Artsen steeds vaker aansprakelijk gesteld voor het missen van kanker bij bevolkingsonderzoek

Perspectief
R.W.M. Giard
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1074-8
Abstract

Samenvatting

Steeds vaker moeten radiologen en pathologen zich voor de rechter verantwoorden voor vermeende diagnostische fouten. De introductie van kankerscreening blijkt een belangrijker oorzaak hiervoor. Volgens het aansprakelijkheidsrecht moet de rechter beoordelen of de handelwijze van de diagnost maatschappelijk gezien beneden de maat was. Zorgvuldigheid van diagnostiek kan niet aan de hand van het individuele geval, maar alleen op populatieniveau worden onderzocht. De traditionele rol in het proces van de medisch deskundige, waarin deze het geval opnieuw beoordeelt, moet worden aangepast. Het opnieuw kijken naar radiogrammen of microscopische preparaten terwijl men er al van op de hoogte is dat er iets aan de hand is, doet geen recht aan de oorspronkelijke screeningssituatie, zodat een andere regeling gewenst is. Aangezien de nationale overheid bevolkingsonderzoek initieert en controleert en de bij screening betrokken medisch-wetenschappelijke verenigingen zich hebben gecommitteerd aan een aanhoudende proces- en uitkomsttoetsing, is het zaak betere voorlichting te geven over de risico's van screening. Te hoge verwachtingen van het heilzame effect blijken namelijk een belangrijke factor bij het aanspannen van rechtszaken. Betwijfeld wordt of de screeningkwaliteit verbetert door de preventieve werking van beroepsaansprakelijkheid. Samenspraak tussen juristen en medici om dit probleem te analyseren en te helpen oplossen, is dringend gewenst.

Auteursinformatie

Medisch Centrum Rijnmond-Zuid, locatie Clara, afd. Klinische Pathologie, Postbus 9119, 3007 AC Rotterdam.

Contact Dr.R.W.M.Giard, patholoog en klinisch epidemioloog (giard@wanadoo.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.M.
de Rijke

Maastricht, augustus 2001,

Giard vraagt in zijn artikel de aandacht voor het feit dat radiologen en pathologen zich steeds vaker voor de rechter moeten verantwoorden voor vermeende diagnostische fouten (2001:1074-8). Sinds de introductie van het landelijk bevolkingsonderzoek naar borstkanker komen fout-negatieve uitkomsten veel vaker voor, hoofdzakelijk omdat men voorheen voornamelijk diagnostiek verrichtte bij patiënten met klachten. Het bevolkingsonderzoek richt zich op personen zonder klachten, met een veel lagere prevalentie van afwijkende bevindingen. De kans dat dan een afwijking gemist wordt, is veel groter. Om inzicht te krijgen in het risico op fout-negatieve resultaten noemt de auteur de volgende percentages: radiologen missen met dubbele beoordeling op een mammogram tenminste 15-20% van de mammacarcinomen. Bij herbeoordeling zou op 63-75% van de betreffende mammogrammen de tumor alsnog worden gezien. Wat betreft die laatste percentages willen wij graag wijzen op een onderzoek dat wij hebben verricht naar de resultaten van herbeoordeling in een setting waarbij de originele screeningssituatie zo dicht mogelijk benaderd werd (in tegenstelling tot de meeste herbeoordelingsonderzoeken). Het bleek dat slechts 15% van de intervalcarcinomen in de blinde herbeoordeling wel werd gevonden door de radiologen van 2 andere screeningsunits.1 In de literatuur zijn ons percentages bekend van 4 tot 54%.2 3 De hoogste percentages zijn van onderzoeken waarbij de radiologen wisten dat er een carcinoom was gemist. De lage percentages zijn afkomstig uit onderzoeken waarbij een vorm van blindering was toegepast. Met de kennis dat er een carcinoom gemist is, zal de afwijking op de oorspronkelijke screeningsfoto ook eerder worden gevonden, maar dit is geen reële vergelijking met de reguliere screeningssituatie.

Deze waarnemingen lijken ons zeker van belang als een rechter moet beslissen of in redelijkheid verwacht mag worden dat de specialist de afwijking wel degelijk had kunnen detecteren.

J.M. de Rijke
L.J. Schouten
Literatuur
  1. Rijke JM de, Schouten LJ, Schreutelkamp JL, Jochem I, Verbeek ALM. A blind review and an informed review of interval breast cancer cases in the Limburg screening programme, the Netherlands. J Med Screen 2000;7:19-23.

  2. Duncan AA, Wallis MG. Classifying interval cancers. Clin Radiol 1995;50:774-7.

  3. Moberg K, Grundström H, Törnberg S, Lundquist H, Svane G, Havervall L, et al. Two models for radiological reviewing of interval cancers. J Med Screen 1999;6:35-9.

Rotterdam, augustus 2001,

Ik dank de collegae De Rijke en Schouten voor hun waardevolle aanvullende opmerkingen op mijn artikel. Hun onderzoek onderstreept dat bij ‘gemiste’ carcinomen de oogst bij herbeoordeling alsnog ontdekte tumoren zónder voorkennis veel kleiner is dan mét. Daarmee wordt tevens duidelijk hoe voorzichtig de uitkomsten van die herbeoordeling moeten worden geïnterpreteerd, zeker binnen een juridische context.

Wie in de literatuur op zoek gaat naar frequenties van mammografisch gemiste tumoren en hoe vaak deze in tweede instantie alsnog konden worden gevonden, vindt weliswaar uiteenlopende percentages, maar met dezelfde onmiskenbare trend: bij mammografische diagnostiek is het missen van carcinomen allesbehalve zeldzaam en wanneer de foto's opnieuw worden bekeken zonder voorkennis van de afloop, dan wordt het grootste gedeelte daarvan opnieuw gemist. Die radiodiagnostische feilbaarheid is maar uiterst zelden het gevolg van verwijtbaar tekortschieten.

R.W.M. Giard