Bepalen van de prognose van een coma na reanimatie

Klinische praktijk
J. Horn
E.G.J. Zandbergen
J.H.T.M. Koelman
A. Hijdra
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:308-13
Abstract

Samenvatting

- De meeste patiënten die na een reanimatie in coma zijn, hebben een sombere prognose. Voor de familie en het behandelend team is het belangrijk om voor iedere patiënt in een vroeg stadium een slechte uitkomst betrouwbaar te kunnen voorspellen (overlijden of vegetatieve toestand na 1 maand; overlijden, vegetatieve toestand of ernstige handicap na minimaal 6 maanden).

- Bij ongeveer 80 van de patiënten met een slechte uitkomst van het postanoxisch coma kan deze uitkomst in de eerste 3 dagen na de reanimatie met 100 betrouwbaarheid voorspeld worden met behulp van de pupilreacties, corneareflexen en motorische reacties bij het neurologisch onderzoek, de corticale respons van somatosensibele geëvoceerde potentialen en het eeg.

- Over de prognostische waarde van de status epilepticus en de serumspiegel van het neuronspecifiek enolase bestaat nog onzekerheid.

- Een goede neurologische uitkomst kan momenteel niet betrouwbaar worden voorspeld, in tegenstelling tot een slechte.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:308-13

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Postbus 22.700, 1100 DE Amsterdam.

Afd. Intensive Care: mw.dr.J.Horn, neuroloog en intensivist.

Afd. Neurologie en Klinische Neurofysiologie: hr.dr.J.H.T.M.Koelman, klinisch neurofysioloog; hr.dr.A.Hijdra, neuroloog.

Ziekenhuis Rijnstate, afd. Neurologie, Arnhem.

Mw.dr.E.G.J.Zandbergen, neuroloog.

Contact mw.dr.J.Horn (j.horn@amc.uva.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nieuwegein, maart 2008,

Collega Horn et al. geven aan dat bij ongeveer 80% van de patiënten met een slechte uitkomst van het postanoxisch coma deze uitkomst in de eerste drie dagen na de reanimatie met 100% betrouwbaarheid voorspeld kan worden met behulp van de pupilreacties, corneareflexen en motorische reacties bij het neurologisch onderzoek, de corticale respons van somatosensibele geëvokeerde potentialen en het eeg (2008:308-13). Een slechte uitkomst is hierbij gedefinieerd als overlijden of vegetatieve toestand na 1 maand dan wel overlijden, vegetatieve toestand of ernstige handicap na minimaal 6 maanden. Bij een postanoxisch coma kan ook een status epilepticus voorkomen, met symmetrisch tonisch-klonische insulten, of alleen op het eeg (een niet-convulsieve status epilepticus). In een Nederlands onderzoek naar de prognose van postanoxisch coma (PROPAC-onderzoek) hadden al deze patiënten een slechte uitkomst, maar het betrouwbaarheidsinterval van de ratio foutpositieve uitslagen van 0% was zeer ruim.1

Er zijn dan ook uitzonderingen op deze slechte uitkomst. Wij zagen een 45-jarige vrouw met een postanoxisch coma na reanimatie; patiënte had buiten het ziekenhuis een hartstilstand gehad op basis van ventrikelfibrilleren. Zij werd behandeld met hypothermie tot 32°C gedurende 20 h. Neurologisch onderzoek aan het einde van dag 1 toonde nauwe, maar op licht reagerende pupillen, nauwelijks opwekbare corneareflexen en afwezige motore reacties op pijnprikkels (EMV-score: 3). Tevens waren er symmetrische lichte myoklonieën in het gelaat en aan armen en benen. Een eeg verricht aan het begin van dag 2 liet een status epilepticus zien met continue gegeneraliseerde piekgolfcomplexen en polypieken. Patiënte werd behandeld met een combinatie van clonazepam, fenytoïne en propofolinfusie (30 mg/h), waarbij de uitwendige myoklonieën verdwenen en het eeg iso-elektrisch werd. Na staken van propofolinfusie ontstond er een ‘burst’-suppressiepatroon en enkele minuten later een non-convulsieve status epilepticus. Deze non-convulsieve status hield uiteindelijk bijna 10 dagen aan. De corticale respons van de somatosensibele geëvokeerde potentialen bij stimuleren van de N. medianus was beiderzijds aanwezig op dag 2. De EMV-score steeg naar 4 aan het einde van dag 3. Conform de bevindingen van het Nederlandse PROPAC-onderzoek werd aan familie meegedeeld dat een slechte uitkomst waarschijnlijk onafwendbaar zou zijn, maar de familie weigerde staken van behandeling. Na 10 dagen begon patiënte te reageren op pijnprikkels, opende spontaan de ogen, en leek soms kortdurend gericht te kijken, waarna zij na 14 dagen definitief ontwaakte. Na detubatie werd zij uiteindelijk overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. Een halfjaar nadien was zij onafhankelijk voor algemene dagelijkse levensverrichtingen en woonde zij zelfstandig. Zij vertoonde nog wel een licht vertraagd denktempo. Tevens waren er verspreid voorkomende niet-invaliderende myoklonieën met op het eeg nog steeds epileptiforme kenmerken ondanks anti-epileptische behandeling met levetiracetam, lamotrigine en valproïnezuur.

Deze casus toont aan dat een langdurige status epilepticus tijdens een postanoxisch coma na reanimatie kan uitmonden in een relatief goed herstel.

H. Kranenborg
A.J. Meinders
S.T.F.M. Frequin
L.L. Teunissen
H.W. Mauser
O.J.M. Vogels
Literatuur
  1. Zandbergen EG, Hijdra A, Koelman JH, Hart AA, Vos PE, Verbeek MM, et al. Prediction of poor outcome within the first 3 days of postanoxic coma. PROPAC Study Group. Neurology. 2006;66:62-8.

Amsterdam, april 2008,

Wij danken collega’s Kranenborg et al. voor hun waardevolle aanvulling op ons artikel. Zoals zij terecht opmerken, is de prognose van patiënten met een status epilepticus (SE) bij een postanoxische encefalopathie over het algemeen somber, maar met hun casus tonen zij aan dat uitzonderingen mogelijk zijn. Er zijn meerdere patiënten beschreven die na behandeling van de SE opknapten en zelfs een zelfstandig leven konden hervatten.1-3 Het aantal patiënten dat goed herstelt, is waarschijnlijk zeer klein (in een retrospectief onderzoek 3 van de 35 patiënten met een SE, van wie er 1 in staat was tot een zelfstandig leven).1 Op dit moment is het niet mogelijk om de patiënten te identificeren die een reële kans maken op een zinvol herstel ondanks de SE. Daarom zijn onder anderen de auteurs van het PROPAC-onderzoek en die van een recente richtlijn van de American Academy of Neurology terughoudend om op grond van de aanwezigheid van een SE alléén te besluiten dat de prognose infaust is. Als men geneigd is om op grond van de aanwezigheid van een SE de prognose somber in te schatten, dan dreigt de valkuil van de ‘self-fulfilling prophecy’. De ondersteunende behandeling wordt zonder meer gestaakt of de behandeling van de SE wordt niet maximaal uitgevoerd, waardoor de SE persisteert; de ondersteunende behandeling wordt gestaakt en de patiënt overlijdt. Deze negatieve houding ten aanzien van een SE na reanimatie is in veel publicaties terug te vinden.4

Er is duidelijk meer kennis nodig over dit lastige probleem. Vanuit het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam zal later dit jaar het STER-onderzoek (van ‘Status epilepticus na reanimatie’) van start gaan. In deze prospectieve cohortstudie bij 70 patiënten met een SE zal de neurologische uitkomst 6 maanden na reanimatie worden vastgelegd. Alle patiënten zullen volgens de Europese en Nederlandse richtlijnen maximaal behandeld worden met een combinatie van anti-epileptica en zo nodig gedurende 24 h met een met propofol of barbituraat in stand gehouden coma (www.neurologie.nl/uploads/136/454/richtlijn_epilepsie_definief_2.pdf).5 Met deze studie hopen wij meer inzicht te krijgen in de kansen op herstel van deze patiënten na maximale therapie en in de mogelijkheid om meer of minder kansvolle patiënten te kunnen identificeren.

J. Horn
A. Hijdra
Literatuur
  1. Rossetti AO, Logroscino G, Liaudet L, Ruffieux C, Ribordy V, Schaller MD, et al. Status epilepticus: an independent outcome predictor after cerebral anoxia. Neurology. 2007;69:255-60.

  2. Hovland A, Nielsen EW, Klüver J, Salvesen R. EEG should be performed during induced hypothermia. Resuscitation. 2006;68:143-6.

  3. Kaplan PW, Morales Y. Re: status epilepticus: an independent outcome predictor after cerebral anoxia. Neurology. 2008;70:1295-6.

  4. Vignatelli L, Rinaldi R, Baldin E, Tinuper P, Michelucci R, Galeotti M, et al. Impact of treatment on the short-term prognosis of status epilepticus in two population-based cohorts. J Neurol. 2008;255:197-204.

  5. Meierkord H, Boon P, Engelsen B, Göcke K, Shorvon S, Tinuper P, et al. EFNS guideline on the management of status epilepticus. Eur J Neurol. 2006;13:445-50.