Buitenspel staan met de Participatiewet

Opinie
Haije Wind
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2015;159:A9175
Abstract
Download PDF

artikel

Als je kúnt werken, krijg je dan ook de kans om te werken? En geldt dat ook voor jongeren met een beperking? Sinds 1 januari 2015 is de nieuwe Participatiewet van kracht; die moet dat mogelijk maken.1 Maar of dat ook zo gaat uitpakken, valt te betwijfelen. Op papier ziet de wet er mooi uit. Maar een bureaucratisch moeras staat een goede uitvoering van de wet in de weg. Wat jongeren met een beperking helpt om ze aan het werk te krijgen weten we nog onvoldoende, zeker als je kijkt naar de tegenvallende cijfers van het aantal werkende jongeren met een beperking. Een nieuwe wet alleen gaat niet helpen om meer jongeren met een beperking te laten werken.

De nieuwe Participatiewet stelt dat alle jongeren met beperkingen die dat kunnen de kans moeten krijgen om te werken. Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor hun arbeidsparticipatie, en niet langer het UWV. De politiek gelooft dat gemeenten beter in staat zijn deze verantwoordelijkheid in te vullen, tegen minder kosten. Opvallend in de hele discussie is dat jongeren zelf eigenlijk niet gevraagd zijn of zij die overgang beter vinden, en op welke wijze de gemeenten de nieuwe wet zouden moeten uitvoeren.

Vroeger had je de oude Wajong, de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten. Dat was een mooi vangnet. Als je ondersteuning of aanpassingen nodig had om aan het werk te komen, kon je een beroep op die wet doen. Dat betekende overigens wel dat je in de regel thuis kwam te zitten, weliswaar met de zekerheid van een uitkering, maar met de onzekerheid of je met het stempel ‘Wajong’ ooit nog aan de slag zou komen.

Dat ‘aan het werk komen’ was door de jaren heen niet erg succesvol. Tussen de aantallen jongeren met een Wajong-uitkering die over arbeidsmogelijkheden beschikken en diezelfde jongeren die ook daadwerkelijk aan het werk zijn, bestaat een groot gat.2 Eind 2012 waren er 238.700 personen met een Wajong-uitkering, van wie er 53.000 (23,4%) werkzaam waren. Van deze groep werkte ongeveer de helft bij een reguliere werkgever, de overigen werkten in WSW-verband (‘WSW’ staat voor Wet Sociale Werkvoorziening).3

Het werden er alleen maar meer

De groei van het aantal Wajong-toekenningen – vooral een gevolg van voortdurende instroom en uitblijvende uitstroom – leidde tot veel Haagse onrust. Zonder ingrijpen zou het aantal jongeren met een Wajong-uitkering blijven stijgen; het schrikbeeld van een steeds maar groeiend aantal mensen dat een beroep doet op de WAO dook op. In korte tijd werd de Wajong daarom 2 keer gewijzigd, in 2010 en 2015. Bij beide wetswijzigingen was het uitgangspunt dat jongeren die over arbeidsmogelijkheden beschikken of van wie verwacht kan worden dat ze deze ontwikkelen, niet al op hun 18e jaar een uitkering moeten krijgen die in principe tot hun 65e jaar kan voortduren. Het geven van een uitkering, ook al was die niet riant, werd gezien als een blokkade om aan het werk te gaan.

De nu ingevoerde Participatiewet heeft de vorige wet vervangen. In essentie komt het erop neer dat wie op zijn 18e jaar beschikt over enig arbeidsvermogen, niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Ook als de jongere alleen kan functioneren in werk onder beschutte omstandigheden is dat geen reden om een Wajong-uitkering toe te kennen. Opvallend in dit verband is dat de overheid de toegang tot sociale werkvoorzieningen sterk heeft beperkt, terwijl dat toch bij uitstek de plaatsen zijn waar jongeren die zijn aangewezen op beschut werk aan de slag gaan.

Gemeenten zijn nu aan zet

Jongeren met een beperking zijn nu aangewezen op de gemeente voor ondersteuning om aan werk te komen. Als groep komen zij bij de andere groepen waarvoor de gemeente al verantwoordelijkheid droeg als het ging om toeleiding naar werk. Dit zijn onder andere de personen die vallen onder de Wet Werk en Bijstand. De overheid faciliteert in beperkte mate de begeleiding van jongeren met een beperking naar werk en hoe dat uitpakt, verschilt per gemeente.

Werkgevers hebben onder dreiging van een quotumregeling toegezegd in de komende jaren tot aan 2026 in totaal 100.000 banen beschikbaar te stellen voor jongeren met een beperking. De overheid heeft hier nog eens 25.000 banen aan toegevoegd. Deze baangarantie lijkt veelbelovend. Maar wie komt voor deze banen in aanmerking? Een voorwaarde is dat de jongere niet in staat is om met werk het minimumloon te verdienen. In de praktijk blijkt dat verschillende instanties op dit punt verschillende standpunten innemen. De jongere is hier de dupe van en dat kan nooit de bedoeling zijn.

Tot slot

Onderzoek heeft laten zien dat het bevorderen van arbeidsparticipatie van de groep van jongeren met een beperking een zaak is van geduld en geïntegreerde aanpak.2 Het gaat om denken in oplossingen. Een belangrijke rol is weggelegd voor werkgevers. Zij leveren de aangepaste banen, maar dat vraagt om een andere manier van denken over de inrichting van hun werkproces, zodat mogelijkheden worden gecreëerd om jongeren met een beperking in hun bedrijf te laten werken. Het gaat tenslotte om een heterogene en kwetsbare groep die begeleiding en ondersteuning nodig heeft.

Alleen als alle partijen het belang van arbeidsparticipatie van de jongere met een beperking centraal stellen en zich daar op richten, kan het wat worden met de nieuwe Participatiewet. Daar moeten jongeren met een beperking wat van gaan merken. De bal ligt nu op het speelveld van de gemeenten. Zij moeten ervoor zorgen dat jongeren met een beperking actief meespelen en niet langer buitenspel staan.

Literatuur
  1. 1 Participatiewet. http://wetten.overheid.nl/BWBR0015703, geraadpleegd op 30 april 2015.

  2. 2 Holwerda A, Brouwer S, De Boer MR, Van der Klink JJL, Groothoff JW. Wat werkt bij Wajongers? Voorspellers voor vinden en behouden van werk in de Wajongpopulatie. Groningen: Universitair Medisch Centrum Groningen/Sociale Geneeskunde; 2012.

  3. 3 UWV. Kerngegevens Wajong. www.uwv.nl/zakelijk/Images/Kerngegevens-wajong.pdf, geraadpleegd op 17 mei 2015.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, Amsterdam.

Contact Prof.dr. H. Wind, verzekeringsarts (h.wind@amc.uva.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Haije Wind ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties