Veranderingen in het röntgenbeeld van tuberculose van het skelet

Onderzoek
H.J. Teertstra
W.K. Taconis
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:157-62
Abstract

Samenvatting

Tuberculose van het skelet komt nog steeds in Nederland voor, ofschoon de incidentie ervan laag is. De meeste patiënten in ons land zijn afkomstig uit mediterrane landen en uit Suriname. Het klassieke röntgenologische beeld lijkt zich te wijzigen doordat multipele laesies vaker voorkomen, doordat laesies een lokalisatie hebben die zeldzaam is voor tuberculose bij patiënten van Nederlandse afkomst, door de vorming van zeer grote abcessen en, in geval van werveltuberculose: door uitgebreide sclerose, vroegtijdige benige overbrugging met geheel of gedeeltelijk behoud van de tussenwervelruimten. De bevindingen bij 12 eigen patiënten worden beschreven.

Auteursinformatie

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Afd. Radiologie, 1e Oosterparkstraat 179, 1091 HA Amsterdam.

H.J. Teertstra, radiodiagnost; dr. W.K. Taconis, radiodiagnost.

Contact H.J. Teertstra

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Haren (Gr.), februari 1986,

Uit de artikelen van Teertstra et al. (1986; 157-62) en Bürer et al. (1986; 169-72) blijkt hoe tuberculose zich op velerlei plaatsen kan manifesteren. Hun patiëntengroep betreft overwegend buitenlanders, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met de samenstelling van de bevolking in Amsterdam en omgeving. De verdeling in de noordelijke regio ligt geheel verschillend.

In Beatrixoord, Haren (Gr.), werden van 1973 t.m. 1985 106 patiënten opgenomen wegens (vermoeden van) skelettuberculose. Bij 4 werd de diagnose als onjuist verworpen. Onze patiëntengroep telde slechts 13% buitenlanders. Het aantal vrouwen bedroeg 42. Van de 102 patiënten hadden 32 gewrichtstuberculose. In 15% van de gevallen was er geen histologisch of bacteriologisch bewijs, doch de diagnose werd gesteld op grond van anamnese, klinische bevindingen, röntgenologisch beloop en reactie op de behandeling; 59% werd bacteriologisch bewezen, een relatief hoog percentage. Van de patiënten werden 58 geopereerd. In leeftijd varieerden zij van 2 tot 89 jaar (leeftijdsopbouw: 0-19 jaar: 4; 20-39 jaar: 17; 40-59 jaar: 35; ≥ 60 jaar: 46).

Het ‘doctorsdelay’ lijkt de laatste jaren toe te nemen (bij 3 patiënten zelfs meer dan 3 jaar) door onbekendheid van het ziektebeeld. Terecht wijzen Teertstra et al. op het bestaan van soms zeer grote abcessen die vaak worden gemist door het maken van (te) smalle foto's, waarop slechts de wervels worden afgebeeld. Ook blijkt de afwijking in wervels vaak hoger gelokaliseerd te zijn dan waar de patiënt pijn aangeeft.

Bij spondylitis tuberculosa ziet men op de overzichtsfoto aanvankelijk nauwelijks afwijkingen, zoals ook zij opmerken.

Een discusversmalling en (of) geringe spoelvormige verbreding van weke delen zouden aanleiding moeten zijn tot het maken van tomogramsneden (op ½ cm). De daarop zichtbare defecten zijn vaak indrukwekkend en breiden zich dikwijls uit naar meerdere wervels, hetgeen men op de overzichtsfoto zonder meer mist. Op een CT-scan met sneden op 1 cm wordt ook onvoldoende waargenomen. Behalve medicamenteuze therapie is een ontlastende operatie bij compressieverschijnselen noodzakelijk, direct of eventueel op later tijdstip gevolgd door een stabiliserende operatie, indien afglijden of verdere inknikking dreigt. Hierdoor kan men het ontstaan van neurologische symptomen tijdens de behandeling voorkomen. Slechts 4 van onze patiënten hielden verlammingsverschijnselen die tevoren reeds lange tijd hadden bestaan. Ondanks behandeling met tuberculostatica nemen aanvankelijk de botafwijkingen vaak nog toe. Te vroege mobilisatie (na enkele weken of maanden) leidt dikwijls tot verder inzakken van de wervels (met kans op neurologische schade). Immobilisatie met cuff of korset is vaak onvoldoende, zoals ook bleek bij de patiënt van Bürer et al. Waarschijnlijk spelen hierbij technische factoren een rol (te ruim). In ontwikkelingslanden moet men hiermee genoegen nemen. Door goede immobilisatie (minstens 3-4 maanden, soms langer) kan inzakking voorkomen worden. Het regeneratievermogen van bot met een tuberculeuze ontsteking is groot en gaat zelfs door lang nadat de behandeling (na ca. 1 jaar) is gestaakt. Weliswaar neemt de hoogte van de wervels niet toe; defecten worden echter meestal opgevuld en sekwesters incorporeren. Bij kinderen kunnen de belendende disci asymmetrisch hoger worden, evenals de wervels aan de voorzijde als compensatie voor de inknikking.

De huidige opvatting over het ontstaan van extrapulmonale tuberculose is als volgt: tijdens de primaire infectie vindt in de periode dat nog geen specifieke antilichamen aanwezig zijn (4 tot 6 weken na besmetting) al een hematogene of lymfogene uitzaaiing plaats naar elders. Dit kan in principe overal zijn. De bacteriën gaan daar óf te gronde, veroorzaken ziekte in aansluiting aan de primaire infectie (pleuritis, miliaire tuberculose, meningitis tuberculosa) óf blijven als dormant bacilli achter om op een later tijdstip, als de weerstand is afgenomen, alsnog klinisch manifest te worden (long, nier, skelet, miliair, klier, enz.).

J.T. Steensma