2005. p. 118-9.
Exquemelin AO. De Americaensche zee-roovers. Amsterdam: Jan ten Hoorn; 1678.
Exquemelin AO. The buccaneers of America. Londen: The Folio Society; 1972.
Leuftink AE. Chirurgijns zee-compas. De medische verzorging aan boord van Nederlandse zeeschepen gedurende de Gouden Eeuw. Baarn: Het Wereldvenster; 1963.
Andel MA van. Chirurgijns, vrije meesters, beunhazen en kwakzalvers. De chirurgijnsgilden en de praktijk der heelkunde (1400-1800). Amsterdam: Van Kampen; 1941.
Leuftink AE. Harde heelmeesters. Zeelieden en hun dokters in de 18e eeuw. Zutphen: Walburg Pers; 1991.
Marley DF. Pirates and privateers of the Americas. Santa Barbara: ABC-Clio; 1994.
Fontaine Verwey H de la. De scheepschirurgijn Exquemelin en zijn boek over de flibustiers. Jaarboek Genootschap Amstelodanum. 1972;64:94-116.
Earle P. The sack of Panama. Londen: Jill Norman & Hobhouse; 1981. p. 23.
Clowes W. A profitable and necessarie booke of observations. Londen: Edm Bollisant; 1596. p. 140.
Ringrose B. The dangerous voyage and bold attempts of captain Bartholomew Sharpe and others performed upon the coasts of the South sea for two years. In: Exquemelin AO. The buccaneers of America. Londen: Routledge; 1935. p. 408.
Scultetus J. Armamentarium chirurgicum renovatum. Amsterdam: Ioannem a Someren; 1669.
Preston D, Preston M. A pirate of exquisite mind. The life of William Dampier: explorer, naturalist and buccaneer. Londen: Corgi; 2005.
Reacties